Ik ben Journée Wilfried , en gebruik soms ook wel de schuilnaam PAPOUM.
Ik ben een man en woon in LANDEN (België) en mijn beroep is gepensioneerde , slapen, goed eten en drinken..
Ik ben geboren op 04/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: wielersport en tafeltennis, geschiedenis, reisverhalen, chansons, humor..
C'est plein d'Uylenspiegel Et de ses cousins Et d'arrière-cousins De Breughel l'Ancien
Le plat pays qui est le mien.
Tous les chemins qui mènent à Rome Portent les amours des amants déçus et les mensonges des anges déchus.
Pelgrim
Wat zich gaande voltrekt in de ziel van de pelgrim is niet een toenemend verlangen naar het bereiken van zijn reisdoel, niet het vinden van het heilige aan het einde van zijn bedevaart, maar zijn overgave aan de ruimte, aan de kiezels op zijn pad, zijn besef van niet-weten, zijn afdalen in de leegte.
Zijn benen worden zijn vrienden, de regen zijn lijden, zijn angst wordt gericht naar de honden langs de weg, het vele legt hij af en hij rust in het Ene. Al trekkend komt hij nergens, voortgaande bereikt hij niets, maar zijn vreugde neemt toe om een bloem en een krekel, om een groet en een onderdak.
Zijn reisdoel en zijn thuis vloeien samen aan de horizon, hemel en aarde vinden elkaar op het kruispunt van zijn hart. Het heilige verdicht zich in de dieren en de dingen. Zijn aankomst ligt verborgen in de wijsheid van het Zijn.
Catharina Visser
De Weg.
In de verte gaat een pelgrim, eenzaam over het pad. Met een blik voorwaarts, eindeloos turen naar het pad. Het pad dat hem leidt, de wind die hem begeleidt. Samen èèn met de natuur, de geur,het geluid en omgeving. Daar toont de schepping hem, nederig dat het pad van zand zo hard als steen is. Soms ook warm,koud en nat. De pelgrim stapt over het harde pad, met als enige vriend zijn schaduw. Samen op hun weg.
When we got to the sea at the end of the world We sat down on the beach at sunset We knew why we had done it To know our lives less important than just one grain of sand.
En camino de Santiago Sur le chemin de St Jacques Iba una alma peregrina Allait une âme pérégrine Una noca tan obscura Une nuit si obscure Que ni una estrella lucia ; Que ne brillait aucune étoile ;
Le patron de toutes les filles C'est le saint Jacques des Bourdons; Le patron de tous les garçons C'est le saint Jacques des Coquilles. Nous pouvons tous les deux nous donner un bouquet, Coquilles et bourdons exigent que l'on troque; Cet échange affermit l'amitié réciproque, Et cela vaut mieux qu'un œillet.
Dat een pelgrim bij terugkomst niet wordt herkend door de mensen thuis, is een geliefd thema in middeleeuwse pelgrimsverhalen. Waarschijnlijk wil de legende daarmee aanduiden, dat de pelgrim door zijn bedevaart een ander mens is geworden; hij is op Christus gaan lijken. Dat wordt uitgedrukt door de omstandigheid dat de mensen van vroeger de teruggekeerde pelgrim niet meer herkennen: hij beantwoordt niet meer aan het oude beeld, dat zijn nog hebben; de pelgrim is een nieuwe mens geworden.
Betrouw geen pelgrim met een baard Die met een schooikroes geld vergaart Al beed'lend langs de wegen sjokt En met een deerne samenhokt.
Priez pour nous à Compostelle - Barret et Gurgand - 1977.
Par milliers, par millions, le besace à l'épaule et le bourdon au poing, ils quittaient les cités, les chateaux, les villages, et prenaient le chemin de Compostelle. Gens de toutes sortes et tous pays, ils partaient, le coeur brulant, faire leur salut au bout des terres d'Occident, là où la mer un jour avait livré de corps de l'apotre Jacques.
Ik had het eerst niet in de gaten, en opeens zàg ik het spoor dat jij voor mij hebt nagelaten.
Mon père .
Assis dans un vieux fauteuil Recouvert d'un plaid usé, Il rêve de son passé, En attendant le sommeil.
La fumée d'un cigare Flottant au-dessus de lui, D'une auréole, pare, Sa tête grise, de nuit.
Vêtu d'un pantalon gris, Chemise de flanelle Sous le tablier bleu sali. Sa casquette est belle.
Il sait déjà que demain, Sera le grand jour pour lui. Mais il ne regrette rien, Et partira seul sans bruit .
***
La mort .
Le jour où tu viendras, A l'aube d'un matin, Me tendre les bras Me chercher par la main, Entre comme moi Par le fond du jardin.
Tu essuyeras tes pieds Sur le grand paillasson, Pour ne pas marquer Tes pas dans le salon, Et n'oublie pas d'ôter Ton noir capuchon.
La table sera mise Et le vin bien chambré, Quand tu sera assise Nous pourrons le goûter, Avant que je ne suive Ton ombre décharnée .
Mais si tu préfères Par surprise me faucher, Au début de l'hiver Ou au soir d'un été, Pousse la barrière Elle n'est jamais fermée.
Avant de m'emporter, De rendre ma valise, Laisse-moi griffonner Une dernière poésie Où je ferai chanter La beauté de la vie.
Ce n'est pas ce matin Que je quitterai le port, Puisque de mes mains J'ai caressé si fort Ses lèvres de satin Que je t'oublie, la mort.
+++
SEUL SUR LE CHEMIN .
J'ai traversé des villes, J'ai longé des cours d'eau J'ai rencontré des îles J'ai cotoyé le beau !
Tout au long du voyage Rien ne m'a retenu Même pas un signe de croix Tracé d'une main tremblante.
Le vent, la mer, la pluie M'ont façonné le coeur. Je suis leur propre image, Immuable douleur.
Je fais signe aux oiseaux, Seuls amis de ce monde, Qui m'entraînent dans une ronde A m'en crever la peau.
J'ai traversé des coeurs, J'ai rencontré des bras, J'ai caressé des fleurs, J'en ai ceuilli pour toi.
TENNIS DE TABLE MESATENISTA PING PANG QIU TISCHTENNIS TABLE TENNIS
photos courtesy ITTF
乒乓球 Stolni tenis Tenis Stolowy
ITTF TABLE TENNIS Classement mondial 26 - 08 - 2012 World Ranking Weltrangliste Ranking Mundial Värlen Rangordning Classifica Mondiale MESSIEURS : 1. ZHANG Jike - CHN 2. MA Long - CHN 3. XU Xin - CHN 4. WANG Hao - CHN 5. MIZUTANI Jun - JPN 6. MA Lin - CHN 7. BOLL Timo - GER 8. CHUANG Chih-Yuan - TPE 9. OVTCHAROV Dim - GER 10. WANG Liqin - CHN 11. JOO Se Hyuk - KOR 12. OH Sang Eun - KOR
-- DAMES : 1. DING Ning - CHN 2. LI Xiaoxia - CHN 3. LIU Shiwen - CHN 4. GUO Yan - CHN 5. ISHIKAWA Kasu - JPN 6. FUKUHARA Ai - JPN 7. FENG Tianwei - SIN 8. KIM Kyung - KOR 9. GUO Yue - CHN 10. WANG Yuegu - SIN 11. WU Yang - CHN 12. TIE Yana - HKG
De noodklok belt slechts éénmaal Komt weldra de ultieme speeltijd Ademen voor de laatste maal Gelukkig geen haat noch nijd Toch af en toe een flater Een zorg is dit voor later Lopen van os naar ezel Toch af en toe een flater Niet knikkers tellen, wel het spel Lopen van os naar ezel Dagelijks goed aan de kost Niet knikkers tellen, wel het spel Verwachtingen zelden ingelost Dagelijks goed aan de kost De beste blijft mijn moeder Verwachtingen zelden ingelost Water is het kostelijkste voeder De beste blijft mijn moeder Om bestwil een toontje lager zingen Water is het kostelijkste voeder Op zoek naar de diepte der dingen Om bestwil een toontje lager zingen Komt het varksken met de lange snuit Op zoek naar de diepte der dingen Nu is dit pantoumeke bijna uit Komt het varksken met de lange snuit Ademen voor de laatste maal Nu is dit pantoumeke bijna uit De noodklok belt slechts éénmaal.
Tibertyn. ***
Kleine mensenhand strooit op winterse dag kruimels voor de mus.
Schelpen op het strand die worden door de branding voor ons kind gebracht.
Molens in de wind draaien, draaien, en draaien in het vlakke land.
Kerstman in de straat borstelt met grote bezem sneeuw weg van de stoep.
De dode takken breken af bij felle wind van de avondstorm.
Kreten in de nacht van kikkers in de vijver lokken de reiger.
Hulpeloos jong lam verloren tussen struiken waar de wolf vertoeft.
De werkzame bij zoekt in de roze bloesems lekker naar honing.
The country with the biggest population in the world, the People's Republic of China, regards this sport as the most important.”
De pelgrim.
Hij is op de weg alleen al weet hij nog niet waarheen maar ergens stond geschreven dat hij die richting moest gaan en aarzelt hij soms even langs de eindeloze baan terwijl hij in zijn hart voelt dat velen eerder gingen mijmerend over dingen terwijl een windje afkoelt .
Verder dan Rome loopt de weg.
Ervaringen van een pelgrim.
29-09-2010
Hubert Opperman from Australia (vervolg)
HUBERT OPPERMAN AUSTRALIA
(vervolg)
Nog even komen we terug op de speciale flair voor public relations en publiciteit die het teamSmall & Opperman bezat.Zij lanceerden de aankoop op afbetaling :voor 2 £kon men een Malvern Star velo mee naar huis nemenen nadien verder afbetalen a rato van 5 £ per week.
Het in Parijs behaalde succes, commercialiseerden zij door de profs Mauclair en Bidot met hunknappe vriendinnen te laten overkomen naar Australië . Deze elegante renners, waarmee Opperman bevriend was, net gekleedin de nieuwste sportieve trendy mode van Avenue de la Grande Armée à Paris;showden overal tijdens wielerevenementen de laatste modellen van Malvern Staren de mode van Parijs voor sportieve dames en heren . Rasechte coureurs en mannequinsuit Parijs op de ruwe Australische boerenbuitenlaten zien, was een geslaagde promotie.Je moet het toch maar doen !
Vooral door de nouveauxriches werd dit in Australiëgewaardeerd . Het beschaafde Parijs voor je winnenen nadien een stuk van dat Parijs meebrengen naar je dorp aan de andere kant van de wereld . ( Geelong,Crocodile Dundee Village,enz. ) . Ongelooflijk, maar waar!
Het onmondige wilde volkje van het toenmalige Australische wielerpeleton wat manieren leren was de bedoeling vanBruce en Hubert .Een beroepscoureur moet zijn uiterlijksoigneren en de gepaste kledij dragen voor, tijdens en na de koers. Hij moet kunnen beleefdpraten metorganisators, scheidsrechters, sponsors, publiek, vrouwen, supporters en media.
Een coureur moet een goede indruk laten tijdens de koers aan alle wielerliefhebbers. Ook dit demonstreerden de herenSmall, Opperman, Mauclair en Bidot metveel stijlin Australië.
Hubert Opperman was de beste van de besten. Door zijn nederigheid, zijn loyaliteit, zijn plichtsbewustheid, zijn trouw aan alles en allen, werd deze oorspronkelijk zo eenvoudige man een gigant van de wielersport eersten van de politiek later.Hij staat tussen de topdrie van bekendste sportlui van Australië, zij die met kop en schouder boven alle andere kampioenen uitsteken,in gezelschap van Sir Donald Bradman (cricket) enSir Walter Lindrum (biljart) .
Zijn uithoudingsvermogen was omgekeerd evenredig met zijn lichaamslengte. Het gewone woord groot paste bij hem niet, wegens zijn minieme lichaamslengte, maar wel alle andere superlatieven. Hij was een vrijwel onvermoeibare dynamo vol met pure menselijke energie.
Toen Wereldoorlog II uitbrak, ruilde Hubert Opperman zijn petje, stofbril en koerstruivoor een uniform en een helm bij de RAAF.Hij werd luitenant en streed als piloot voor zijn land in het verre Oosten.
Toen het terug vrede werd,werd hij Directeur bij de Malvern Star Company en een geliefd politieker in de kringen van de LiberaalRobert MENZIES.Hij klom langzaam maar zeker op als parlementair van Corio (verkozen op 10/12/1949)en bracht het tot Minister vanTransport (5/2/1960), tot Minister vanImmigratie (18/12/1963).Daarna (10/6/1967) werd hij Australischdiplomaat(High Commisionner)op Malta .
Hubert Opperman was voorzitter van het Nationale Werk voor de Blinden,voorzitter van de Vereniging van Australische Sportlui, voorzitter van de Ridders van St-Jan van Jerusalem (Orde van Malta). Hij werd in 1968 door de Engelse Queen officieelverheven tot de adelstand.Zo veranderde zijn naam vanOppyinSir Hubert.
Hij werd ook nog eens uitgenodigd als eregast om de Tour de France te volgen.Hijkoos toen de ritKeulen-Luik 1965die werd gewonnen doorRik Van Looy.
Als politieker was hij een onvermoeibare werker en eenall-rounder. Hij verdreefhetracisme van de witte immigratie . Door de wijziging van een belangrijk wet opende hij de poort voor vele goed opgeleide en werkzame Aziaten. Zij dragen nu veel bij tot de economie vaneenmulticultureelAustralië.Hij kwam als minister veel op de radio. Hij was bekend voor de stiltes die hij inlaste tijdens interviews, gesprekkenenredevoeringen . Hij liet de toehoorders de tijd om het te begrijpen. Hij was beroemd voor zijn Oppygrams , zijnduizenden notas en brieven die hij gepast naar iedereen en overal heeft gestuurd( registred for urgent and friendly transmission ) en waarmee hij aan zijn liberalekiezers toonde dat hij metzeer veel dingen goed bezigwas.
Hij kwam uit de kleine stad Rochester tussen Bendigo en Echuca,in Victoria. Dit is zeer Zuidelijk gelegenin Australië( waar het dus frisser wordt) en niet ver van Tasmanië.
Hij verpersoonlijkte degelijkheid en sportiviteit.Hij zorgde dat Australië werd gerespecteerd.
Sir Huberthad als mens, als liberaal een vaste lijn in zijn gedachten: Wat kan ik voor de mensen doen, en wat kunnen zij voor mij doen ?
Vandaag blijft de naam van deze man in zijn woonplaatsKNOXverder leven door het bestaan van velefietspadengenaamd de Opperman trails.De sportievelingenen de recreantenvolgen er de plaatjes waarop staat:
The 101 Trail, The Trans Continental Trail,Oppys Way,The Bol dOr Trail, The Landa End Trailen de Paris-Brest-Paris Trail, .
Jaarlijks op een dag in de lente wordt de gezelligeOppy Family Fun Ridevoor alleningericht . Voorsterkere fietsers is er ookin november een fietshoogdag tijdens deOPPERMAN ALL DAY TRIAL , een Audax proef voor groepen van minstens drie rijders.Er wordt dan verstandig gereden volgens de Audax traditie gereden met de bedoelingom samenin groep360 km af te leggen in 24 uren.
Alle wielerfanaten, toeristen en renners van iedere soort,die het einde halen van deze afstandsproefbeseffen dan maar al te goedtot wat Oppyals wielrenner in staat was op de stofferige wegen van het Australische binnenland van vroeger.
Op het einde van elk wielerseizoenwordt aan de beste Australische wielrenner van het jaar de Sir Hubert Opperman Trophy overhandigd.
BRIEF VAN PAPA PELGRIM Miramont-de-Guyenne 28/5/1999
Liefste schatten, Voor jullie nog wat nieuws van uit de keuken van Yazikof waar ik ontspannen deze brief kan aanvangen, terwijl hospita Carmen naar het kwisprogramma ' Questions pour un Champion' met veel aandacht aan het volgen is. De hele dag had zij zich dubbel geplooid om haar Georges en mezelf een goede maaltijd op tafel te brengen. Verder volgt zij nog een persoonlijk programma voor haar gezondheid en daar kruipt ook elke dag veel van haar tijd in. In de garage van het huis van deze oudjes staat een nieuw autootje dat bijna nooit rijdt. De dagen op weg naar Santiago vliegen voorbij. In het grote en dure Hotel L'Escale van waar ik de vorige brief schreef, had ik mijn was met enig succes gedaan en dat was toen nodig. Daarna volgde ik langs winderige dijken de Loire en kwam langs vele kastelen. Mijn bezoek aan Beaugency en Chambord was de moeite waard, alsook mijn fietstocht in die omgeving. Mijn forme is zwak. Meesmuilend bereikte ik Blois, schoof nog wat verder tot Candé, en daar kreeg ik als Gîte d'Etape een halve hoeve voor mij alleen. Keuken, televisie, zetels, en ik organiseerde daar voor mezelf een festijn met wijn en saucisson pure porc. Ook de volgende dag te Montlouis kon ik tafelen op een sympathieke manier tijdens een feest op straat en plein. Weldra bereikte ik Tours en bezocht er de kathedraal St-Gatien en vooral de beroemde Basiliek St-Martin-de-Tours. Toen ik in die stad l'Office du Tourisme binnenwipte voor een stempeltje in mijn pelgrimsagenda kwam ik daar twee potige dames uit Nederland tegen, de gezusters Lien en Inge Jansen, die op stap waren met rugzakken waarop ik de schelp zag. Aan deze ladies-pelgrims offreerde ik een pot bier op de stoep van een brasserie. Sedert 1 april waren zij reeds onderweg aan 20 km per dag. Bravo voor deze stevige vijftigers, medische secretaresse en verpleegster in de psychiatrie, die op weg waren naar in finibus terrae, alhoewel ik vernam dat zij aan het overwegen waren van te stoppen. Ik heb jullie daarna getelefoneerd en ben dan per trein naar Poitiers verder vooruit geraakt, want ik was nogal achter op mijn programma. Fris als een hoender nadat ik in een cinemazaal in slaap was gevallen tijdens een poging om de film ' La Vie est Belle' te zien, ben ik bij nacht op de authentieke Route Saint Jacques gaan fietsen tot in de Abdij Saint Benoït en Ligugé. Dat is de oudste abdij van West-Europa, reeds gesticht door St-Martin in de vierde eeuw. In de kapel op de plaats waar die grote Heilige een catechumeen uit de dode liet opstaan, ben ik op de vloer gaan liggen om te slapen, neergevlijd in mijn blootje op mijn donzen slaapzak in mijn proper laken. Heerlijke heilige nacht. Modern toilet nabij op de parking. Het was hoogdag van Pinksteren toen ik die ochtend op ben gestaan. Ik stuurde van daar een kaartje naar Pater J. Boly., dat was de man die naar jullie heeft getelefoneerd. Daarna tijdens de frisse zondagmorgen reed ik zoekend naar ' LE RELAIS DE VIVONNE', het topresto voor de routiers. Samen zijn we daar vroeger gaan eten op een middag, maar nu was het voor een omelet, brood en koffie, dat ik daar ben gestopt rond 9u00 .
De warmte kwam. Ik liet mijn zware en te lange pullover achter op een geparkeerde bulldozer van een bouwbedrijf uit Parthenay, dat is de stad van Aymeri Picaud de zwervende monnik die de eerste Gids voor Pelgrims naar Compostela had geschreven, honderden jaren geleden, maar die nog altijd beroemd is alhoewel hij nooit een vrome pater was geweest. Na wat verloren te zijn gereden tussen les fermes isolées du Poitou, bereikte ik terug beschaafde wegen die me te MELLE brachten, en te BRIOUX-SUR-BOUTONNE, steden die duizend jaren geleden rijk waren omdat daar zilvermijnen waren. Ik slaap in een resto voor de vrachtwagenchauffeurs waar me een flinke maaltijd werd opgediend , met buffet de crudités et de charcuteries.
De Sint Jakobsweg brengt me te Enseigné, de plaats waar de Orde van de Tempeliers werd gesticht. Na enkele kerken te hebben bezocht, stap ik in een kapel-zonder-kruis binnen die de naam ' Bar' draagt en daar drink ik Pineau des Charentes om te vieren dat ik ben aangekomen te Saintes, in de hoofdstad van La Saintonge. Geschiedenis van de hoogste graad ligt daar op mij te wachten, met ruïnes uit de tijden van de Romeinen en uit andere periodes, met ook Saint-Eutrope, een pelgrimskerk met onsterfelijke faam. De jeugdherberg van Saintes is werkelijk goed, en dus zeg ik eerlijk ' Santé en bravo voor Saintes ! ' .
Dinsdag is druk. Dat is zo als de werkweek over vier dagen wordt verdeeld. Ik fiets naar Royan met een royale pedaalstoot. Heerlijk warm, en de zeelucht prikkelt mijn neus. Aan de overzetboot ontmoet ik een fietser van St-James en een vliegende Hollander van Sint Jacob. Met Ferris kan ik een deal maken. We zullen samen een hotelkamer nemen, want dat drukt de prijs. Te Soulac-sur-Mer stoppen we, maar de 110 FF die we uitsparen op de kamer, zuipen wij op aan bier in deze badstad . Mijn nieuw kameraad is pas op pensioen. Hij was gevangenisbewaker. Zelfs het monster West, serial killer of many women, had hij gedurende vier jaren in de gaten moeten houden tijdens nachtdienst. Na afscheid van deze cyclist from Bristol zwenk ik naar de streek van de wijnen van Bordeaux en in het bijzonder van de Médoc.Tijdens de Zondag van het Onuitgegeven Boek te Leuven had ik over de Médoc-streek meerder tips gekregen van Meester Buyckx die een boek had geschreven over de Médoc-wijnen.
Ik verspeel veel tijd door te zoeken naar Brion, waar archeologen in de moerasgrond een onbekende stad vonden, gezonken in het slijk van de Gironde. Het werd een geweldige fietstocht langs de ronkende namen , zoals St-Estephe, Mouton-Rotschild, Pouillac, en groene heuvels voor onschatbaar kapitaal aan wijnen. Ik geraak wat in paniek, omdat iedereen in deze dorpen wijnboer is maar niemand hotelier. Met rode wijn is in deze buurt meer te verdienen, als met chambres d'hôtes ou petit hotel-restaurant. Maar ik vind wel onderdak te Donissan in Chateau Cap Veyrin. De dochter des huizes Nathalie stopt me in het bed bij haar papa wijnboer. Het is een adres om bij te houden. Als we een volgende keer met de wagen hier in de buurt zijn, zullen we er zeker drie dozijnen flessen kopen.
Mijn papier is alzo vol. Ik kwam na fiets-trein-fiets tot bij de Yazikofs van Miramon, waar ik wat rust wil nemen, goed eten, en mijn oude vriend Georges gaan bezoeken in La Maison de Retraite waar deze oude Casanova van de marine van de tsar zijn laatste dagen triestig doorbrengt.
Er valt in de ochtend reeds een flinke regenbui. Ik neem afscheid van Carmen. Om mijn ketting te smeren krijg ik van haar een flesje dunne olie voor naaimachines. Het flesje dateert van uit de fifties toen de sjeiks nog op kamelen reden en geen olie verkochten.Gedaan met luieren, eten en siesta. Vandaag weer de fiets op !
Ik moet echter eerst eens naar een fietsenmaker. Soms is het toeval zo groot dat een pelgrim wel begint te denken dat de heilige Sint Jacob hem daadwerkelijk helpt om vooruit te geraken op de moeilijke weg naar Compostela. Zoals op deze maandag. Octave Le Bon, na vijftig jaren tussen banden, fietszadels, en kettingsmeer, had op zaterdagavond zijn winkel en atelier gesloten met dat uniek gevoel dat een man slechts éénmaal kent : 'Oef, nu is het gedaan en zal ik van mijn appeltje voor de oude dag en van mijn pensioen kunnen genieten !' Op maandag was het altijd sluitingsdag, maar op deze laatste dag van de maand komt hij nog opruimen, want vanaf dinsdag zal een huurder de lokalen anders inrichten om te beginnen met een groentenwinkel. Octave komt van links aangereden op een damesfiets en van rechts komt een kerel met een baard aangereden op een olijfgroene trekkersfiets met vijf reistassen. Beide mannen stoppen op hetzelfde ogenblik voor de ingangsdeur van Cycles Le Bon - Castaing.
' C'est fermé... et pour toujours' zegt Le Bon. 'Oh...' zegt de andere ' ma roue avant est un peu voilée et je suis en route pour Notre Dame du Cyclisme et Saint Jacques de Compostelle !' . ' Mais je vous en prie, Monsieur, entrez-donc ... . Mon dernier client sera donc un pélerin ... Je suis béni par les Dieux ! ' De goede Le Bon zoekt nog even zijn groen sleuteltje dat al tussen het oud ijzer was geworpen. Ah, oui, ... dévoiler les roues, voilà ce que je faisais bien... . J'ai même dévoilé les roues d'André Darrigade. Tu le connais ? Koel en beleefd zegt de pelgrim gewoon maar ' Zandvoort 1959.' ' Je viens du pays de Willy Vannitsen et de Jean Brankart.' De man glimlacht. Ik sta al een trapje hoger voor hem. Weldra draait mijn wiel terug zeer goed. Het kost me niets. Na deze technische verbetering fiets ik naar het tehuis Soussiale voor ouderen van Miramont. Grote kuis aan de ingang en nog geen bezoekuur. Ik fiets door de tuin en zoek de kamer van Yazikoff. Via het venster kan ik van hem afscheid nemen.
Mijn kilometers zijn moeilijk. Ik moet dikwijls stoppen en de weg zoeken. Dan eindelijk verbetert mijn vaart toch. Te Tonneins koopt ik een heerlijk stuk brood met hesp, een fles wijn, een salami en een kilo pruimen. Ik vorder langs de N113 en steek de ' Autoroute des 2 Mers' over. Aiguillon. Port Sainte Marie. La Bastide de Vianne. Nérac. Mézin. Sos. Gabarret. Zo kom ik dan in de Midi-Pyrénées. Het is een lange rit, maar hoe meer ik fiets hoe beter ik fiets. Eindelijk zie ik de wegwijzer naar La Bastide d'Armagnac.
Ik bereik wanneer het uur reeds is gevorderd mijn doel : NOTRE DAME DES CYCLISTES.
Een vijftigtal personen staan er in een grote kring buiten op het grasveld. Zij zingen mooi en volgen devoot een kerkelijke dienst. Ik wil niet storen en fiets dus met een boogje tot achter de kapel, waar ik Olive Green en al mijn spullen veilig uit het zicht parkeer. Ik verbeter mijn kledij een beetje, neem mijn petje van mijn kop, wrijf met een handdoek wat over mijn haren en mijn benen en zo voeg ik me bij de gelovigen die me natuurlijk hebben opgemerkt omdat ik eigenlijk stoor. Na een paar minuten kriebelen mijn gat en mijn benen. Ik kan daar toch zo niet de minuten laten voorbij lopen.
Vanaf 1984 had ik enkele contacten met de bijzondere man die l'abbé Joseph Massie was, le Curé de Créon d'Armagnac, Mauvezin, et Lagrange, stichter van dit Heiligdom voor de Wielertoeristen. Ik weet dat deze Eerwaarde Heer nu oud en ziek is, en ergens in een rusthuis verblijft. Gelukkig ken ik ook nog de naam van zijn vriendin - in de meest nobele betekenis van dit woord- Madame Rotenfüss. Zij moet een van de ongeveer dertig oudere dames zijn die daar rond het altaar staan. Ik vraag aan de man naast mij waar Madame Rotenfüss staat. Zij is op maar tien meter en had al meerdere malen naar mij gekeken.
' Je suis un ami de Belgique de l'Abbé Massie. Je voudrais vous parler après la Messe ... ' fluister ik in haar oor. Nog tijdens de afsluitende lofzang neemt zij me mee naar de kapel, en zij opent voor mij terug de deur van die Grot van Ali-Baba voor de verzamelaars van ex-voto uit de wielersport. Na een kort gesprek, een kort bezoek, de nodige informatie over de geheime plaats waar de oude beroemde Paus van de Wielersport zich bevindt, en na het duwen van 100 FF in de offerblok, zie ik de nieuwe pastoor die eredienst leidde en een andere man de kapel binnenkomen. Hij zegt dat de maand mei nu voorbij is. Iedere avond was er rond het beeld van Onze Lieve Vrouw van de Weg een gezongen eredienst, en nu zullen wij ons gaan organiseren voor de komst van de toeristen die deze zomer weer talrijk zullen op bezoek komen. ' Mais, ce n'est plus votre affaire, n'est-ce pas, chère Madame Rotenfüss, vous avez pris votre retraite ... !
Oei, welke toon is dat .... ? Het is hier in deze parochie precies burgeroorlog. Het Heiligdom moet nu worden gesloten, het alarmsysteem wordt aangezet, de stevige poort sluit zich en de twee mannen, de priester en de leek, duwen de oude Madame R. in hun wagen en brengen deze trouwe medewerkster van ' le fondateur du sanctuaire' terug naar haar woning. Zij groetten en bekeken mij amper. Ainsi le pélerin de Saint Jacques que je suis et mon vélo de grand randonneur restent seuls auprès de la Vierge et de la Chapelle de Géou.
Ik was al drie dagen bij Carmen en heb geen goesting om deze avond ook nog verder te babbelen met een Madame Rotenfüss, alhoewel die haar lippen wel heelwat te zeggen hadden, ... mais demain, l'abbé vous expliquera bien tout ce qui se passe ici.
Terwijl de avond valt, voel ik mij zoals in de hemel. Notre Dame du Cyclisme et moi, moi, moi, .. quelle émoi ... ! Mijn ontroering is zeer groot. Ik krijg zachte tranen in mijn ogen.
Ergens aan de kant staat een stenen tafel met zitplaatsen. Ik verhuis fiets, have en goed, naar deze tafel. Ik open mijn fles rode wijn, snijd schijfjes af van mijn saucisson, en rustig blijf ik daar zitten nabij Notre Dame. Het is er goed en kalm. Daarom besluit ik om daar te slapen in open lucht in mijn slaapzak. Ik de stilte van de avond is het heerlijk. Er moet geen geluid zijn, er moet geen woord gesproken worden, maar wie is die man daar naast de Moeder Gods die minder dan een korrel zand is in de oneindigheid van het heelal?
Ik probeer onder de tafel te gaan liggen, daar kan mogelijke regenval me niet deren, maar weldra besef ik dat de etensrestjes van mij en van anderen allerlei kleine kruipende diertjes lokken. Die vele andere bewoners van onze planeet moeten ook ieder etmaal wat eten alvorens zich te kunnen vermenigvuldigen om hun soort in stand te houden. Ik vlucht daarom naar een proper stuk grasmat aan de andere kant van de kapel waar ik slaap in verschillende porties, omdat ik af en toe terug wakker word want ik ben niet moe na mijn rustdagen te Miramont.
In het midden van de nacht komt een auto tot aan de ingang, maar niet verder. Een man haalt een radiopost uit zijn koffer, plaatst die op het dak en begint zo te spreken in een voor mij onbekende taal of dialect. Ik vermoed dat het baskisch is, doch weldra vertrekt hij weer. Ik ben echter bang dat een tweede persoon me langs achteren zou overvallen omdat ik niet weet of meer mannen in die auto zaten. Daarom vul ik mijn slaapzak met fietstassen, laat de zo gemaakte pop liggen, en met mijn opinel in de hand stel ik me wat verder op in de duisternis. Na een kwartier vertrekt de geheimzinnige auto terug en is het weer heilig en stil. La Vierge, Olive Green, en ik slapen daarna lekker verder tot wanneer de zon weer opkomt over Cazaubon en Créon.
23. Mardi 1 juin.
Toen ik een jongen van 8 was studeerde ik al buiten de schooluren voor Winnetou, hoofd van de Apachen, en toen ik vervroegd mijn pensioen had gekregen, logeerde ik op campgrounds in Wyoming en Zimbabwe, en daarom ben ik ook nog fit en levend om de nieuwe maand te beginnen na een nachtje slapen op het groen van Notre Dame du Cyclisme.
Bij de warme bakker koop ik een taart voor Joseph Massie die ik al vroeg bezoek op zijn kamer in het rusthuis van Labastide. Na kloppen stap ik daar binnen. De oude priester denk dat ik een verzorger ben en roept me naar de toiletkamer waar hij met moeite probeert zijn broek terug aan te doen. Ik help hem even. Na wat twijfelen herkent hij me en ook mijn familienaam Journée komt over zijn lippen.Wij praten over het trieste levenseinde van Luis Ocana en over die fantastische kerel die André Darrigade nog altijd is. Zij waren vrienden van Joseph Massie. Verder komt ter sprake hoe anderen nu zijn kapel en zijn museum beheren. Voor hem was alles voorbij, maar zijn goede medewerkster, een wat grillige vrouw met een hart van peperkoek, had daar veel moeite mee. Zij komt nog elke dag op bezoek, of dat nu gepast of ongepast is. Ja, het lot van priesters is zo dat zij in hun parochie altijd van die onmisbare deftige dames moeten verdragen. God zal Madame Rotenfüss oordelen en ongetwijfeld ook goed belonen. Onze ontmoeting loopt plots tot een einde wanneer de almoezenier van het rusthuis de hulpeloze wielerkampioenen-priester in zijn rolstoel komt halen voor de dagelijkse H.Mis die zij samen opdragen. Ik groet deze heilige man. Hij zal 193 dagen later sterven.
Villeneuve de Marsan. Aire sur l'Adour. Barcelonne-du-Gers. Geaune. In een restaurantje eet ik varkenspoten en zie hoe zware jongens uit de streek daar kaart spelen ' en bons copains'. Wat later aan een wegsplitsing ontdek ik een zitbank, maar vermits het gras mals is, leg ik mijn slaapzak open. Tussen 14 u00 en 17u00 slaap ik er op mijn rug in de schaduw van een boom. Wanneer ik terug inpak, rijdt een combi van de gendarmerie langzaam voorbij. Ik kruip terug op mijn fiets, maar mijn stijve benen beletten mij van meer dan 20km/u te halen. Ik geraak echt niet vooruit en dan is er ook nog tegenwind. Eindelijk een schone bergaf naar een diepe vallei en weldra rol ik tegen 60km/u zelfs door een bebouwde kom waar maximum 50 km/u toegelaten wordt. Nog wat verder, plots weer die combi van de gendarmerie. STOP. Het is toch niet waar ! Zal ik een boete krijgen wegens overdreven snelheid ? Twee grote strengkijkende kerels met een snor komen naar mij toe .
Etes-vous Hollandais, Monsieur ? vraagt de grootste me .
-Ne dîtes surtout pas à un Flamand qu'il est Hollandais, Monsieur le Gendarme. Je suis un pélerin sur la route de Saint Jacques, un ami de l'Abbé Massie, un Belge retraité de la Banque Fortis, un père de famille qui a toujours payé bien ses impöts, et j'aime le cassoulet et Gilbert Bécaud, ... ! Voici la coquille qui est à mon guidon, voulez-vous d'autres renseignements ? -Nous vous avions déjà observé tout à l'heure. Nous cherchons quelqu'un, mais ce n'est pas toi. Hé, Francis, nous deux à vélo, quand on aura la retraite dans six ans, pédaler comme lui jusque Saint Jacques de Comostelle, voilà ce qui serait bien ... ! -C'est bon, continuez et ne roulez plus si vite car notre service est presque terminé et votre accident nous obligerait à faire des heures supplémentaires ! -Merci, messieurs les gendarmes.
Ik fiets dus verder en kom ongestoord aan een Hotel de France, waar dat was heb ik nooit genoteerd, maar het was zeer groot, zeer goed, en redelijk duur. Tijdens het avondmaal verzeil ik met twee andere tafelgangers in een breed gesprek over de geschiedenis,over de geheimstokerijen van armagnac, en de jacht op wilde duiven, tot wanneer mijn fles wijn leeg is.
24. Mercredi 2 juin.
Lang geslapen . Heerlijk bad. Rustig ontbijt.
Het is warm en via Pecorade ik probeer Hagetmau te bereiken. Ik koop l'Equipe en lees daar een tijd in zittend op een bank in de zon aan een druk kruispunt. Dan ga ik op zoek naar het Hotel- Restaurant routier LA CREMAILLERE. Dit kleine hotel komt voor in het boek van Miles Morland uit 1992 ' The man who broke out of the bank and went for a walk in France'. Dit gaat over een man die zijn goedbetaalde baan opgaf om samen met zijn vrouw 560 km te gaan wandelen. Zij veranderden abrupt van levenstijl en vinden een nieuw geluk.
Ik eet er tussen de routiers. De eigenaars weten niet dat hun hotel wordt geciteerd in een bestseller in de Engelse taal. Op weg naar Orthez lijd ik van de warmte en van de dorst. Het is er zeer mooi om te fietsen. De mensen spreken er het eigenaardig dialect uit Gascogne waaraan ik moet wennen. Mooie heuvels. Het golvend landschap van La Chalosse.
Sauveterre de Béarn. Ik spreek even met een groep Vlaamse wandelaars die daar met een tocht van tien dagen bezig zijn. Mijn route brengt me bij de Franciscanen van St-Palais ( Don Paleu) en daar kom ik terecht tussen talrijke andere pelgrims die te voet naar IN FINIBUS TERRAE willen. Ik kan daar eten, slapen op een slaapzaal ( un hébergement collectif), en veel lezen over de CAMINO DE SANTIAGO, maar ik vind daar niemand om een goed gesprek te voeren, want zij zijn wandelaars met pijnlijke voeten en ik ben een fietser, iemand van een andere soort dan zij.
25. Jueves, 03 de junio.
Don Paleu . Ik maak een praatje met een wandelende pelgrim uit Holland die hoopt van ergens zich te kunnen vestigen in een klooster, een herberg, of een refugio, om daar te blijven en verder te leven als een hospitaalridder uit de verleden tijden . Hij wil voor zichzelf een sober leven en zich ten dienste stellen van allen die voorbij komen op de weg naar Santiago. Ik waag het van de GR65 te volgen, zeer moeilijk voor fietsers, bestemd voor wandelaars met zware schoenen. Aan een groot kruis zit een man . Hij komt uit Haute Savoie. Praatje. Galzetaburuku Gurutzea.
Zo kom ik dan aan de Nive met haar glinsterend water. Ik maak een paar foto's. St-Jean-Pied-de-Port bereikt even voor het middaguur. Na wat zoeken vind ik Madame De Bril op haar kantoortje, net toen zij wilde vertrekken. Kijvend wijf zoals er overal in de parochies dames zijn die menen dat zij fel belangrijk zijn en een hoge graad bij de gendarmerie hebben. Het valt me daar niet goed mee en daarom zet ik dus maar mijn fiets op toeren voor de beklimming naarRoncevalles, en dat is een route van 17 km bergop !
Ouf, ouf, wat gaat dat slecht ... . Ik doe veel stukken te voet en soms knabbel ik op een stukje harde saucisson om te genieten van wat smaak, want voor mijn ogen en mijn neus is het wel prachtig in de Pyreneeën. Alto Ibaneta. Ik kom boven zonder veel glorie als klimmer en vind eten en slapen in de jeugdherberg waar het proper is. Avondeten in een nabij gelegen Hostal. Ik at er forel en kon wat praten met twee Amerikanen. De meeste pelgrims gingen op die avond naar een dienst in de kerk maar daar tussen veel volk in onfrisse kledij voelde ik me benauwd, en daarom wandelde ik wat rond tot als het donker werd om van de berglucht te genieten.
26. Viernes, 04 de junio.
Hoera ... vandaag word ik 55 jaar en vermits ik nog leef zal ik behoren tot zij die mogen genieten van het afkoopkapitaal Leven van mijn groepsverzekering. Ik begin mijn dag rustig, want mijn buit is toch al binnen sedert het wakker worden. De andere pelgrims zijn reeds uit de grote kamers verdwenen, weggevlogen als zwermen duiven. Zij laten een berg afval achter, en ook kledij en eten, omdat zij te veel gewicht moesten dragen tijdens de steile weg die hen boven bracht. De kuisvrouw van de herberg stockeert dat allemaal in het lokaal van de gevonden voorwerpen, of herverdeelt tussen zij enkele uren later al weer zullen aankomen. Zij geeft me doosjes sardienen en een zak walnoten. Ik glimlach en dank haar, maar zal dat toch maar niet opeten, behalve enkele noten die ik in de achterzak van mijn rennerstrui stop.
Na 10 km fietsen haal ik ontelbare voetgangers in. Aan een kraan met drinkwater groet ik even een vrouwtje op een gele sportfiets van Décathlon. Zij snort weg alsof zij bang van mij is. Wat later staat zij langs de weg. We rijden de Alto de Erro op en zij weet niet hoe zij moet schakelen met haar 18 versnellingen in de handvaten. Op mijn verjaardag wil ik een goede daad stellen . Ik speel op de N135 dus tot 16 uur St-Jacques Assistance en blijf bij die oudere vrouw op haar gele fiets. Het is een positieve samenwerking. We gaan samen eten in een restaurant. Zij vertelt me haar levensverhaal, en waarom zij op weg naar Saint Jacques aan het fietsen is. Het is een zeer vreemd verhaal van iemand op de dool, die van huis en problemen was weggevlucht nadat haar echtgenoot zelfmoord pleegde. Zij was de vrouw van een arts uit Toulouse. Bij het binnenkomen van Pamplona heb ik haar alleen laten verder rijden ' sous la garde du Bon Saint Jacques', nadat ik mijn derde bidonhouder op haar tweewieler monteerde. Zij zou niet veel verder geraken omdat haar zoon de Spaanse politie achter haar had gestuurd.
Ik had van A.Boone al iets in 't Vlaams gelezen in het gulden ereboek van een refugio waar ik een stempel ging halen. Ik ontmoette Andres Boone ook wat verder bij een bron op het voetpad waar ik met de vrouw uit Toulouse wat aan het rusten was, en waar ik haar vertrouwen kreeg en zij voelde dat ik een veilig iemand was. Nadat ik de Iruna Bar, eens stamcafé van de grote Ernest Hemingway, had gevonden, een geldautomaat had aangesproken om pesetas te hebben, mijn bril liet hermaken aan het pelgrimstarief en dat was gratis, de koperen pijlen en de schelpen op de stoep had gevolgd naar het Albergue por los Peregrinos van Pamplona, 500 pestas voor mijn inschrijving had betaald, en een douche had genomen, was ik mij aan het kleden naast mijn slaapstee in een kapel omgebouwd tot slaapzaal. Een kerel die aan het snurken was met zijn kop onder het laken, kruipt plots recht. Het is warempel die Boone terug van onderweg. Stappende pelgrims vertrekken zeer vroeg, komen al vanaf 14u waar kan geslapen worden, wassen zich dan, en slapen enkele uren alvorens op zoek te gaan naar avondeten. Zo ook de West-Vlaming Boone. Gelukkig sprak hij geen dialect van Bachten de Kupe, maar wel A.B.N. en alle andere talen die hij nodig had op deze wereld. Hij leek me tof en goed gezelschap. Omdat het mijn verjaardag was, nodigde ik mijn taalgenoot uit om een stapje in de wereld te zetten in Pamplona by evening & night. Toen kwam ik te weten dat Boone priester was, kuis en sober moest leven omdat hij ergens in Peru bij de arme menen ontwikkelingsmedewerker was. Terug naar huis gestuurd waar hij bijna geen familie en vrienden meer had, was hij om gezondheidsredenen en ook wegens persoonlijke geloofscrisis op stap naar Compostela. Tien jaren eerder had hij al eens een stuk van de tocht uit Brugge gemaakt. Hij kende Jean-Luc Dehaene die hij had ontmoet op een Belgische Ambassade in Zuid-Amerika.
Nu ontmoette hij Wilfried Journée en dat zou hij zich zeker niet mogen beklagen. Eerwaarde pelgrim Boone aanvaardde van met mij mee te komen, 100 % op mijn kosten. Te voet ging ik met deze arme pater Salesiaan van Don Bosco terug naar de beroemde bar van Hemingway op de Plaza del Castillo. Wij aten daar tortilla's, boccadila's en tapa's, en dronken samen meerdere ' Dos cervezas por favor ...' ! Prettige avond . Toen het uitgangsleven van Pamplona bruisend en wild begon te worden, vol verleidende meiden, bedankte Boone mij. Hij hoopte dat ik nog plezier zou kunnen maken, maar hij moest zelf naar bed om de volgende dag een marathon te voet af te kunnen leggen. Ik zag of hoorde nadien van hem niets meer. Natuurlijk ... vertelde ik aan pater Boone dat ik 'wegens mijn slecht gedrag' buiten het Klein Seminarie van Sint-Truiden was geduwd geworden in juni 1956. Hij vond dat zo iets een vergissing moest geweest zijn van de Heilige Kerk van Rome.
27. Sabado, 05 de junio.
Ik praat met een Japanner die een supporter van Pantani is en met prachtig materiaal rijdt. Hij sliep ook op die slaapzaal maar begrijpt niets van de Camino de Santiago. Hij rijdt naar Barcelona in het Oosten en alle Westerlingen rijden naar Galicië in het Westen. Van alle 40 personen die er die nacht hebben doorgebracht zijn wij de twee die overblijven, ik nog wat groggy van een dozijn cervezas, en hij de onbekend samouraï die ik niet versta en die wellicht uit Yamaguchi kwam.
Wat eerder ontsnapte ik bij het nemen van 'n wakker makende douche in de kelder aan groot onheil. Ik vergat daar kledij en mijn linnen portefeuille die ik op de borst draag. Tien minuten hing dat daar beneden aan de kapstok terwijl ik al weer boven op de slaapzaal was. Alleen die kleine Japannner zingend en in zijn blootje, was daar in de gemeenschappelijke kleedkamer nog maar hij snuffelde niet door mijn bezittingen. Geen interesse in mijn pesetas die ik de vorige dag pas was gaan halen en al zou kwijtgespeeld zijn, indien ik één uur eerder uit mijn bed zou zijn gekropen, want toen namen velen daar een douche.
Terug naar Bar Iruna. Heerlijk zonnetje op het terras. Ik maak een praatje met een oudere man uit Nîmes en schrijf een brief die ik niet op mijn blog zet, om jullie niet te vervelen, alhoewel Tibertyn op zijn eerste dag als 55-plusser toch wel goed gïnspireerd was tijdens het drinken van sterke koffie. Oordeel maar .
Wie lippen heeft en nooit heeft gekust of geslurpt Wie ogen heeft en nooit gezien of heeft geknipoogd Wie tanden heeft en niet heeft gebeten of getoothbrusht Wie voeten heeft en niet is gegaan op de weg naar Santiago Van zo iemand kan men niet zeggen dat hij heeft geleefd .
Ik ben dus ' de Oude Man en de Fiets' en schreef waar de grote Ernest, winnaar van de Pulitzerprijs en van de Nobelprijs, dat ook had gedaan.
Plots vind ik dat mijn tijd te Pampelune en Navarre, Irunea op de Arga, voorbij is. Ik ben 32 dagen te vroeg voor de feesten van San Fermin. Op de route van de wandelende pelgrims waag ik me verder , volgend de aangebrachte tekens, op weg naar Alto de Pardon. Het is weer moeilijk, pijnlijk zelfs. Overal zie ik nu mannen en vrouwen met rugzakken, schelpen, hoeden, stokken, zware riemen, drinkbussen, zware schoenen, afgerolde wollen kousen en soms het vlagje van hun land. Opzij, opzij, opzij, opzij, de Camino is van mij ... ! Na veel moeite kom ik op een heuvel met windmolens. Daar staat een rare zwerfwagen met Hollanders die water geven aan de voorbijgangers en die willen uitleggen wie de Heilige Johannes was, terwijl het op de Camino toch gaat over de Heilige Jakobus ! Wat een vreemde apostel is die toch wel die daar voor verwarring der geesten wil zorgen ? Door zijn schuld eigenlijk neem ik de verkeerde weg, een bergaf die me terug naar de kant van Pamplona brengt en daarom moet ik omkeren en opnieuw een ruig hoogteverschil overwinnen.
Te Puente la Reina is er geen plaats, en te Estella ook al niet. Aan een mirador stop ik om wat te eten en het prachtige landschap te bekijken. Een familie met drie auto's komt daar weldra bij me. Zij installeren zich voor een barbecue, want er zijn daar banken en plaatsen om vuur te maken. Ik word uitgenodigd om samen met hen wijn te drinken met een stukje kaas. Een van hen is de pastoor en die wil natuurlijk mijn biecht afnemen in het Frans en dan uitleggen aan iedereen wat voor een peregrino ik wel ben. Ik moet nog meer wijn drinken en daarom vlucht ik weg, want het is tijd om een plaats voor de nacht te vinden. Een kwartier nadien kom ik aan een vrije camping met een centraal gebouw waar matrassen liggen om op te slapen. Er zijn toiletten en douches met warm water, maar daar is niemand te bespeuren. Wanneer ik me terug fit voel na een tijd en die refugio toch maar wil verlaten, komen plots drie sportievelingen met een rugzak op mountainbikes zich bij me voegen. Zij zijn van Tenerife, het eiland van mijn vrienden Teide en Humboldt. Die guanches maken thee, ook voor mij, en we leggen alles wat we nog te eten hebben in onze bagage op tafel, delen het, en eten het op. Nog later komen daar ook twee meisjes uit Ierland die per auto naar Santiago reizen. Zij kruipen zonder hun kleren uit te doen in hun slaapzakken en binden die goed toe onder hun kin, met het stevig koordje dat dient voor de veiligheid van hun kuisheid.
Au temps où les Annamites du Tonkin d'Indochine parlaient le français, l'éminent chirurgien Tôn Thât Tùng avait composé ce poème plein de mélancolie et d'espérance, j'étais à ces heures-là encore un petit garçon sur un petit vélo (1948).
Tu ne reverras plus le temps des accordailles, Les amants enlacés sous les pruniers en fleurs Les pruniers ne sont plus. Une aube de terreur Se lève à l'horizon où gronde la mitraille.
Nous avons remisé dans leurs plus beaux cartons Nos rêves quotidiens et nos joies coutumières, Nous qui n'avons connu ni su ce qu'est la guerre, Nous avons tout quitté en nous disant : Partons !
Frère, est-ce toi, héros pur de la délivrance Qui passes en chantant, les pieds nus sans souliers ? L'azur de notre ciel couleur de liberté Chante avec la chanson l'honneur et l'espérance.
La brousse ensoleillée après les soirs glacés Lui parle chaque fois du Vietnam qui veut vivre Il chante sa chanson et son âme s'enivre Aux mots ensorceleurs : Patrie et Liberté.
Ô bonheur de bâtir sur une aube nouvelle Le pays retrouvé à l'heure du destin ! Et voici notre offrande au Vietnam de demain Et voici notre sang pour une aube éternelle.
Alors nous reverrons ce tranquille bonheur De vivre pauvrement dans nos calmes chaumières. Le riz reverdira sur nos vertes rizières, Les amants s'en iront sous les pruniers en fleurs.
2000. Le même jour qu'un quiet american called Billy Clinton j'étais arrivé avec ma bicyclette Olive Green à l'aéroport de Hanoï dans le but de traverser tout ce pays en suivant la route des mandarins et pour visiter la grande statue d'un homme nommé Jésu Christ à Vung Tau, auparavant appelé Le Cap Saint Jacques. Je passerais 89 jours dans les rues, parmi les hommes et les femmes et les merveilles du Vietnam, et surtout je me baignerais dans la mer à Mui Ne en découvrant à l'aube le lever du soleil.
Hanoï, le coeur historique de l'ancienne et grande nation du Vietnam est située sur le delta du Fleuve Rouge ( Song Hong) qui depuis des millénaires y avait enrichi les terres de la province du Tonkin. Aujourd'hui, loin dans le Sud, la ville de Hô -Chi-Minh est sans doute plus puissante, plus économiquement riche, plus cosmopolite, mais l'éternelle Hanoï reste dans le Sud-Est asiatique une métropole unique de 3,5 millions d'habitants. Cette belle ville a été fondée par le roi Ly Thai To en 1010 et elle fête donc cette année un anniversaire très important :
le Millénaire Thang Long - Hanoï .
Découvrir à bicyclette cette ville avait été pour moi une leçon de vie formidable, même si le temps passé là-bas fut bien trop court et mes moyens pour communiquer avec les gens limités à mon sourire et à mon attitude, ainsi qu'à la chance de rencontrer des personnes parlant anglais, français ou allemand. J'avoue cependant avoir passé trop de temps avec des étrangers de race blanche. C'est seulement après deux semaines que sans complexe, méfiance, et maladresse, je me suis rapproché des vrais Vietnamiens et Vietnamiennes qui sont des personnes curieuses et aimables. La beauté paisible et le charme de leur capitale ne m'a pas échappé, même si quelques fois je me suis trouvé sur mon vélo parmi les milliers de cyclomoteurs, bicycles, tricycles, cyclo-pousses et autres moyens de locomotion surchargés qui arrivaient de partout en klaxonnant sauvagement.
J'ai sillonné la ville de jour et de nuit. Hanoï compterait 5.197 sites historiques, religieux, et culturels. Je dois donc avouer que je n'ai vu que très peu. Mais, le Mausolée du Président Hô, l'Ancienne Citadelle, le Temple de la Littérature, le Musée Ethnologique, le Musée de la Guerre (et des Crimes Américains), le Temple de Jade du Lac de l'épée, le Théatre National des Marionettes sur l'eau, le Pont Long Bien, et bien d'autres endroits m'ont vu passer, sans oublier les marchés, les parcs, les vieux quartiers, les nombreux restaurants, les deux gares et les trois endroits où l'on jouait au pingpong. Le globe-rouleur sur Olive Green est bien passé un peu partout.
Au début de cette semaine consacrée au Championnats du Monde de Cyclisme je certifie ici que les plus grands champions cyclistes sont les Vietnamiens capables de transporter sur leurs vieux vélos solides jusque 350 kilos, en personnes, animaux, matériaux et marchandises. Parfois ils bricolent un peu selon les besoins et ils transforment leurs montures avec du bambou qui leur sert de levier, qui renforce ou qui aggrandit leur bécane. Il n'y a pas de cyclistes plus extra-ordinaires. Je les ai cotoyé, croisé, dépassé, et plus souvent ils me dépassaient ou ils démarraient bien plus vite que moi aux carrefours. Je ne serais pas honnête si je n'avouerais pas ici que j'ai aussi pédalé à côté d'étudiantes, ouvrières, et paysannes, et que j'ai trouvé aussi qu'elles était belles et sensuelles. Ces élégantes maigres qui pédalent en amenant sur leur porte-bagage au guidon des fleurs, des livres ou des fruits, habillées en ao-dai tout blanc, salopette ou panton et chemise, avec leurs longs cheveux noirs, ou portant le chapeau conique, sont les très jolies adolescentes et les mamans de ce pays.
C'est seulement à l'âge de soixante-six ans que pour la première fois j'ai rencontré sur le grand océan qu'est internet Strabon, 'celui qui louche', un grand homme du passé qui devrait être mieux connu par nous tous, et certainement par ceux qui aiment faire du vélo sur les anciennes chaussées romaines qui mènent toutes à Rome et bien plus loin comme le nom de mon blog fait remarquer.
Strabon d'Amasée était originaire d'Amasya près de la Mer Noire en Turquie. Il a eu une longue vie de 65 avant l'ère chrétienne jusqu'à quelque 20 ans après le début de celle-ci. Fils d'une famille importante, étudiant sous les meilleurs professeurs, conseiller d'hommes d'état, Strabon était un grand voyageur qui avait vu les merveilles du monde de son époque et qui s'était baigné dans de nombreuses cultures. Ensuite le philosophe, historien, géographe, encyclopediste, s'est replié dans son village natal dans le Pontus où pour continuer l'oeuvre de Polybe et d'Homère, il a écrit 43 livres sur l'histoire universelle des hommes et 17 livres sur les connaissanes géographiques d'il y a deux mille ans. Malheureusement toute son oeuvre sur l'histoire a été perdue et ce qui en reste sont ses livres sur la géographie. Strabon y décrit par exemple combien grand avait été l'antique Babylone. Selon lui cette ville était entourée de remparts d'une longueur de 365 stades, ce qui correspond à plus de 65 kilomètres. Il a exposé des sujets intéressants avec des mots grecs compréhensibles sur de nombreux peuples d'Europe, d'Asie, et d'Afrique, donnant aussi des informations sur leur histoire et sur leurs connaissances en médecine et en mathématiques. Ainsi Strabon développe déjà les chaussées romaines et visiblement c'est en s'inspirant de sa vision que l'empereur Marcus Vipsanius Agrippa aurait fait construire les Via Agrippa, un réseau qui partait en quatre directions à travers la Gaule. Le centre était Lugdunum (Lyon) et Vigenna (Vienne) où se situait une agglomération de 50.000 habitants. Ces axes routiers ont amené en leurs temps la Pax Romana pendant laquelle les Gaulois se sont transformés en Gallo-Romains. Les routes qui étaient larges de 6 à 7,5 m ont modelé jusqu'à aujourd'hui les paysages de l'Europe de l'Ouest. Une partie de la Wallonie et de la Hesbaye, est traversée par la chaussée romaine qui mène de Bavay à Tongres. Indirectement elle a donné naissance à notre fameuse frontière linguistique. Ces routes étaient pavées et il y avait des bornes et des aires de repos qui indiquaient où l'on était arrivé. Elles suivaient de façon harmonieuse les ondulations du terrain, tenaient compte des points d'eau, des courbes des rivières dans les vallées et de la nature des rochers en montagne. Les constructeurs en ce temps avaient compris que la ligne droite n'est pas toujours le plus court chemin pour les voyageurs. Roma caput terrae, le centre de l'univers, était à sa plus belle époque une ville de 1.000.000 d'habitants.
A la fin du mois de mai 1999, je me trouvais en Saintonge où une chaussée romaine importante s'arrète prés de l'Atlantique. J'aurais pu traverser la France d'Ouest en Est, en suivant cette vieille voie qui mène à Lugdunum et de là à Rome, l'illustre Via Agrippa. C'était une idée intéressante, car pourquoi traverser la France si jolie, toujours comme tous les autres Belges et faire du Nord-Sud et du Sud-Nord. Mais le pélerin que j'étais n'a pas changé son but fixé qui était d'aller au-de-là des Pyrénées sur le Camino de Santiago de Compostela.
Malgré le temps qui passe il reste toujours des traces importantes de la civilisation greco-romaine.
Assis sur un banc au Parc des Arènes dans la douceur de la soirée de Mediolanum Santonum, j'avais emmené pour quelques moments de lecture un livre emprunté à la bibliothèque de l'Auberge de Jeunesse sur Agrippa d'Aubigné . C'était un nom dont je me souvenais vaguement . Ce fut une découverte et voilà que sur le Chemin de Saint Jacques très catholique je me retrouvais face à face avec un protestant, et non le moindre. Theodore Agrippa d'Aubigné était né en 1552 au Chateau de Saint Maury près de Pons en Saintonge et mourut en 1630 en exil à Genève, après une longue vie d'aventures et de misères. Ce fut un homme extra-ordinaire qui a été un protestant de la plus haute classe, un humaniste, un écrivain, un poète et surtout un combattant politique et militaire. Sa petite fille sera plus célèbre que lui, car Françoise d'Aubigné était la Marquise de Maintenon, la maîtresse et finalement l'épouse de Louis XIV.
Les premiers instants de sa vie étaient déjà très dramatiques, car en venant au monde il avait causé la mort de sa mère. Pour se distancer du culte des saints et des morts chez les catholiques les calvinistes du XVIe siècle s'inspiraient de la Bible et de l'Antiquité pour attribuer un prénom à leur progéniture. Agrippa vient de ' aegre partus' et veut dire enfanté via la mort de la maman. La France avait oublié cet homme pendant deux siècles, mais c'est le grand Victor Hugo qui a été rechercher ce combattant protestant dans les brumes du passé, dans cette terrible période des guerres de religion que l'on aime pas d'expliquer au cours d'histoire dans les écoles. Le fils du Seigneur de Brie a bénéficié d'une éducation humaniste de très haute qualité. A l'âge de 7 ans il sait déjà lire en hébreu, en latin et grec, et en français. Ensuite il est confié à Mathieu Béroalde, le célèbre humaniste, avec qui il doit prendre la fuite lorsque les Huguenots sont persécutés. A 10 ans il est malade de la peste, mais il en échappe. Toutefois peu après il est orphelin car son père meurt à la guerre. A 12 ans il se retrouve déjà à l'université de Lyon et y suit une formation d'astronomie, d'astrologie et de magie. Mais seul sans ses coreligionnaires et sans argent il pense à se suicider. Avec l'aide d'un cousin toutefois il rentre en Saintonge et rejoint l'armée protestante. Après 19 années il hérite de sa mère des terres à Landes-Guinemer où il s'installe. Suivent alors des maladies, des amours malheureux, des combats, mais aussi la rencontre avec Henri IV Roi de Navarre dont il devient l'écuyer et le compagnon.
Sa vie mouvementée est impossible à raconter en détails ici. A l'âge de 25 ans blessé au combat, et plus mort que vivant, il se met à écrire à fond son poème épique LES TRAGIQUES qui sera seulement terminé en 1623 vers la fin de sa vie. C'est en 9000 vers l'épopée de guerre, des persécutions et de la foi des protestants de France. C'est écrit avec un vocabulaire d'une violence rare. Il a écrit aussi d'autres oeuvres, dont son Histoire Universelle interdite et brulée sur la place publique, ce qui l'obligea à quitter définitivement son pays. Mais il restera pour des raisons politiques toujours un homme méconnu. Ce qui ne sera plus le cas plus tard à partir de la fin du XIXe siècle, ni maintenant au moment où la religion catholique a déçu beaucoup de personnes et perdu beaucoup de fidèles.
Extrait. Jai veu le Reistre noir foudroier au travers Les masures de France, et comme une tempeste, Emportant ce quil peut, ravager tout le reste. Cet amas affamé nous fit à Mont-moreau Voir la nouvelle horreur dun spectacle nouveau. Nous vinsmes sur leurs pas, une trouppe lassee Que la terre portait, de nos pas harassée. Là de mille maisons on ne trouva que feux, Que charongnes, que morts ou visages affreux. La faim va devant moi ; force est que je la suive. Joy dun gosier mourant une voix demi-vive ; Le cri me sert de guide, et faict voir à linstant Dun homme demi-mort le chef se débattant, Qui sur le seuil dun huis dissipoit sa cervelle. Ce demi-vif la mort à son secours appelle De sa mourante voix. Cet esprit demi-mort Disoit en son patois (langue de Perigort) : « Si vous estes François, François, je vous adjure, « Donnez secours de mort ; cest laide la plus seure « Que jespère de vous, le moyen de guérir. « Faictes-moy dun bon coup et promptement mourir. « Les reistres mont tué par faute de viande : « Ne pouvant ny fournir ny ouïr leur demande, « Dun coup de coutelas lun deux ma emporté « Ce bras que vous voyez près du lict, à costé ; « Jai au travers du corps deux balles de pistolle. »
Les Horreurs de Montmoreau . Les Tragiques - Livre 1. Misères . (vers 372 à 398)
Un mercenaire (reiter) . - Les misères endurées pendant les guerres de religion décrites par le poète Agrippa.
De wijn en het lekkere avondmaal lieten me goed slapen. De zon schijnt al scherp over de Charente wanneer ik de jeugdherberg van Saintes verlaat voor een ritje door deze oude stad. Wat een heerlijke dag. Met een plaatselijk wegkaartje vind ik gemakkelijk de stadswallen uit de IVde eeuw en de Abbaye des Dames uit 1047. Daarna rijd ik naar de kerk van Saint Eutrope die een hele wijk domineert.
Saint Eutrope maakte grote indruk op mij.
Ik had nog nooit gehoord van Saint Eutrope toen ik Olive Green parkeerde onder een boom. Toen ik naar de deur van de kerk wandelde merkte ik op dat er een lange rij panelen stond met geplastificeerde tekeningen van hedendaagse kunstenaars uit Saintonge. Zich inspirererend aan Vlaamse Primitieven, Pieter Breugel de Oude, Jeroen Bosch, en anderen, hadden zij een soort stripverhaal gemaakt over de vroegere tijden, toen tienduizenden naar de crypte onder deze kerk kwamen om er het graf van de heilige E. te bezoeken met de hoop via hem iets te bekomen van de Allerhoogste, van God de Schepper van Hemel en Aarde. De pentekeningen van deze tentoonstelling in open lucht spraken boekdelen. Kreupelen, zieken, geamputeerden, stervenden, sleurden zich tot hier, kropen op handen en voeten, lieten zich tot aan deze kerk op stootkarren of muilezels brengen. Moeders met hun gehandicapt kindje, grootvaders met hun blinde kleinzoon, familieleden van terdoodveroordeelden, ouders van verdwenen kinderen, zwangere vissersvrouwen van wie de echtgenoot door zeerovers als slaaf was weggevoerd, zusters van broers die nooit uit een oorlog of van een kruistocht waren teruggekomen, mannen en vrouwen uit een dorp kwamen waar pest, cholera, of melaatsheid was uitgebroken, groepen herders die hoopten dat de wolven hun schapen niet meer zouden opeten, boeren die offerden op een goede oogst en goede prijzen op de markten, pastoors die kwamen vergiffenis vragen voor de doodzonden van zij die hij had gebiecht, tantes die kaarsen kwamen aansteken opdat hun neef geen nicht zou blijven, dwergen die wat langer wilden worden, en zovele anderen met zovele intensies, en soms kwam er ook wel eens een jonge hertog, een koningskind of een troubadour die al zijn geld in de offerblokken kwam steken. Zij kwamen met velen, en dat werd geschat tot op zes miljoen gelovigen in de loop der eeuwen, of zo'n driehonderd mensen per dag tussen de XIde en de XVIde eeuw. Zij kwamen speciaal naar Saint Eutrope voor hulp, voor een mirakel, voor troost, voor een persoonlijke reden, en ook voor de 100 dagen aflaat die zij bekwamen. Verder waren er ook de voorbijkomende pelgrims van le Grand Chemin de Saint Jacques, de Jacquets die nog veel verder gingen tot in finibus terrae, die van heel ver uit het Noorden kwamen langs de Via Turonensis of de Via Agrippa, en die ook wel eens aan de relieken van Saint Eutrope een bezoek brachten. Die talrijke tekeningen maakten een felle indruk op mij. Met veel eerbied bezocht ik dan ook het graf van de heilige, en op de oude afgesleten stenen waren de enige voetstappen die wat geluid in de frisse grafkelder brachten die van mij.
Wie was Saint Eutrope ? Verschillende versies lopen door mekaar volgens dat de legende komt uit Saintonge, Poitou, Vendée, Bretagne, Sainte Marie de la Mer, of zelfs nog uit andere oorden. Hij wordt vaak vernoemd als de dertiende apostel. De oudste geschiedenisschrijver Gregoire de Tours vermeldt reeds Saint Eutrope de Saintonge in zijn In Gloriam Martyrum van 590. Hij zou een edelman geweest zijn die afkomstig was uit het land dat nu Iran heet. Eutrope bracht het christendom naar Saintonge, was een voorbeeld voor zijn medemensen, en werd benoemd als eerste bisschop van Saintes. Toen hij de rijke Eustelle bekeerde, een jonge dame van amper 13 jaar en dochter van de Romeinse gouverneur, kreeg hij moeilijkheden met haar vader. Deze betaalde met zwart geld maffiosi om rellen te organiseren in de Gallische hoofdstad van de Santonen.Toen de eerste bisschop de bevolking tot kalmte aanspoorde, was er een wildeman die met een bijl het hoofd afkapte van de christelijke leider die alzo als martelaar omkwam.Vele jaren later werden de beenderen van Eutrope terug opgegraven, en rond deze relieken ontstond verering en werden talrijke mirakelen vastgesteld.
Ik fiets op de N150 naar Varzay, Pisony, Les Tonnelles, Saint Romain de Bénet, Saujon. Ik verlaat de hoofdweg naar links en kom dan op kleinere wegen die me tijd doen verliezen. Ik richt me op de zon om in de richting van het Zuid-Westen te blijven rijden. Na de lunchpauze kom ik weer op de weg naar Royan en ergens in het midden tussen de velden voel ik plots een speciaal briesje dat heerlijk ruikt. Weldra zie ik in de verte de Gironde, met haar rijke wateren van de Dordogne en de Garonne, en bereik ik Royan, met zijn stranden, lucht en met reeds water uit de Atlantische Oceaan. Ik ontdek zonder moeite de plaats van inscheping om over de zeearm te geraken tot in Le Verdon sur Mer. Terwijl ik naar de meeuwen kijk komt daar aan Le Bac plots een man op een zwaar geladen fiets aangereden, en ja hoor, ook hij rijdt naar Santiago de Compostela. In de namiddag van de zestiende dag van mijn tocht is hij de eerste fietsende pelgrim die ik ontmoet. Hij heeft als familienaam Ferris, komt uit Bristol, en die oude kerel is een trouw lid van The Fraternity of Saint James. Hij mocht pas op pensioen gaan na gevangenisbewaker te zijn geweest. Hij had tijdens zijn loopbaan in de gevangenissen zelfs de grootste crimineel Fred West bewaakt ! Terwijl ik samen met Ferris op de overzetboot probeer te geraken, komt met een spurtje ook een tweede pedalerende pelgrim aangereden. Zijn koerstrui van AMEV laat zien dat hij uit Holland komt. Hij is 43 jaar oud en werkt voor Nedloyd. Hij vertelt me dat hij wel 200 km per dag aflegt. Zijn uiterlijk, zijn fiets, zijn minimale bagage, laten me zien dat dit mogelijk kan zijn, maar anderzijds geloof ik toch dat hij een partner heeft, wellicht zijn vrouw of vriendin, die ver voor hem uitrijdt met een wagen naar hotelkamers die werden gereserveerd. De Nedloyder wil op dinsdagavond nog de baai van Arcachon bereiken. Hij is dus geen wielrijder van mijn categorie. Ik wens hem veel geluk en zeg dat ik hem niet kan volgen omdat ik een route door de wijnstreek zal nemen om aan een veel lager tempo te vorderen omdat ik als gepensioneerde van Fortis zoveel meer tijd heb dan hij.
Ik zal dus moeten Engels praten met my new friend Ferris. Deze is akkoord om met mij te Soulac-sur-Mer de kosten van een hotelkamer te delen. We vinden plaats in een oud witgeverfd vakantiehuis en krijgen zowat een hele verdieping ter onzer beschikking. Samen rijden we nog wat met onze blote tweewielers rond te Soulac, where beer quite good is but very expensive. We eten de pensionkost waar we logeren. Het betekent niet veel. De gekoelde fles rosé Lys maakt echter veel goed.
17. Mercredi 26 mai.
Na breakfast met Ferris en scheiding, zet ik me op pad voor het groot klassiek parkoers door de Médoc dat me werd aanbevolen door een kenner, Meester Buyckx, kaartvriend van Rik Van Steenbergen en schrijver van een boek over de wijnen uit de streek die nu komt. Na wat rijden voel ik mij gehinderd door een schurend geluid aan mijn voorwiel. Nadat ik dat wiel eens heb gedraaid verdwijnt het akelig geluidje. Mijn handen zijn door dit mekaniekerswerk wat vuil geworden. Ik was ze met zeep uit mijn zeeptube. Ik schroef echter het dopje er niet goed terug op en dat zal gevolgen hebben, want bijna al mijn zeep zal weglekken in een van mijn fietstassen. Te Vendays-Montalivet koop ik l'Equipe en wat eten. Na korte rust op een zitbank vertrek ik weer. Omstreeks 13u00 kom ik aan restaurant La Table Tartine te Lesparre. Dan ontdek ik op mijn routeblad dat ik daar had moeten gaan eten volgens mijn planning. Met buikje vol stap ik toch maar binnen om een tweede maal te eten op deze middag. Ik beklaag me dat niet want het is in dat eethuis werkelijk zeer goed.
Au coeur du Médoc une petite équipe de passionés fournit un travail artisanal dans le respect de la tradition pourque les saveurs d'hier soient encore celles de demain.
Ik geraak niet goed meer verder met zo'n dubbel gevulde buik en ik zwerf op mijn gelukkig gemak door Blaignan, Saint-Germain d'Esteuil, Saint Estephe, Vertheuil, Pauilliac, Saint Julien. Ik rijd dus langs het nec plus ultra van de rode wijnen van Bordeaux, en zelfs tot tegen le Chateau Mouton Rothschild de Pauillac, premier grand cru classé dans la classification 1855 des grands vins de Bordeaux. Maar daar gedraag ik me toch als een barbaarse Wisigoot, als een proletarische idioot, want ik stop even en ga plassen tegen de haag van dat heiligdom van de kapitalisten. Omdat ik ook verdwaalde terwijl ik zocht naar le Site Archéologique de Brion zijn de uren alweer voorbijgevlogen. Ik stop nog even aan een Champion winkel om bananen te kopen en een Danone Drink met vitamines C, hetgeen betaalbaar is voor mijn geldbeugel. Daarna begin ik te speuren naar een plaats voor de nacht. Behalve verschrikkelijk dure hotels kom ik werkelijk niets tegen. Een uur gaat voorbij. Dan vraag ik toch wat aan een wandelaar. Ik moet helemaal naar een andere richting , naar Listrac en Médoc, voor een chambre d'hôte. Ik bereik wat later met vermoeid zitvlak Chateau Cap Leon Veyrin. Ik mag van geluk spreken want één gast die had gereserveerd is niet gekomen en ik kan dus toch een kamer krijgen bij deze wijnboer. Zo eindigt deze dag toch nog goed. Geen avondeten, want geen honger.
Chambre d'hôte au Chateau Cap Leon Veyrin een plaats om terug te bezoeken.
18. Jeudi 27 mai.
Voor het ontbijt mag ik aan tafel in een zaal naast een tentoonstelling waar de producten van Le Cru Bourgeois Chateau Cap Leon Veyrin te bezichtigen zijn. Een twintigtal mensen zijn er al aan het eten en voor mij werd een plaatsje voorbehouden naast Mister Mastroianni een man uit Californië die daar jaarlijks komt omdat hij de uitgever is van een bekende wijngids. Hij wil weten wat Le Chemin de Saint Jacques betekent en ik leg hem uit dat een fietsende pelgrim dagenlang tussen de Cabernet-Sauvignon en andere wijnranken rijdt wat toch zo fantastisch is. Pelgrims uit vroegere tijden dronken trouwens uitsluitend wijn tussen de Loire en Villafranca del Bierzo, en zelfs zij die langs Rijn, Moezel en Elzas kwamen , of door de Champagne of Toscane, deden dat ook. Zij hielden in hun vuist de palster waaraan een kalebas met wijn bengelde, en met hun geloof in God en met de kracht uit de wijn, geraakten zijn tot in het verre Santiago, in the Far South West where the sun goes down in the evening. Die West-Coast Mastroianni doet zijn grote ogen en oren open. Hij heeft vroeger dan 10u00 reeds genoeg stof om een nieuw wijnboek te schrijven over ' De Pelgrims en de Wijnen' .
Op de drukke weg naar Bordeaux zweet ik zeer veel wegens het drinken van thee aan het ontbijt gevolgd door een korte intense wijnproeverij bij die wijnboer. Het is warm en rond het middaguur bereik ik te Bruges nabij Bordeaux het steakhouse Côte à Côte. Voor 147 FF eet ik er duur maar toch erg stevig een entree, een stuk vlees, une île flottante, begoten met een half flesje rode wijn. Het verkeer wordt nog drukker dichter bij het centrum van de grote wijnstad. In La Maison du Bordeaux laat ik een stempel plaatsen in mijn ' carnet de route de pélerin de Saint Jacques' . Ik maak mezelf terug rijker aan een Bancontact. Mijn plichten van pelgrim duwen me naar Cathédrale Saint André de Bordeaux en naar La Basilique Saint Michel. Ik offer er wat franken en laat er enkele kaarsen branden.
Mijn plan is nu duidelijk. Ik wil een bezoek brengen aan Georges De Yazikoff en Carmen Cuenca, twee zeer oude mensen die ik had leren kennen te Brussel tijdens mijn werk van bankbediende. Zij wonen te Miramont-en-Guyenne. Dat is helemaal terug naar het Oosten. Daarom zal ik mij nogmaals wat per trein snel verplaatsen in die richting. Il telefoneer naar Georges, doch geen antwoord. De treinrit naar Marmande kost 61 FF. Voor de fiets is het gratis als hij wordt opgeborgen in een hoes. Ik wring er dus mijn plastieken grondzeil rond en werk af met stevige tape. Man en fiets samen op de trein en door geen enkele treinwachter gestoord, bereiken op de rails spoedig Marmande. Daar is het drukkend warm. Grote dorst overvalt mij. Tijdens een tweede telefoontje krijg ik contact met Carmen en die is erg blij met mijn aankomend bezoek. Ik had trouwens al eerder een zichtkaart gestuurd zodat zij wist dat ik diagonaal door Frankrijk aan het fietsen was, zodat zij stilletjes al een beetje op mijn bezoek hoopte.
Te Marmande is wielersport belangrijk. Ik wil een weinig bekende maar bijzondere wielerkampioen gaan bezoeken. Hij is een blinde veteraan die op een tandem merkwaardige prestaties had geleverd. Maar op het adres waar hij vroeger woonde en waar ik hem jaren geleden al eens had ontmoet, blijkt niemand hem nog te kennen. Wellicht is de man ondertussen overleden of zit hij ergens in een instelling. Op zijn tandem, met een ploegmakker die goede ogen én goede benen had, reed hij vele malen Bordeaux- Parijs, 600 km, in minder dan vierentwintig uren. Ik moet nog 23 km rijden tot Miramont waar ik vriendelijk word ontvangen door Carmen. In haar keuken eet ik kaas, biskwietjes, en ledig ik een fles rode wijn die ik zelf uit de kelder ging ophalen. De oude vrouw is nu alleen en vertelt me haar droevig verhaal. Ik mag bij haar logeren, gratis en zolang ik maar wil.
19. Vendredi 28 mai. Miramont de Guyenne.
Mijn zeer oude gastvrouw Carmen Cuenca is al om 5u00 opgestaan om te starten met haar indrukwekkend gezondheidsprogramma van elke dag. Ik ontspan de hele voormiddag wachtend op Monsieur Georges die pas om 11u45 op bezoek komt. Een taxi brengt hem van het ouderlingenhuis terug naar zijn eigen bungalow om uitzonderlijk met mij te middagmalen. Soms is deze veteraan te lastig en dan kan zijn vrouw hem niet meer uitstaan. Om de echtelijke vrede te bewaren logeert hij nu in een aparte kamer op afstand, waar hij ook medisch wordt gevolgd. De gepensioneerde ingenieur van EDF eet alleen nog maar gekookte wortelen, geplette aardappelen, begoten met enkele druppels olijfolie om zijn stoelgang te verbeteren. Daarna plaatst Carmen hem in zijn zetel en hij neemt zijn correspondentie door en snuffelt nog wat in de lokale krant.
Ondertussen mag ik Carmen brengen naar de supermarkt Cali met de wagen van die te oude mensen die amper nog zelf kunnen rijden. De inkopen zijn op mijn rekening en we vullen ons karretje voor 310 FF met salade, mayonnaise, geitenkaas, platte kaas, pâtes, een fles Mum champagne, vin du tsar, vin de Duras, boter, biscottes, steak, bonen, linzen, en stokbroden.
Terwijl ik met Georges praat komt een nieuwe kuisvrouw zich aanbieden en ik word voorgesteld als de verschrikkelijke sneeuwman in zomerse kledij.
Surprise. We worden aan tafel geroepen door Carmen voor een uitgebreide maaltijd. De voormalige modenaaister uit Parijs, die vroeger zelfs een kleed had gemaakt voor de beruchte Mistinguet, had werkelijk haar uiterste best gedaan. Alleen op het einde participeerde ook haar aanwezige echtgenoot. Dat was dan om te genieten van koekjes met kaviaar en champagne, en van koffie met taart uit het Baskenland. Daarna algemene stilte in huis want het is tijd voor een siesta.
Om 17u45 wordt de oude man heel zenuwachtig. Hij sprak zijn retour af met de taximan die hem terug naar zijn home moet brengen en de gehuurde auto komt nog niet aan. Toujours en retard ! Ik wil hem zelf met zijn eigen auto terug brengen, maar dat mag niet. Het OCMW weet beter niet dat hij nog zijn echtgenote bezoekt want dat is hem verboden door de rechter ! Om kosten te sparen liet de slimme oude Rus zich kwaadaardig dement verklaren. Zo is zijn kamer en verzorging veel goedkoper in het tehuis voor ouderlingen. Maar dan volgt een beetje later een kort getoeter en kunnen wij de oude lastbezorger in de taxi stoppen.
Carmen doet alles om me nogmaals goed te laten eten want ik zal wel honger hebben geleden gedurende al die dagen op mijn vélo ! Soep, pasta, paté, brood.
Ik schrijf nog wat kaartjes naar het thuisfront. Ik telefoneer naar huis om te vragen of dochter Martine goed heeft gepresteerd op haar examen bij de bio-ingenieurs te Leuven. Dat behoort tot mijn gewone vaderlijke plichten rond deze periode van ieder schooljaar, want ik heb immers twee grote dochters die goede studentinnen zijn.
20. Samedi 29 mai.
Petit déjeuner bien soigné par maman Carmen. Vruchtsapje, pruimenconfituur, toast, grand bol de café noir, enz.
La Bastide de Miramont de Lauzun werd reeds gebouwd op het einde van de dertiende eeuw door Edward I, de koning van Engeland. Pas na het verloop van de honderdjarige oorlog in 1453 veroverde Frankrijk dit gebied. Nu bekend als Miramont-de-Guyenne en Lot-et-Garonne près de Marmande, is deze kleine stad uit Aquitanië vermaard in heel Frankrijk om haar Pruneaux d'Agen, en om haar schoenen en sloefen. In 1975 waren er nog 3954 inwoners, maar velen zochten ondertussen hun geluk elders. In 1999 is de bevolking van Miramont verminderd tot 3360 en daarbij zijn dan nog de ouderen van La Maison de Retraite alsook Carmen en andere leeftijdsgenoten die geen toekomst meer hebben. Er zijn in de omgeving al ontelbare huizen leeg en die worden vaak opgekocht door de buitenlanders als vakantiewoningen. Opmerkelijk is trouwens dat er in de winkels en de restaurants tamelijk veel Engels te lezen valt. Isidore de Soussial is een beroemd man uit Miramont. Hij bracht er de industrie van de sloefen ( les chaussons à basane) gemaakt uit schapenwol. Mag verder ook wel worden geciteerd ene Général - niet Charles De Gaulle- maar wel Jacques-Philippe Delmas de Grammont. Op 2/7/1850 werd een wet gestemd die zijn naam draagt, en die nog altijd meetelt, want zij beschermt de huisdieren en kan mensen laten boeten omdat zij dieren verwaarlozen of slaan.
Ik vertrek met mijn fiets voor een verkenning van Miramont. Ik zoek het postkantoor en ga eens binnen in L'Etrier een Brasserie die werd uitgebaat door een Belg aan wie ik vroeger eens Belgische bieren bezorgde toen mijn reisdoel van autotourist Andorra was. Maar deze man liet ondertussen zijn zaak over na een ongeval met zijn motorcycle gevolgd ook nog door echtelijke scheiding. Na een Kronenbourg van 't vat beslis ik van te gaan zien waar mijn vriend Georges logeert en de wegwijzers volgend kom ik weldra terecht in zijn kamer. Babbeltje. Hij is wel blij met mijn bezoek. Weldra haalt hij uit zijn oorkussen een verbleekte omslag die hij had klaargelegd omdat ik de vorige dag reeds dit bezoek had aangekondigd. Yazikoff schenkt mij een aantal Belgische bankbriefjes. Het is zijn reserve om naar België te reizen, maar omdat hij dat nu niet meer kan moet ik die in zijn plaats uitgeven hoe en waar ik wil. Het gaat over 8.100 frank, maar 1.600 frank zijn biljetten die niet meer in omloop zijn. Ik bedank de oude man, alhoewel ik wat verveeld ben met zijn initiatief, en daarom beloof ik van kaarsen te branden voor hem op weg naar Saint- Jacques-de-Compostelle en van een geschenk te kopen voor zijn Carmen. Weldra is het weer tijd en komt verzorging zodat ik die kamer moet verlaten.
De sfeer in het ouderlingentehuis benam mijn lust om nog rond te toeren. Mijn fiets belandt terug in de kelder naast vele lege wijnflessen. Ik ontdek dat in die kelder jonge wilde konijntjes wonen. Een man staat plots in de tuin. Hij is de veearts die komt voor de kat van Carmen. Dat beest heeft een ongezonde haaruitval en zal pilletjes moeten slikken. Het is weer middag en ik open een fles rode wijn in de keuken. Ik laat aan de keukenprinses de omslag met het geld zien en stel haar voor om het fifty-fifty te delen. Zo speel ik voor de gelegenheid nog eens terug bankbediende want ik wissel en geef aan de vrouw franse franken. Terwijl ik drink aan mijn wijn komen dan naar mijn oren een reeks ' confidences ' van Carmen over haar echtgenoot zodat ik kom te weten dat mijn orthodoxe vriend eigenlijk niet de heer was voor wie ik hem nam. Stop, ik ben geen biechtvader, maar misschien doet het haar goed om een luisterend oor in haar keuken te hebben. Carmen trouwde pas op latere leeftijd nadat haar jongere zuster een vent in Normandië had gevonden. Zij was de derde echtgenote van Monsieur Georges. Ik knabbel kaas en stokbrood tot wanneer mijn buikje vol is en tot wanneer het verhaal van haar leven met een kozak uit de tijd van de Potemkine me duidelijker is geworden. Dan is het weer tijd voor siesta plat op mijn bed en om mijn reistassen wat te ordenen. Na het avondeten kijk ik op televisie samen met de dame van het huis naar het Eurovisie Festival.
21. Dimanche 30 mai.
De zondag begint met een algemeen nazicht van mijn geliefde fiets Olive Green. Poetsen en wassen gaat wel, maar in mechaniek ben ik geen handige Harrie. Ik pruts wat aan het voorwiel waar een slag in is, maar de situatie wordt nog erger en daarom besef ik dat er maandag een bezoek aan een professional te Miramont of te Marmande zal nodig zijn.
We schreven in voor het middagmaal van La Maison de Retraite Soussiale te 78400 Miramont-en-Guyenne. Iedere week gaat het daar 's zondags feestelijk culinair aan toe. Een traiteur zorgt dan voor het eten en niet het personeel van de andere dagen van de week. Op die ene dag dineren de bezoekers, familieleden en vrienden, er mee met de oudjes die daar wonen, na reservering uiteraard, en in 'n prachtige eetzaal waar alleen de 'pensionnaires' die bezoek krijgen mogen tafelen. Tijdens het aperitief en het voorgerecht speelt een man er op een piano. Hij zingt een chanson uit vroegere dagen ' Le temps qui passe ....' en neemt daarna ook plaats om te eten en te babbelen. Ik zit tegen een nieuwsgierige Italiaan en tegen een vrouw die vroeger taxiwoman was geweest op Roland Garros. Zij vervoerde kampioenen en beroemde toeschouwers. Deze maaltijd verloopt gezellig van 11u15 tot 15 u 30. Daarna weer siesta op mijn donkere kamer.
Waar ik verblijf zijn de kasten vol met dure mantels en vrouwenkleren van vroeger en vol met grote hoedendozen gevuld met stoffen, lintjes, goedkope juwelen, gespen, knopen en zelfs bont. Ik was een beetje nieuwsgierig. Tijdens die avond heb ik het opgebiecht en toen vernam ik dat het meestal kledingstukken waren van rijke vrouwen die het naaistertje dat Carmen was beloonden met dure spullen, maatwerk te goed om in de voddenmand te gooien, maar dat door mode en verlies van slanke lijn niet meer door de eigenaressen konden gedragen worden. Aan ieder kleed of jas was een naam verbonden en een oud verhaal dat me toch niet zou boeien, vertelde Carmen me. Ondertussen werd ik bijna als een zoon beschouwd door die tante die nooit het moederschap had gekend.
Op die bewuste vakantiedag kwam nonkel Jo me halen met zijn blauwe Volkswagen. Het was een kever zoals ze die nog maakten in 1950, met een koetswerk dat stevig was en met een heel kleine achterruit. Mijn nonkel Jo had er bij zijn post jaren voor gespaard, iedere frank afpitsend van zijn pree als bediende die hij had laten ontsnappen aan de vingers van de blonde vriendin met wie hij zonder trouwboek samenwoonde. We reden naar de Ronde die in het begin van de hooimaand dwars door het Vlaamse land trok. De plaats waar wij naartoe reden is niet meer in mijn geheugen, maar ik weet wel nog dat we toen waren gestopt langs een grote steenweg. Een bonte menigte stond daar langs beide zijden van de brede betonweg. Om van ver alles te zien aankomen vatten wij plaats boven op een gracht. Achter ons was er een nog groen korenveld waarin ik heb geplast.
Het woelige jongetje dat Kobeke toen was, te stout om misdienaar te mogen zijn, kon op die plaats niet lang kalm blijven zitten op de oude stoel die nonkel Jo had meegebracht. Met zijn 1m87 kon hij zelf overal en altijd wel zien. Al loerde het oog van mijn grote nonkel steeds op mij en naar die stoel, toch rolde de kleine weldra de berm af nadat de tweede publiciteitsauto wat dingetjes begon uit te gooien. Tussen de kwajongens ter plaatse ontstond er een vechtpartij tijdens het grabbelen. De jonge Kobe wou natuurlijk niet dat zijn kaas door de anderen werd gepakt en in de struggle for live van de knapen in korte broek bemachtigde ook hij een pet, een worstje in zilverpapier, vier karamels, twee balonnetjes om op te blazen en vijf foto's van fietsende kampioenen.
De vreemde voertuigen die voor publiciteit zorgden, voor muziek en lawaai in de Franse taal, waren zeldzamer geworden en dan plots kwamen er geen meer. Enkele auto's waarop de naam van dagbladen of van sportmagazines stond, reden ook nog voorbij, doch zonder enige aandacht aan ons te geven. Toen verschenen een tiental indrukwekkende motorrijders. De kermisleute langs de Rondeweg ging over in kalmte en het werd stil omdat iets belangrijks zou gaan komen. Alle nekken strekten zich naar de richting waar die morgen het licht was opgekomen. De stilte, de spanning, die toen voelbaar werd, kondigde de doortocht aan van het peloton van de dwangarbeiders van de weg, van de helden van ons volk.
Ja, ginds in de zon roerde er wat. Een symfonie van kleuren naderde als een tapijt dat werd opengerold, een dansende branding, een golf van soepele gespierde benen, gebogen ruggen en gehoekte ellebogen, naderde. De wielen flitsten in het felle middagzonnelicht. De brillen en de gezichten met een brede mond, de koppen en de neuzen, de truien in vele kleuren, waren een streling voor de ogen. De andere zintuigen namen de geuren van benzine, van broekvet en massage-olie waar. Soms voelde zelfs de ene of andere toeschouwer vocht uit drinkbussen, water of fruitsap, maar ook zweet, snot of speeksel. Als een wervelstorm schoven de renners in lange sliert voorbij. De verplaatste lucht deed stof en papiertjes wegvliegen. Gedurende die fantastische momenten genoten alle wielerliefhebbers, mannen, vrouwen, kinderen, van een gratis en groot spektakel.
De mannen met onze nationale kleuren reden voorbij, maar het ging zo vlug dat Kobe zelfs zijn geliefde wielerheld Stan Ockers niet zag, maar vooral het oranje van de Hollanders en het rood met witte kruis van de Zwitsers was hem opgevallen. Allen, langs die rechte betonweg deden een stap mee in de richting die gevolgd werd door de zwerm Tourrenners, doch het getoeter van de volgwagens, stoere auto's die zwaar met fietsen beladen er als tanks uitzagen, deed ze allen een stap terugwijken naar de zijkant waar zij even later terug weer met beide voeten als wezen op de grond stonden. De werkelijkheid van de gewone dag en van het einde van het feest dat zopas aan hen was voorbijgetrokken maakte hen wakker. Deze droom was verdwenen en had amper bestaan. Toen kwamen de tongen los. Weldra kon ook het mannetje met het kleinste petje beweren dat hij de gele trui Wout Wagtmans had gezien, in het wiel van Wim Van Est. Kenners wisten te zeggen dat deze laatste op zijn polsuurwerk Pontiac het juiste uur had. Maar niemand uitte zich met veel enthousiasme over de Belgen, want die presteerden toch zo slecht vergeleken met Sylvère en Romain Maes, met Vervaecke, Vissers, en Aerts uit vroegere goudgele tijden.
De mensen liepen nu te voet of met een fiets aan de hand over de staatsbaan waar tijdens de rest van deze dag toch niet meer zoveel gevaarlijke vierwielers zouden voorbijkomen, vermits er nu al zoveel voorbij waren met die koers. De café's, en ook de feeststent die daar stond, liepen weer vol. Het bier viel schuimend in de pinten. De emotie was groot geweest en de sportmannen spoelde die nu weg met grote slokken. Nonkel Jo had een grote Stella Artois bemachtigd en in zijn tweede hand was er voor mij een flesje coca-cola met een rietje. Mijn nonkel Jo was al lang een van mijn beste kameraden.
Wat later stapten wij terug naar de plaats waar nonkel Jo zijn Volkswagen had geparkeerd. Terwijl we naar huis reden, haalde ik alles wat ik gegrabbeld had uit mijn diepe broekzakken. Mijn nonkel Jo zei dat hij fier was op mij omdat ik zoveel had gevangen. Na een dik uur waren wij terug thuis en toen ik in moeders keuken kwam, overviel een grote honger me. Gelukkig kreeg ik een grote boterham met platte kaas en bruine suiker, met een groot glas prikwater.
Enige uren later luisterden we in het huis van de buren naar de radio. Maurice Dieudonné sprak over de talrijke toeschouwers, duizenden en duizenden, die tussen start en aankomst de renners hadden aangemoedigd.
De uitslag van de rit Brasschaat-Rijsel 255 km was 1. Louison Bobet, 2. Ferdi Kubler, 3. Hugo Koblet.
Zoals het profiel van een Alpenrit uit de Tour de France zo zou het verhaal van de wielrennerij kunnen worden voorgesteld, met hoogten en laagten, berg en dal, voorstellend de vette en de magere jaren. That's life ! Want zo ging het ook in ons eigen en in het leven van menig ander persoon, de cyclische beweging van goede en slechte seizoenen, van vreugde en verdriet, van armoede en welstand, en zelfs van de gezondheid en van de liefde.
Vandaag staat de wielersport in de USA in bloei. Belangrijk is niet die ene Lance Armstrong die nog altijd rijdt, de grote arend die hoog boven fauna & flora vliegt, maar wel de Pro Tour die de brede top uitmaakt en waar grote bedrijven als HTC Columbia, Radio Shack,Garmin Transitions en BMC Racing Team zijn komen postvatten. De voertaal is Engels geworden in en rond het grote peloton. Dat betekent dat de zon schijnt in wielerland USA anno 2010.
Toen colonel Albert Pope in 1876, wanneer terug rust was gekomen na de woelige burgeroorlog, de Grote Tentoonstelling van Philadelphia bezocht en daar fietsen zag, uiteraard toen met het hoge voorwiel, zag hij dat er een gat in de markt was vooral in het Noord-Oosten waar mensen, macht en rijkdom in grote hoeveelheden waren. Boss Pope reisde naar Engeland en werd het volgend jaar reeds de belangrijkste invoerder van tweewielers in de USA via zijn bedrijf Bicycle Factory in Hartford Connecticut. Hij bracht het merk Columbia op de markt en die markt was verschrikkelijk hongerig. In Connecticut was weldra alle technologie aanwezig voor de fietsindustrie en Pope's medewerkers verbeterden voortdurend hun producten en specialiseerden zich tot in de details. Hun verkoop steeg zo geweldig dat in 1893 zij de meeste fietsen ter wereld verkochten. De ideale fiets die zij maakten kostte 313 $. Dat was de prijs van een goed paard. Het was duidelijk dat niet de arme immigranten, niet de prairielopers, arbeiders en knechten zo'n tuig konden kopen. Slechts de volwassenen uit de hogere kringen pronkten omwille van die prijs met zo'n mooie fiets. In 1896 waren in de USA reeds 1.000.000 fietsen in gebruik. Er was veel keuze want 250 fietsmerken werden door de industrie aangeboden. De grootste bedrijfsleider bleef nog altijd Albert P. aan de top van zijn American Bicycle Company die 75 firma's groepeerde. De fiets was al veel verbeterd op dat moment. Er mag zelfs geschreven worden dat hij in de volgende 114 jaren eigenlijk globaal niet zoveel meer veranderde. Onze fietsen van vandaag trekken nog steeds fel op de safety fietsen die al in de tijd van Buffalo Bill werden gebouwd.
WIELERKAMPIOENEN.
In den beginne toen de fiets pas door de mens was geschapen, was het ene James Moore uit Engeland de winnaar, zoals in de historische Parijs-Rouen van 1869. Vermits nu de snelle Mark Cavendish vaak de rapste is, mag het oude 'nil nove sub sole' uit de tijd van de heirbanen in Brittanica weer vermeld worden.
In de USA werd de eerste bekende koers gereden te Boston op 24 mei 1878. Twee jaren nadien groeperen de wielerclubs er zich reeds in de LAW, de Liga van American Wheelmen, opgericht te Newport op Rhode Island. In 1898 telt deze wielerbond 102.600 leden. Zij ijvert voor betere wegen, wetten die de wielrijders beschermen, en zij organiseert zowel toerisme als wedstrijden. Wanneer in 1892 de Internationale Cyclist Association wordt gesticht, verbinden volgende landen zich in de wielersport : België, Frankrijk, Nederland, Duitsland, Denemarken,Engeland, Canada, en de Verenigde Staten. De sterke wielerlanden van vandaag Italië, Spanje, en Zwitserland, zijn daar niet bij en dat is vandaag moeilijk te begrijpen.Vanaf de periode van het hoge wiel, van de driewieler, van de eerste jaren van ontwikkeling, waren de Amerikanen dus al wel goed bezig in deze sport. Er was zelfs ene Thomas Stevens die toen al op de fiets rond de wereld was gereden (Bicycle journey around the world 1884/1886). Maar reeds in die jaren kwamen de twee dimensies van het velorijden naar voren : enerzijds het rijden voor plezier en voor gezondheid, en anderzijds de krachtmeting in de koersen, voor geld en glorie.
Diverse wedstrijden werden gehouden. Omwille van de slechte wegen en het gevaar van aanrijding met dieren of andere weggebruikers, werd uitgeweken naar parken en paardenrenbanen. Promotors zagen weldra dat er brood, kaas, en nog meer te verdienen zou zijn door wielrijders en supporters te verzamelen op en rond houten pistes, velodromes genoemd. Daar kon entreegeld worden geïnd, en daar kon eten en drank worden verkocht. De feestelijke stemming en het plezier was er geweldig. Het volk stroomde toe. Het duurde amper twee jaren vooraleer 100 velodromes bestonden waarop de bezitters van fietsen koersen konden rijden. De fietsenmakers waren fier en blij telkens als iemand met een rad van hen kon winnen. Dat toonde aan het publiek de kwaliteit van wat door hen werd verdeeld en verhoogde terstond hun zakencijfer. De fietsfabrikanten, de winkeliers, de wielerclubs, de oudere renners, de uitbaters van wielerbanen, de sportreporters, begonnen te zoeken naar jonge kerels die potentieel bezaten om winnaars te worden op de wielerbaan. Al vlug werd beseft dat niet in de rangen der koorknapen moest worden gezochten maar dat de mannen die nodig waren in de koers bikkelhard moesten zijn. Uit zulke rijders werden ' de scorchers' gemaakt. In geen woordenboek heb ik de vertaling van dit woord gevonden. Ik laat de lezer hier daarom maar zelf kiezen tussen 'woeste rijder, volbloed, geweldenaar, crack, vlammer, expresstrein, vliegende yankee, tijger van Philadelphia, champion of the champions, flandrien of Chicago, ... enz. ' .
Wel, natuurlijk, het waren manspersonen met snorren, rappe benen en gespierde armen die op de fietsen terecht kwamen, op tuigen die hen werden uitgeleend en daarna geschonken door verdelers. Waar heb ik later nog gehoord dat om een wielerkampioen te worden men niet alleen redelijk zot moet zijn, maar tevens iemand met zo'n slecht karakter dat hij zelfs zijn vader en moeder zou kunnen vermoorden ? Van zo'n soort probeerde men in de USA al op het einde van de negentiende eeuw broodrenners te maken.Vermits de Noord-Oost hoek een overbevolkt gebied was, kon tussen de yankees veel kandidaten gevonden worden. Een ruwe schatting uit 1895 geeft aan dat er 5.000 wielrijders waren die voor de dollars reden op die houten velodrooms, die zowel binnenshuis als in de buitenlucht waren opgesteld. De afmeting van een wielerbaan was zeer verschillend, doch steeds gebaseerd op hoeveel ronden nodig waren om èèn mijl af te leggen. Tussen zovele scorchers werden kampioenen van wereldklasse ontdekt. Hier komen dan namen van deze eerste armstrongs van lang geleden toen wielrennen een ander vak was dan vandaag maar waar de winnaars toch ook al bijzondere burgers waren.
GEORGE HENDEE (1866-1943) uit Watertown in Connecticut. Hij verschijnt op de wielerbanen vanaf zijn zestiende. Hij is onklopbaar want hij wint 302 van de 309 koersen die hij reed op de hoge bicycle. Hij is de grootste kampioen van Amerika en de wereldrecordman 1886 over de halve mijl. Hij stopt jong om motorfietsen te bouwen waarmee ook op de velodromes wordt gekoerst, en bouwt de motorfietsen die de renners gangmaken, alsook gewone Silver fietsen te Springfield in Massachusetts. Samen met uitvinder Hedström runt hij de Indian Motorcycle Company. In 1913 verkopen zij 32.000 motorfietsen Indian, toen beschouwd als de beste motorcycle.
CHARLES MILLER (1875-1935) - Van Duitse afkomst, maar genaturaliseerd als staatsburger van de USA wanneer hij als fondrenner in de individuele zesdagen door zijn weerstandsvermogen en zijn wilskracht prestaties leverde die hem beroemd maakten. Na 6 X 18 uren rijden op de wielerbaan klopte hij als New-Yorker de ster van Chicago Albert Schock. Om deze prestigeslag te winnen reed hij op eigen kracht 3.368 km. Ook te San Francisco en in Frankrijk won deze krachtmens lange proeven, zoals op de 72 uren van Parijs in 1898 en de 100 uren van Roubaix in 1899. Hij reed altijd onuitputtelijk aan hetzelfde tempo, als een metronoom uren achter mekaar, en hij was houder van zeven wereldrecords. Op een dag tijdens de Zesdagen van New-York 1898 stopte hij plots en toen is hij op het middenplein met zijn lief getrouwd.
AUGUST-ARTHUR ZIMMERMANN (1868-1936) - ' Zimnie' of ' Le Grand Zim' is volgens de eerste sportverslaggevers, toen de zuivere snelheid de belangrijkste tak van de wielersport was, de grootste van alle wielerkampioenen. Zim wandelde als snelrijder van de ene zege naar de andere. Zoon van een turnleraar uit New-Jersey, was hij een prachtig atleet met eindeloos lange benen. Hij kon met een klein verzet zonder verzwakking verschrikkelijk vlug ronddraaien. Tijdens de jaren 1892 en 1893 was zijn meesterschap zo groot dat hij 100 en 101 koersen won. Eerst was hij nog amateur toen hij ook in Europa reed. Er was een trein nodig om zijn prijzen in natura naar huis te voeren. Om Zimmerman te zien rijden kwamen tot 30.000 wielerfans naar de velodrooms. Daarna was hij prof vanaf 1894 en kon hij zijn fenomenaal talent verzilveren tegen de allerbesten, zoals in de Grand Prix de l'Union Vélocipédique Française. In 1902 deed hij nog een come-back, maar tijdens deze derde omreis liep hij nederlagen op en kwam hij slechts de poen van andere jongens pakken. Hij trok zich terug uit zijn sport om bedrijfsleider van zijn eigen hotel te worden.
MARSHAL WALTER TAYLOR ( 1878- 1932) Hij kwam uit Indianapolis en was een harmonisch soepele atleet met prachtige benen en waakzame ogen, een zwarte wonderknaap. Gedurende decennia werd hij vergeten, maar sedert enkele jaren wordt deze unieke zwarte wielerkampioen opgewaardeerd en dat is eerlijk. Major Taylor, bijgenaamd ' de vliegende neger' , won in 1899 te Montréal het wereldkampioenschap zuivere snelheid. Er waren schiftingen met 180 deelnemers en 50.000 toeschouwers. Het leven van deze zwarte parel verliep als een roman en er werd ook al een langspeelfilm over hem gedraaid in Hollywood. Deze supervedette maakte grote rondreizen en zegevierde op vele velodrooms in de USA, Europa en Australië. Hij leefde als een koning maar hij stierf tenslotte straatarm. Zwart Amerika is thans bezig om van hem een heilige te maken.
De LAW kon de evolutie niet meer volgen. Er kwam een splitsing. Voortaan zouden zuivere amateurs, wielertoeristen, gentlemen, zij die omwille van kerkbezoek 's zondags niet op de fiets zaten en het deftig volk, rijden bij deze wielerbond, terwijl de beroepsrenners, de volksjongens, reden bij de National Cycling Association. De meest bekwame prijsrijders reisden samen in groep het land af naar de wielermeetings. Hun trek begon jaarlijks aan de Oostkust en ging tegen de herfst naar California.
THE SIX-DAYS. Vanaf 1878 waren er al in Engeland lange indoor-koersen die zes dagen duurden. Het zou echter pas in 1891 op Madison Square Garden te New-York gebeuren dat de nieuwe sensatie van een tijdperk begon, het monument in de Amerikaanse sportgeschiedenis, de zesdagen op de wielerbaan. Eerst werd er individueel gereden. De deelnemers moesten gewoon zoveel mogelijk rondjes afleggen en zij konden rusten naar eigen keuze. Om te winnen werd geen tijd verloren en dat maakte deze marathons bijzonder zwaar. Doodvermoeid reden de renners als zombies rond het ovaal terwijl zij werden aangemoedigd door 12.000 toeschouwers. Het reglement van deze te zware wedstrijden werd aangepast. De renners moesten per ploegen van twee of drie rijden in de Six-days en mekaar aflossen. Dat werd de Madison of ' de américaine ' ! .
1903 moet beschouwd worden als de ineenstorting van de vroegste fietsindustrie in de USA want toen begon Ford zijn goedkope auto's op de markt te brengen. Niemand wilde nog een dure nieuwe fiets. De metaalfabrieken schakelden over op motorfietsen en op onderdelen voor auto's. Er werd veel minder geld uitgegeven tijdens de wielerkoersen. De te winnen prijzen waren lager. De sprinters probeerden het in de koersen achter gemotoriseerde gangmakers, een nieuwe rage. Goede renners stopten of maakten de reis naar Europa om daar zich financieel te handhaven door als ' vedette américaine ' op te treden..
1908 ziet John M. Chapman verschijnen in de wielersport. Hij dirigeert wat gebeurt op de befaamde wielerbaan van Newark nabij New-York en hij trekt de wielersport uit de crisis door met vaste contracten ook goede renners uit te spelen op de andere bestaande wielerbanen in het Noord-Oosten van de USA . Tegelijk regelde hij ook wie zou winnen, waar, waarom en voor hoeveel. Maar de wielerfans zijn tevreden en vullen terug de zitplaatsen rond de pistes. De renners van Chapman waren de best betaalde sportlui uit hun tijd. Zij verdienden gemiddeld het tienvoudige van de andere werknemers. Ik zou nog over knettergekke, ongelooflijk getalenteerde, enorme sporthelden, belangrijke renners kunnen schrijven zoals over Banker, Lawson, Walthour, Wiley, Kramer, Goullet, Fogler, Mac Namara, Root en Rütt, maar uit eerbied voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog schuiven we hier verder naar 1920, toen J.M.Chapman en Tex Richard na de oorlogsjaren en de Spaanse griep terug nieuw leven inbliezen in de Six-Days van New-York.
De LAW was onmachtig geworden, verdreven door de dollars en de motoren. Voor de onbezoldigde liefhebbers kwam er een sterke revival met de ABLA, de Bicycle League of America, die zich met wielerkoersen op de weg zou bezig houden vanaf 1921 en ook met de koersen voor dames vanaf 1937. Deze wielerbond vermeed plaatsen waar auto's reden en organiseerde haar koersen heel vroeg in de ochtend op veiliger wegen. Het nadeel was dat bijna niemand die renners zag rijden. Mijn oog ontdekte pas onlangs Victor Hopkins en over die renner wil ik nu verder schrijven.
VICTOR HOPKINS ( 1904- 1969) . Als baby werd hij door zijn ongehuwde moeder afgestaan aan oudere mensen die na enkele jaren allebei stierven zodat dit klein Victorke als wees werd geplaatst in het tehuis van de Iowa Soldiers Orphans Home, nog steeds gekend als het Annie Wittenmeyer Home. Hij vertrekt daar als zestienjarige en vindt een job als krantenjongen met de fiets. Hij maalt dagelijks vele uren op zijn zware tweewieler en wanneer deze leeg is, bolt hij met flink tempo naar huis. Op een dag rijdt hij ook veel sneller dan een groep wielrijders van de plaatselijke club zodat hij opgemerkt wordt door Worth Mitten, een oud renner uit Davenport die nog rond de velodrooms had getoerd in het wiel van toppers als Kramer, Taylor en Lawson, en die de zesdagen van Des Moines in 1913 en 1915 had gewonnen. Zo komt Victor Hopkins terecht bij de Davenport Cycling Club en krijgt hij raadgevingen en steun van een ervaren coach. Zeer gestroomlijnd zit hij weldra op een betere fiets. Na een jaar trainen kan hij een formidabele prestatie leveren door de 5 mijlen af te leggen zonder gangmaking in 11 minuten en 22 seconden tijdens de Nationals van de Amateur Bicycle League of America. Dat was een werelrecord en konden alleen wielerkampioenen. Zijn naam is gekend en op voorwaarde dat hij zich kwalificeert zal hij mogen deelnemen aan de Olympische Spelen van 1924 te Parijs, als amateur van de ABLA.
Met grote motivatie op zijn fiets voorzien van één enkel verzet begint Victor zich voor te bereiden terwijl hij ook op korte tijd van zijn eerder klein postuur verandert in een volwassen jongeling van 1m80. In mei 1924 neemt hij deel aan tijdritten over 116 miles te Chicago en te Milwaukee, waar hij telkens op zijn eentje naar toe rijdt over onverharde wegen. In juni rijdt hij van uit zijn woonplaats Davenport, op de Mississippi ten Zuiden van Chicago, naar Paterson in New-Jersey gelegen op ruim 1000 miles in het Oosten. Hij legt ook die afstand per fiets af en wint daar de nationale trials. Op het eind van juni 1924 mag hij met het Olympisch Team USA met de grote oceaanboot mee naar Parijs om de 188 km lange tijdrit te betwisten op de weg en de 4km achtervolging per ploeg op de wielerbaan. In Frankrijk bewijst hij zijn talent door vijfde te worden in het befaamde Criterium van Saint Quentin, laatste voorbereidende proef voor de Spelen van 1924. Maar verder loopt alles mis in Frankrijk. Dieven stelen het geld van de Amerikaanse renners die in een paardenstal zullen slapen in plaats van in een hotel. Pech zal beletten dat hij internationaal zal bekend worden. Wanneer hij met slechts 20" achterstand op de derde plaats aan het tijdrijden is, komt hij bij het overrijden van een spoorweg ten val. De houten velg van zijn achterwiel is gebroken. Na vele minuten knoeiwerk kan hij herstellen, doch een 59ste plaats is zeker niet wat hij verdiende. Goud en zilver waren voor Blanchonnet en Hoevenaers.
De Olympiër Victor Hopkins wordt echter bij zijn terugkeer in de States getroost door Chapman die hem wil zien toeren op de wielerbaan met ondermeer Robert Grassin en George Chapman. In deze specialiteit is er goed geld te verdienen, alhoewel er veel kosten zijn en gevaren. Hopkins begint dagelijks achter een motor 70 miles te trainen op een ronde die hij goed kent. Chapman, de tsaar van de wielersport in de USA, bezorgt hem gedurende tien jaren contracten als stayer en ook in enkele zesdagen.
Koersen achter zware motoren over afstanden van 25 en 50 km op aangepaste fietsen met zijden bandjes waarin 10 kilo druk zat, betekende dat snelheden van 60 tot 70 miles per uur werden bereikt op de planken of het cement van wielerbanen voorzien van verhoogde bochten. Om dat te zien betaalden de toeschouwers graag een duur entreekaartje. De jonge Hopkins had geen familie, en niemand zou rouwen als hij zich dood reed. In 1926 betwiste hij de reeks van 36 stayerskoersen voor de titel van Kampioen van America. Weer scheen pech Victor te dwarsbomen, want hij brak tijdens een val zijn sleutelbeen. Daarna kon hij aan een tiental koersen niet deelnemen. Maar toch kwam in dat jaar de doorbraak. Het gebeurde te New-York. ' If you can make it there you can make it everywhere ! ' De neofiet in het stayeren Victor Hopkins die slechts in 24 van 36 koersen kon meerijden, scoorde op de finaledag toch nog voldoende punten om nationaal kampioen te worden, een nog nooit geziene stunt. Victor Hopkins werd een naam op de Amerikaanse wielerbanen, en nog meer. Hij had ook verschillende bijnamen, steeds een bewijs van de liefde van het publiek. Hij was the Plowboy, the Flicker, the Cornhusker uit Iowa. Tijdens de jaren 1928, 1932, 1933, rijdt Hopkins ook in Frankrijk en in Duitsland. Chapman verbood aan zijn renners om deel te nemen aan wereldkampioenschappen omdat daar te weinig te verdienen was. Na 70 overwinningen in de gevaarlijke ' motorpaced races' wilde Hopkins het ook op de weg proberen. In het jaar 1932 doet hij een paar administratieve stappen om te kunnen deelnemen aan de Tour de France. Daar zijn bewijzen van, maar wanneer de Tour vertrekt is hij niet bij de veertig 'touristes-routiers' die meedoen. Toch mag worden geschreven dat Victor Hopkins de eerste Amerikaan was die zich kandidaat stelde om de Tour de France als wegrenner te rijden. Hopkins reed waarschijnlijk wel voor Chapman afwachtende stayerskoersen op Franse velodrooms waar ritaankomsten van de Tour waren en verbleef in dezelfde hotels als de ware Ronderenners. Op de wielerbanen van Nutley en Coney Island eindigde de loopbaan van deze Victor Hopkins, die zich dan vestigde in Nutley ( New-Jersey) en zich bezig hield met zijn collectie oude fietsen en motorcycles.
Letourneur - Jerry De Baets uit Heule
MAC BOLLE EN DE FLANDRIENS.
JERRY DEBAETS THE KING OF NEW YORK.
Met deze hoofdstukken zal ik het vervolg van De Geschiedenis van de Wielersport in de USA op mijn blog proberen te brengen. Tot later.
Juliens Lootens gebruikte als wielrenner de schuilnaam SAMSON.
Onder de 60 deelnemers die waren vertrokken in de allereerste rit Parijs-Lyon van de allereerste Tour de France in 1903 bereikten drie Belgen de meet : Marcel Kerff uit Sint Pieters Voeren, Alois Catteau uit Menen en Julien Lootens uit Wevelgem. Deze laatste reed om de 467 km af te leggen meer dan vier uren langer dan Garin, maar ik vind dat hij een groot wielrenner was, ook al heeft hij maar weinig gewonnen. Hij is zeker één van de belangrijkste pioniers van onze wielersport, maar werd ondertussen wat vergeten en daarom schrijf ik over hem op mijn blog.
Julien Lootens werd op 2 augustus 1876 geboren als derde zoon van Adolf uit Brugge en Leonie Sette uit Evergem bij Gent (waar ik eens de wielerkwis ' De wielerhersenen van het Meetjesland' heb gewonnen). Vader Lootens was huisschilder en cafébaas. Via Wevelgem, Kortrijk, Lauwe, Tourcoing, vestigde de familie Lootens zich te Brussel, waar Julien in de betere kringen terecht kwam. In die tijd, rond de eeuwwisseling, was het daar de gewoonte dat men als renner een schuilnaam koos, zoals nu bij schrijvers, filmsterren, zangers, en zelfs soms bij voetballers nog steeds het geval is. Zo'n schuilnaam werd gebruikt omdat gegoede burgers, de aristocraten, niet graag hun familienamen in de sportuitslagen zagen staan, ook al hadden zijn een grote passie voor de wielersport. De wedstrijden werden vooral op de velodroom gereden en met dure fietsen die niet konden betaald worden door gewone jongens uit het volk. Pas bij de opkomst van de Flandriens en de straatkoersen, tijdens de periode voor de eerste wereldoorlog, konden ook boerenknechten en arbeiders aan velokoersen deelnemen, zij het dan eerder om een centje bij te verdienen in krachtmetingen op de vuile en slechte wegen, of van café tot café op kermisdagen en feestdagen.
Via zijn connecties in de society van de hoofdstad, van ' Bruxelles au temps du cinéma muet' , kon sportman Julien geregeld aan de bak komen op de talrijke pistes die ons land toen telde. Een grensstad zoals Menen beschikte rond 1900 over een korte houten wielerbaan, een betonnen piste en een assepiste, met een drukke activiteit.
De escapades van Samson op de piste zijn de moeite waard, maar het is toch door te starten in de vier eerste edities van de Tour de France dat Julien Lootens belangrijk werd. Hij deed het goed bij zijn Tourdebuut. Hij werd 2de in de vierde rit, 3de in de derde en in de zesde rit, om te Parijs zevende te worden in de eindrangschikking. De veelbelovende Julien was een prachtig ronderenner, doch die zoals de meeste van onze Tourhelden slechts gedeeltelijk de in hem gestelde verwachtingen kon laten uitkomen. In de incidentrijke tweede Tour kwam opnieuw Julien Lootens aan de start. Hij werd gediskwalificeerd door op de trein te kruipen,na vele bandbreuken, maar reed toch nog mee tot Parijs voor de dagprijzen. Samson en zijn spitsbroeder Aloïs Catteau verschenen in 1905 als enige Belgen aan de start in een volgende Tour waar toen om de punten werd gereden. Julien werd slechts twintigste. In die periode vinden we Julien Lootens een vierde maal in het rondeverhaal terug, maar reeds tijdens de eerste rit van 1906 belandde hij tussen de opgevers..
Een andere wedstrijd, waar Julien zich door aangetrokken voelde, was Parijs-Brest-Parijs met zijn 1200 km de langste wegwedstrijd in lijn, de legendarische marathon van de weg. Deze thans verdwenen klassieker werd slechts om de 10 jaar betwist en was toen zeer belangrijk. Samson nam deel in 1901, 1911 en 1921. Hij reed ze alle drie uit wat een prachtige globale prestatie was. In 1901 waren er 139 vertrekkers waaronder drie Belgen. Julien werd met een tijd van 77 u 59 min 18 sec als negende afgeklokt in het Parijse Prinsenpark. Tien jaar later kon hij zich verbeteren met 66 u 28 min en een dertiende plaats. In 1921, hij was toen al 45 jaar, met een tijd van 95 uur, kon hij nog 24ste worden door nog 40 uren na de grote winnaar Louis Mottiat te finishen.
Een nog ander monument is Parijs-Roubaix. Na in 1902 (21ste) en in 1903 (20ste) werd de helletocht van 1904 betwist door de dwangarbeiders van de weg, die zonder gangmakers een totaal ander wedstrijd moesten rijden over de kasseien van het Noorden. Gedaan dus met tandems, tripletten, trekkende en duwende helpers, en automobielen die de wielrenners in de vorige edities voorafgingen en de strijd vervalsten door gesjoemel. Lootens werd tiende en eerste buitenlander. In 1912, hij was toen al 36 jaar, kon hij nog beslag leggen op de drieenzestigste plaats. Alsof al dat reizen naar en koersen in Frankrijk nog niet genoeg was, kwam Julien ook nog op de piste in de sprintnummers uit en in stayerswedstrijden. Vooral als stayer was hij goed. Samen met Arthur Vanderstuyft uit Ieper nam Samson deel in 1903 aan de Sixdays van New-York. In 1904 was hij ook deelnemer aan de 1000 km match in de Parijse wintervelodroom. Hij zou er vierde worden.
Ook in eigen land was hij een vedette. Meestal was Jan Olieslagers zijn gangmaker. Hij reed dikwijls op de Brusselse wielerbanen zoals: Karreveld, Vélodrome de la Cambre en Linthout, maar ook in West Vlaanderen, waar hij geregeld uitslagen scoorde achter de zware motoren om dik prijzengeld mee naar huis te nemen.
Op 21 juli 1909 was hij ook van de partij toen Karelke Verbist verongelukte. Julien Lootens had toen veel 'chance' en kon nog nipt uit die verschrikkelijke valpartij blijven. Na een schone wielercarriere van meer dan twintig jaar overleed Julien Lootens op 6 augustus 1942 in Brussel, hij was toen 66 jaar en 6 dagen oud.
De snelle jongens van de zuivere snelheid waren ' de aristocraten' van de wielerbaan.
Met zijn vriend Arthur reed Julien de dikbetaalde stayerskoersen.
Het nieuws van deze dag was het weerzien van Fidel Castro, el lider de la Revolucion cubana.
Vermits de Amerikanen weer domme dingen gaan doen kwam Fidel het nog eens uitleggen.
Fidel Castro , gezond als een oude walvis in fris water, sprak vandaag voor het eerst sedert 2006 terug in het Cubaanse Parlement voor een buitengewone zitting. Tijdens zijn speech van 12 minuten maakte de oude revolutionnair voor de zoveelste keer een kwade vinger op de Verenigde Staten die in het Midden-Oosten met vuur zijn aan het spelen terwijl er nucleaire dreiging is vanwege Iran en Noord-Korea. De grote communistische leider van het Cubaanse volk smeekte Barack Obama om te voorkomen dat er een kernoorlog zou komen.
Sedert een maand verscheen Fidel Castro reeds meerdere malen in het publiek. El comandante en jefe is weer fit en mager, staat mentaal weer zeer scherp, ondanks zijn 84 jaren, en lijdt niet meer aan de maagkwaal die hem in een zetel had geplaatst. In een olijfgroen uniform deed hij een zeer opgemerkt wederoptreden.
De vraag die velen zich stellen vanavond is ' Waarom ? ' . Wil hij aandacht trekken op zijn boek ' De Strategische Overwinning' dat onlangs uit is gekomen en dat weer gaat over de Cubaanse Revolutie van 1958 natuurlijk want daarover zal die man, strijder van zovele gevechten en held met zoveel memoires nooit uitgepraat geraken ? Is hij meer dan een oude man die zich nu wat beter voelt en nog eens een frisse neus wil halen, een veteraan die nog een laatste optreden wil doen alvorens dood te gaan ? Is zijn alerta sobre peligro de una conflagracion nuclear ernstig te nemen ? De toekomst en de geschiedenis zal het uitwijzen !
Fidel Alejandre Castro-Ruz laat sedert decennia de gewone mensen en ook de wereldleiders niet onverschillig. Ik behoor niet tot zijn tegenstanders, alhoewel de tocht van zeven weken die ik per fiets had willen ondernemen, op zijn eiland, me zwaar was tegengevallen in 2001, nadat ik zoveel gelezen had en zelfs wat Spaans leerde op de avondschool.
Welcome back, good old friend ! Con mucho gusto sua reaparicion companero !
Leg het nog maar eens uit , want zij begrijpen het niet !
Minder bekend maar zeer efficiënt , President Raul Castro, de broer van Fidel, is nu de grote baas op Cuba.
Op Cuba hebben wij de lekkerste cigaren en de beste hoeren heeft companero Fidel altijd beweerd.
Zal ik Vladimirke aanpakken in tenis de mesa, judo, boxen, baloncesto, béisbol, in het salsa dansen of in het mojito drinken, om hem te bewijzen wat een kerel ik ben, schijnt de grote Cubaan te reflexioneren.
Auberge de Jeunesse Le D'Artagnan, rue Vituve, 80, à Paris. Op de tweede verdieping bevinden zich rechts de kamers 21, 23,25,27,29 , en gescheiden door een gang en twee sanitaire zalen, links de kamers 20,22,24,26, en 28. Er wordt uitdrukkelijk gewenst dat de mannelijke en de vrouwelijke rugzaktoeristen, pelgrims, studenten en andere gebruikers van de overnachtingsfaciliteiten zich gescheiden soort bij soort houden en slapen op de voor hen voorziene kamers, bedden en matrassen. Soms is dat niet duidelijk, althans niet door uiterlijke kenmerken zoals kledij, zwaarte van de bagage, lang haar, baardgroei, borsten, billen, korte en lange broeken, lichte of zware schoenen. Het is begrijpelijk dat voor slaapwandelaars, onder-invloed-zijnden, of gewoon voor zij die het gesnurk van compagnons, de stank van zweetvoeten en te lang niet meer gewassen kledingstukken niet langer meer verdragen, op de overvolle kamers waar lijven, drogend wasgoed, muziekinstrumenten, en nog meer de ruimte bezetten. Op de gang, op een tussenverdiep, of op een andere kamer is het inderdaad soms beter om de uren van de nacht in de verplichte linnen slaapzakken door te brengen.
Terwijl ik op twee meter hoogte geen slaap kan vinden, bemerk ik plots dat in het midden van de nacht er schuin onder mij in het bed van mijn buurjongen een tweede persoon is bijgekropen. Haar blote benen tonen dat zij een meisje is. Zij slaapt echter diep verder met haar kop op de schouder van de jongen (uit Sydney) die ondertussen wakker wordt, en die roerloos blijft en wat verward zich vragen stelt maar verder de situatie niet beinvloedt. Wellicht weet zo'n Dundee uit Downunder dat je een slapende krokodil niet mag verjagen. Een kwartier gaat voorbij. Plots springt de onverwachte maar niet ongewenste gaste recht, zij loopt naar de spiegel, waterkraan en wasbaak, die voor de zes bewoners van de kamer dient, en begint daar en ook daarnaast op de grond over te geven. De Australiërs springt ook uit zijn bed, doet het licht boven de spiegel aan , en dan wordt het brakende meisje wakker, komt zij tot bewustzijn, gilt ze . De Australiër kan haar kalmeren omdat hij een schone jongen is bij wie iedere jonge vrouw wel zou willen slapen. Hij brengt haar rustig en zachtjes terug naar haar eigen kamer. Zij weet gewoon niet hoe en waarom dit was gebeurd, zij begint te snotteren. De Australiër komt terug de kamer in, en zegt tegen zijn kamergenoten ' no more comments please , O.K. this is Paris ! ..., I'll clean it all up, ... good night everybody ... !' . Wat later switcht hij het licht weer uit en daarna slapen wij verder tot de ochtend.
Ik berg al mijn bezittingen op slot in mijn muurkastje, telefoneer naar mijn vrouw Sonja, doe voor twee frank een wasje met de wasmachine van de jeugdherberg, en daarna vertrek ik met mijn fiets zonder bagage voor een geplande zwerftocht doorheen de stad Parijs.
Doel 1 : Vincennes, park van 994 ha ten Oosten van Parijs met Engelse tuinlandschappen en zeldzame sequoia's. Op een bank in 't zonnetje doe ik een dutje terwijl vele joggers voorbijlopen. Nadien kom ik op de omloop van Le Bois de Vincennes, bekend door vele wielerkoersen en ook door een film. Op een zondagse voormiddag rijden daar honderden fietsers en rolschaatsers. Aan een kruispunt gebeurde wat. Een oudere wielrijder ligt plat op het asfalt. Zijn dure Vitus Inoxydable is goed voor de schroothoop. Een groep mensen staat rond dit gebeuren. Vermits ik liefst geen ramptoerist ben, adem ik eens diep in, en met een boogje rijd ik rond de plaats van dit onheil. Chateau de Vincennes, Floralies Nationales, nogmaals genieten op een bank. Ik ga nu op zoek naar de parochie van Abbé Bertholet die kende toen ik nog bankbediende was. Ik stap de kerk van St-Louis binnen, brand een kaars voor de grote heilige, en in het gulden boek schrijf ik enkele zinnen terwijl ik tot het besluit kom dat ik maar beter mijn tijd niet verspil met pastoors.
Doel 2. Tour Eifel. Les bouquinistes de la Seine. Ik koop en schrijf kaartjes nabij Memorial Joffre. Zicht op de Eifeltoren. Te Bobourg eet ik een te duur Amerikaans ijsje. Ik bereik Les Invalides, terwijl ik nogmaals moet plassen, hetgeen me nogal ergert.
Doel 3. Langs de Champs Elysées en Avenue de la Grande Armée waar eens Oscar Egg woonde en waar de eerste flandrien Cyriel Van Hauwaert kwam met een papierke in zijn gespierde hand waarop een Westvlaamse fietshandelaar vroeg of hij mocht starten voor Alcyon in Parijs-Roubaix 1907. Meer als een cola en een sandwich heb ik niet nodig in deze peperdure buurt.
Doel 4. Het op 130 m hoogte gelegen Montmartre. Le Sacré Coeur, la Savoyarde, statues de Saint Louis et de Jeanne d'Arc. Place du Tertre, sur la Butte waar Picasso, Van Gogh, Toulouse-Lautrec, Dali en vele andere artiesten inspiratie vonden tijdens hun jaren van 'bohémien'. Het decadente Parijs van de frenchcancan, Pigalle en Le Moulin Rouge. Ik laat de vele restaurants liggen want ik weet helemaal niet meer waar ik op dat ogenblik ben.
De lichtjes van Parijs zijn reeds aan het fonkelen en de hoertjes tippelen op de boulevards, wanneer ik terug de rue Vituve kan bereiken. Ik neem een stortbad en begeef me te voet naar het Mexicaans Restaurant Pancho Vila waar ik tortillas eet en een hele fles Rioja drink.
8. Lundi 17 mai.
Een girl uit Bristol in Engeland wijst aan een oudere man hoe hij met internet e-mails kan verzenden. Ik praat lang met Misja uit Israël die in Irkoutsk werd geboren en nu in het beloofde land woont. Ik probeer aan deze Jood de betekenis uit te leggen van Les Chemins de Saint Jacques. Veel heeft hij gestudeerd, doch niets weet hij over Santiago, Jacob De Meerdere die toch ook nabij Jerusalem had gewoond.
11u15 - Vertrek - Place de la République - Notre Dame - Zo bereik ik op de linkeroever de kunstenaarswijk Saint- Germain- des-Près, la Tour St-Jacques en la Rue St-Jacques. Nu hoop ik dat de heilige Jacob mij eens zal helpen. Ik telefoneer naar Alain d'Otrange, een gepensioneerde headhunter die te Chicago en te Brussel had gewoond, maar die nu op pensioen is en weer in eigen woning te Le Vésinet- Chatou zich met zijn gezondheid en zijn stamboom bezighoudt. Tijdens mijn eerste pelgrimstocht naar Compostela en daarna had ik vriendschapsbanden met deze man gesmeed. Alain was lang de voorzitter van een belangrijke wielerclub met veel traditie. Formidabel ! Ik bereik Alain persoonlijk en word bij hem uitgenodigd. Door de ontroering van deze minuten aan de telefoon vergeet ik mijn telefoonkaart in de gleuf.
La Tour St-Jacques
Gebouwd op het begin van de XVIde eeuw op de resten van de verdwenen romaanse kerk van St Jacques de la Bouverie is deze alleenstaande toren van de flamboyante gothische stijl. Het is een monument van ' La ville de Paris' en van 'Le Patrimoine Mondial de l'UNESCO'. Volgens de Fransen van Association des Amis de St Jacques ligt op deze plaats ' la première borne du Chemin de St Jacques ' .
Deze visie wordt echter zeker niet gedeeld door de pelgrims uit de andere landen omdat de weg naar Compostela voor hen veel langer was en ook liep door gewesten buiten Frankrijk.
Voor mij volgt nu een slalom door het Parijs van het einde der XXste eeuw. Ik brand een kaars in de kerk van St-Sulpice en in een kapel van l'Abbaye de Saint Germain des Près. Ik kom aan l'Arc de Triomphe en in Le Bois de Boulogne, de groene longen van Parijs, gebouwd door Napoléon III en die een oppervlakte van 846 ha hebben. Weer moet ik voortdurend plassen. Gelukkig is dit in het zo grote bos mogelijk. Aan de rand van dat bos staat ergens een oude caravan. Denkend dat het een frietkot is, rijd ik er voor ravitaillering naar toe. Och, neen, een dagloonster van de oudste stiel werkt daar, doch te koop zijn er noch puntzakjes, noch worsten, noch mayonnaise, noch balletjes in tomatensaus, ... alhoewel te Parijs alles mogelijk is. ' Viens, mon grand ... ' zegt de valse blonde, en ik maak me zo klein mogelijk en fiets vlug onder haar vangnet door.
Wat verder kom ik in het verschrikkelijke ultra moderne stadsgedeelte van La Défense met mijn fiets. Ik vind er troost in de MacDonalds, een oase op dat ogenblik maar ook een goddeloze schande want een echte pelgrim moet de Franse keuken eer aan doen.
Me voelend als een figurant uit de film Traffic van Jacques Tati volg ik de richting van St-Germain-en-Laye, wring ik me door Carrières-sur-Seine, en uiteindelijk omstreeks 18u30 bereik ik het huis van mijn vriend Alain in de Avenue Foch.
Onvoorstelbare gastvrijheid, daar wacht me een gedekte tafel. Alain en Simone, hun zoon Christophe die Nederlands leert omdat hij te Brussel een lief heeft en daar wil werk vinden en trouwen ( ik moet absoluut met hem Vlaams praten ... ! ) wachten op mij, maar ook de stokoude wielertoerist, de legendarische Dudu die nog had gefietst met Georges Speicher en Benoit Faure, en die voor de gelegenheid uit zijn zetel was weggehaald om met mij over de koereurs van vroeger te praten en over zijn verschrikkelijke inzinking tijdens zijn Camino de Santiago van 1984, en over nog veel meer ... ! 'Normaal zou ik al dood moeten zijn, zo sprak Juju, ... mais je suis increvable ! ' .
9. Mardi 18 mai. Terwijl Alain drukke bezigheden heeft om het huis dat hij had geërfd te verkopen, praat ik de hele tijd Nederlands met zoon Christophe, die niet goed tegen drank kan vermits hij nog altijd niet echt nuchter is, en daarom is moeder Simone kwaad en stuurt hem weg om iets bij familie in een andere straat te gaan doen. De vrouw des huizes zal met haar naaimachine mijn broek wat herstellen. We kijken naar foto's uit 1984, genomen door Simone te Compostelle.
Bezoek aan het nabije Italiaanse Restaurant . Ik betaal het eten voor drie. Alain wil de drank betalen. Afscheid om 15u00. Met zware benen probeer ik me van Parijs te verwijderen. Versailles, Le Chesnay, Viroflay, Bois de Meudon, Vélizy-Villacoublay, Jouy-en-Josas, Palaiseau, Longjumeau, Sainte Geneviève-des-Bois, St-Michel-sur-Orge, ...
Ik probeer een plaatsje te vinden in een Formule1 en op 5 andere plaatsen : zonder resultaat ! Monthlery, Linas, ... opnieuw Formule1 en ook een ander hotel : occupé ! Op de N20 vorder ik langzaam naar Arpajon, terwijl het reeds donker wordt. Avrainville, Cheptainville, Lardy, Janville-sur-Juine. Nu ben ik toch wat slaperig aan het worden ! In de duisternis zie ik de oprit naar een kasteel. Deze zijweg stopt aan een grote poort en aan hoge ijzeren hekken die een droge slotgracht afsluiten. Er is een kleine parking geplaveid met kasseien. Daar is het rustig, droog, veilig en windstil, goed voor rust onder Gods hemel, naast mijn fiets, in mijn warme slaapzak. Enkele keren wandel ik wat rond, kijkend naar de sterren, en ga in het gras mijn blaas ledigen. Daarna in mijn droom zingen mooie vrouwen chansons over Parijs, terwijl de nachtdiertjes ver weg blijven omdat mijn gesnurk hen angstig maakt.
10. Mercredi 19 mai.
Vroeg uit mijn slaapzak gekropen en terug de fiets op . Etampes . Ochtendtoilet - Koffie. Op de N20 Mondésir, Guillerval, en dan naar links Meréville, Autry-sur-Juine, Enceville, Outarville, Bazoches-les-Gallerands, Neuville-aux-Bois - D97 - Middageten. Praatje met de uitbaters - Loury, Fay-Aux-Loges. Praatje met oude schrijnwerker die vertelt over zijn krijgsgevangenschap in Duitsland. Op zoek naar de Loire die ligt te Jargeau ten Oosten van Orléans. We stoppen reeds vroeg in Auberge du Clair de Lune- Logis de France. Douche, rusten, kaartjes schrijven, schuimbad, sokken gewassen, avondmaal, wijn. TV - Slapen in een goed bed.
11. Jeudi 20 mai.
Ontbijt om 9u00. Babbel met de patron en met gasten uit Nederland.Nog een uur op de kamer omdat het fel regent. 11u00 - Tegenwind langs de dijk van de Loire. Te St-Jean regent het opnieuw en onder een afdak blijf ik wel twee uren schuilen. Ik dood de tijd met het weer in orde brengen van al mijn fietstassen. Aan de oude brug van Orléans ben ik zeker dat ik op de reiswijzer uit De Pelgrim van Willibrord Mondelaers ben gekomen. Koude en regen blijft tijdens het rijden door de stad die ik in de nattigheid niet bezoek. Enkele tijd later kom ik aan een hotel-restaurant. Om lang te genieten van de kostprijs boek ik reeds om 15u00. Ik neem een bad en val in slaap op het droge heerlijke bed. Ik kleed me keurig om met classe aan tafel te zitten en na het dessert schrijf ik een brief naar huis.
Logis de France - L'Escale du Port Arthur - te St Hilaire et St Mesnil.
Op een regenachtige augustusdag van 2010 is het daar nog altijd even lekker als toen.
Le Chef vous suggère**
Entrées
Marbré de ris de veau aux langoustines, bohémienne de légumes au safran - 16
Duo d'asperges et coquilles Saint Jacques, uf mollet sur sa crème de homard - 16
Terrine de foie gras de canard et son cur gourmand - 16
Plats
Rôti de lotte, sa tarte aux champignons, fricassée d'escargots en persillade - 23
Mousseline de poularde poêlée, crème de morilles, rizotto et brunoise de magrets fumés - 23
Tournedos farci de foie gras, brochette de pommes de terre au romarin - 23
Desserts
Feuillantine praliné chocolat, ses profiteroles glacées à la vanille bourbon - 11
Assortiment de sorbets, son biscuit fragilité, craquant meringué et chantilly à la violette - 11
Crème légère de chocolat blanc aux fruits rouges, sa tuile aux amandes - 11
12. Vendredi 21 mai.
Wat een goed hotel ! Ik heb mijn regenjasje eens goed gewassen in het midden van de nacht. Mijn sokken zijn weer lekker droog. Mijn Eurocard doet het niet, maar met Visa gaat het afrekenen wel. Het is regenachtig. Ik besluit van mijn lelijke katoenen pullover te dragen. Die is veel te lang, maar beschermt wel mijn rug, en ik zweet niet omdat de wind er door blaast. Het is afzien en met weinig snelheid kilometers malen langs de Loire. Het schitterende Beaugency beloont me. Daarna maak ik goede vaart naar Chambord. Te Muides sur Loire eet ik wat brood, kaas, met een fles goedkope wijn en praat ik met twee vertegenwoordigers van een drukkerij. Te Blois kom ik in het ellendige verkeer en dat ontmoedigt me. Ik wil dan ook doorrijden over meer landelijke wegen en zo kom ik aan te Candé-sur-Beuvron waar ik een Gîte d'Etape ontdek. Het kost maar 180 FF met ontbijt en ik krijg een heel huis voor mij alleen. In een winkel kan ik net voor sluitingstijd nog brood en een prachtige saucisson kopen. Ik leg al wat ik nog als eten bij heb op de grote keukentafel en knabbel langzaam en veel.
A Candé les amoureux du calme et de la nature sont comblés par les plaines, les forêts, les rivières, les paysages viticoles et le chant de oiseaux.
13. Samedi 22 mai.
Na mijn vertrek uit de Gîte d'Etape volg ik de D751 en bereik Chaumont-sur-Loire, Amboise. Naast de prachtige stroom en de kastelen, is er ook de wijnstreek. Te Montlouis zal het feest zijn tijdens het Pinksterweekend. Op de Foor van de Landbouw onder een zeil eet ik moussaka bij een Griek. Dat geeft me verse moed en kracht om door te stoten tot Tours over verschillende bruggen. Saint Gatien en Saint Martin eer ik met lang bezoek. De relieken zijn er nog altijd van eeuwige en onschatbare waarde.
Sint Maarten de belangrijke heilige wordt vereerd te Tours.
Nadat deze plicht voorbij is, snuffel ik wat rond in de omgeving van het spoorwegstation van Tours. Nadat ik het zoeken naar Avenue de Grammont ( eindstreep klassieker Parijs-Tours) opgeef omdat het ongezellig fietsen is tussen de auto's laat Sint Jakob zijn onmetelijk kracht zien. Ik bots op de gezusters Janssens die met schelp, wandelstok, hoed, rugzak en zware schoenen te voet van Nederland naar Santiago de Compostela stappen. Ik felicteer deze stevige meiden voor de reeds afgelegde weg en ik trakteer hen op een groot glas bier. In de MacDonald ga ik daarna wat eten en nadenken over mijn afgelegde weg. Daar ben ik niet fier over, vermits door regen en wind, door gemakzucht ook, ben ik al dagen trager dan mijn slechtste schema. Als remedie koop ik daarom een treinkaartje Tours-Poitiers. Twee uren later ben ik niet meer in het station van Tours, maar wel in dat van Poitiers en dat is zo'n 101 km verder zonder inspanning. Ik telefoneer naar huis om mijn nieuwe positie te melden, zonder te zeggen dat ik wat vals heb gespeeld door de trein te nemen. Mijn objectief blijft Spanje bereiken op 1 juni.
Er is geen plaats in de jeugdherberg van Poitiers. Ik ben niet moe en heb geen goesting om deze zaterdagavond in een hotel te boeken. Vele kilometers fiets ik rond te Poitiers, maar nergens merk ik een voor mij passende plaats. De lichtjes van Poitiers fonkelen ondertussen in de avond. Aan een cinema gekomen zie ik dat daar een rij aanschuift. Ik vraag of ik achter de glazen kassa mijn fiets mag vastkabelen aan stevige buizen. Zo kan ik ook naar die film gaan. Ik geniet in de malse zetel van La Vie est belle van Roberto Benigni. Daarna waag ik me tussen de snelle vierwielers in 'the saturday night fever '. Door de nacht ontvlucht ik de stad al rijdend naar Saint Cyprien en Saint Benoît. Heerlijk en rustig is het daar, ver van alle nefaste geluiden. Zonder het te willen brengt de oude weg me in de duisternis tot Ligugé, waar ik precies als aan de Grote Hemelpoort kom. Ik sta voor de muren van de Abdij van Ligugé. Er is daar op dat nachtelijke uur niemand nog wakker, alhoewel vele lichten er de duisternis overwinnen. Aan de linkerkant is een duistere doorgang naar Chapelle Saint Martin. De deur van deze kapel is open. In het portaal leg ik mijn slaapzak op de vloer. Volledig naakt zoals ik op deze wereld aankwam, om goed te slapen, kruip ik voor het eerst in mijn zaklaken dat thuis werd genaaid. De pelgrim van Sint Jakob slaapt bij Sint Maarten. Zijn fiets Olive Green staat ook binnen in die kapel en is behangen met kledij die zo wordt verlucht in deze oudste abdij van Europa, gebouwd door Saint Martin de Tours in de VIde eeuw.
14. Dimanche de la Pentecôte 23 mai.
Geen enkele Benedictijn, stokoud of nog misdienaar, stond zo vroeg op als ik. Ik was me goed met het immer lopende water van een fontein op de parking. Fiets en bagage terug in orde, maar ik voel dat ik nog niet vertrekken mag van deze uitzonderlijke plaats. Ik wandel daarom rond tijdens het opkomen van de nieuwe dag en zo besef ik waar ik eigenlijk ben, te Ligugé bij de zeer belangrijke abdij uit de vroegste tijden van de godsdienst en de cultuur die de onze werd. Ik schrijf naar de pater kruisheer Boly van la Fondation Paul Claudel, die ongetwijfeld deze plaats goed kent en fier zal zijn dat een van zijn vroegere leerlingen weer op Le Chemin de Saint Jacques naar het ware geloof speurt.
Bij een vroege bakker open ik de zaak zodat ik met wat vers brood in mijn stuurtas kan vertrekken. Mijn volgend doel is het vinden van LE RELAIS DE VIVONNE op de N10 ten Zuiden van Poitiers. Dit is de top, het nec plus ultra, van de wegrestaurants voor truckers en reizigers. Excellent, incontournable, à ne pas rater, mij al jaren eerder aanbevolen door trucker-fietsende pelgrim Lucien Vander Elst uit Zaventem. Ik moet nogal lang zoeken om terug op de N10 te geraken. Er zijn werken, plassen regenwater en slijk. Tijdens een stop laat ik mijn natte pullover en mijn vuile badhanddoek achter op een geparkeerde bulldozer van een aannemer uit Parthenay, netjes opgeplooid uiteraard, als premie voor een slecht betaalde gastarbeider. Uit datzelfde Parthenay kwam lang geleden eens Aymery Picaud de middeleeuwse Compostela-ganger die de eerste reisgids voor pelgrims schreef.
Eindelijk vind ik Le Relais ***** waar ik als ontbijt nog een kanjer van een omelet binnenspeel. Voor een belangrijkere maaltijd zal ik later nog wel eens deze oase van de lange weg betreden.
VIVONNE. Le menu est à 12,50. Il comprend un très vaste buffet d'entrées, un choix parmi + de 6 plats chauds + un plat du jour et 4 accompagnements., fromages au buffet et dessert. La boisson est comprise (rouge, rosé, eau plate et gazeuse, limonade). La cuisine est très bonne. Dans le buffet, j'y ai trouvé (et goûté) du jambon cru et des huîtres. Il y a même de la mayonnaise maison .
Ik waag me in het uitgestrekte nomansland van La France profonde des fermes isolées du Poitou. Te Lusignan besef ik deze onhandige poging. Door mijn mislukking fiets ik koppig en snel weer verder op de N10 tot wanneer een verkoper van ijsjes en drank me mijn remmen doet toeknijpen.
Het zonnetje verschijnt. Lezay. Ik ontdek een rustbank. Ideaal voor een slaapje terwijl ik in de lichte wind mijn slaapzak en laken zuurstof geef vooraleer ze terug beter op te vouwen. Wat later bereik ik Melle , niet zonder emotie want hier waren de zilvermijnen van de Merovingers. Tussen de jaren 602 en 995 waren op deze plaats ertsen die werden gesplitst in lood en in zilver. Koning Dagobert I was er de eigenaar van. Het is dus zeker hier dat Pepijn de Oude van Landen, de Hofmeier, de rijkdom van zijn familie kwam halen. Zijn vrouw Itta van Aquitanië kwam trouwens ook uit dit deel van Frankrijk. Te Melle werden zilvermunten geslagen die de naam kregen van oboles en dinarii .
Ik voel me beter omdat de lucht zacht is in het Zuiden van de Poitou-Charentes. In een dorp met 1489 inwoners Brioux-sur-Boutonne vind ik een Restaurant-Hotel Routier waar ik welkom ben. Als avondeten wordt het een fles rosé, buffet de crudités, steak, fromage, dessert.Terwijl ik kaartjes schrijf naar familie, vrienden, en kennissen geniet ik van een koude Marie Brisard .
15. Lundi de la Pentecôte 24 mai.
Mijn rekening bedraagt slechts 252,5 FF . Geen twijfel meer, ik ben nu wel duidelijk op de oude Chemin de Saint Jacques, want een verroeste wegwijzer die werd geplaatst lang voor de geboorte van alle levende Amis de Saint Jacques laat me dat weten. Ik bereik Enseigné waar eens de Orde van de Tempeliers werd gesticht in een grote bouwvallige schuur waar toegang verboden is wegens instortingsgevaar. Langs de D109 en de D 950 kom ik aan de parochiekerk van La Villedieu gewijd aan Marie Madeleine en wat later in Aulnay de Saintonge, een dorp van 1507 inwoners, met de prachtige oude kerk Saint Pierre de la Tour. Ik brand er een kaars, vul de offerblokken met mijn kleine oboles zonder waarde. Mijn inscription in het gulden boek kwam wel op een moment van goede inspiratie.
Te Saint-Jean d'Angely is het weerom etenstijd na bezoek aan een patisserie. Terwijl ik knabbel en rust denk ik aan de verdwenen wielerkoers tussen Paris en Saint-Jean-d'Angely uit het interbellum waarin François Adam uitblonk. Een monument leert me over Michel-Louis Regnaud de Saint-Jean-d'Angely (1760-1819) in de tijd van la Révolution Française en van Napoléon Bonaparte.
Verder via Saint-Hilaire-de-Villefranche, en even rondrijden te Le Douhet, waar Pineau des Charentes wordt gemaakt, komen we weldra in de prachtige stad van Agrippa d'Aubigné .
SAINTES, op het einde van de twintigste eeuw met 26.000 inwoners, werd MEDIOLANUM SANTONUM genoemd en is dè historische hoofdstad van la Saintonge. Deze plaats die al belangrijk was in de Romeinse tijd, overleefde invallen en oorlogen, en is vandaag nog begiftigd met de boog van Germanicus, een aquaduct, een amfitheater, een triomfboog, thermen, maar ook met grote Romaanse kerken en een rijke abdij die voor vrouwen was. Ik vind plaats in de jeugdherberg. Speciaal voor mij maakt de bazin nog een dubbele portie ' langue de boeuf ' . Daarna wandel ik naar de kathedraal Saint-Pierre, waar ik rustig op een kerkbank ga zitten om te verteren, zonder dat mijn brein nog werkt, tot wanneer wegens het sluitingsuur een pater met een grote leren riem rond zijn buik me aan de deur zet. Telefoon naar huis. Drankje in de jeugdherberg. Kijken op televisie naar John Travolta.
De maand juli 2010 werd gekenmerkt door de steile opgang naar de hoogste top in de wielersport van ANDY SCHLECK, de vijfentwintigjarige zoon van Johnny en de broer van Frank. Voor de derde maal won hij de witte trui, als beste jongere, en vooral toonde hij zich op de Tourmalet de waardige tegenstander van Alberto Contador, de grote Spaanse klassementsrijder, voor de derde maal winnaar van de gele trui in de Ronde van Frankrijk. Door zijn prestaties op de fiets en ook door zijn houding voor de camera's van de internationale media werd Andy een grote vedette. Hopelijk volgt nu voor hem een aangepast salaris en komt nu weldra voor ons allen het belangrijke nieuws dat een nieuwe sponsor uit Luxemburg de wielersport zal binnenstappen om een sterke ploeg te vormen rondom de gebroeders Frank en Andy Schleck.
Het Groot Hertogdom is maar een landje, doch in de wielersport zal La Féderation Luxemburgeoise du Sport Cycliste steeds worden gerespecteerd omwille van drie grote wielrenners uit het verleden. De hoop groeit nu dat een vierde man deze zal kunnen evenaren of benaderen.
DE GROTE DRIE :
1. Nicolas FRANTZ. (1899-1985)
De ' sombere Nick' uit Mamer was een boerenzoon van goeden huize. Deze stevige atleet van 1m80 en 79 kgr was een kerel die nooit lachte. Uit liefde voor de fiets begon hij te koersen. Hij was onklopbaar in eigen regio en reeds na de Eerste Wereldoorlog vinden wij zijn naam terug in de Ronde van Haspengouw voor juniors, nadien in vele lange wegwedstrijden die op het internationaal kalender verschenen en verdwenen ( Luxembourg-Namur, Parijs-Longwy, Madrid-Santander, Parijs-Lyon, Parijs-Reims, Parijs-Calais, Zurich-Ulm, e.a. ) en waarin toen de dwangarbeiders van de weg onmenselijke inspanningen leverden. Frantz was gedurende tien wielerseizoenen een toprijder bij Alcyon (1905-1961) , de merkenploeg die slechts overtroefd werd als 'beste ploeg aller tijden' door Peugeot, en die beter was dan Mercier, Bianchi, Kas, en Legnano, om nog meer namen te noemen. Vooral door de Tour de France werd Nicolas Frantz bekend. Hij won er de zware edities van 1927 én van 1928 , die 5340 km en 5476 km lang waren. Hij won in totaal 20 ritten, en droeg gedurende 37 dagen de gele trui. Hij boekte 60 overwinningen tijdens zijn profloopbaan en dit tegen alle grote renners uit het interbellum. Toen Desgrange vanaf 1930 de Tour de France per landenploegen liet betwisten was dit bijzonder ongunstig voor deze Luxemburgse wielerheld. In 1978 werd Nicolas Frantz gehuldigd . Hij kreeg Le Guidon d'Or als blijk van de eeuwige nationale erkenning van zijn sportverdiensten, eerst als wielerkampioen en nadien als ploegleider.
Ottavia Bottechia en Nicolas Frantz de toppers uit de twenties
De sombere Nick reed snel over berg en dal met zijn krom stuur.
2. François FABER (1887-1915)
De zoon van een vader uit Wiltz en van een moeder uit Lorreinen, groeide op in de voorsteden van Parijs tussen de fabrieken, slachthuizen en vroegmarkten. Hij was een reus van 1m88 en 86 kgr, en verdiende zijn brood als verhuizer en dokwerker. Hij had nog geen fiets toen hij als 18 jarige geboeid geraakte door de wielerkampioenen van de Tour de France. Maar één jaar later stond deze gespierde kerel reeds aan de start met rugnummer 70, als neofietje tussen de wereldtop van de gesnorde wegrenners met de zware koersfietsen uitgerust met een stevige stuurtas.
De helft van de deelnemers was reeds uit koers wanneer ook de jonge Faber in de zesde rit Nice-Marseille opgeeft. In 1907 vertrekt hij met rugnummer 4. Hij wordt als twintigjarige zevende. Zijn populariteit was ondertussen onbegrensd geworden. De Kolos van Colombes was een volksjongen met een aangenaam karakter die zijn opgang verder zette zowel in de klassiekers als in de rittenkoersen. In de tweede rit Roubaix-Metz 398km van de Tour 1909, betwist in regen en koude leverde hij een toen nog nooit geziene prestatie. Hij won met 33 minuten voorsprong, maar daarna bleef hij ook de volgende vier ritten winnen. François Faber werd toen de eerste buitenlander die de Tour won. Tot aan de Eerste Wereldoorlog won Faber 19 ritten. Hij schreef tevens De Ronde van Lombardije, Parijs-Tours, Parijs-Brussel, Parijs-Roubaix, en Bordeaux-Parijs op zijn palmares.
Hij moest als Luxemburger niet naar de oorlog 14/18. Toch wilde hij voor Frankrijk gaan vechten aan het front, daarom meldde hij zich als vrijwilliger bij het Vreemdelingenlegioen. Toen hij in zijn loopgracht ging rechtstaan om een brief te lezen, trof een kogel van een Duitse scherpschutter hem. Faber werd niet ouder dan 28 jaar. Hij is een van de bekendste gesneuvelden uit die oorlog.
Is er ooit een grotere wielerkampioen dan Faber geweest ?
3. Charly GAUL (1932- 2005)
Winnaar van de Giro '56 en '59, alsook van de Tour de France '58, had deze sierlijke renner zoveel klasse dat hij de bijnaam ' De Engel van het Gebergte' kreeg, alsook veel later toen hij werd teruggevonden de eretitel 'Grootste Luxemburgse Sportman van de Twintigste Eeuw'. Deze Charly Gaul leverde op zekere dagen en liefst tijdens slecht weer in de bergen, grote prestaties die slechts voor weinig bergkoningen mogelijk waren. Vanaf zijn dertigste ging het niet meer zo goed met Gaul. Hij stopte gedurende drie seizoenen en probeerde in 1965 bij de ploeg Libertas van Willy Riem terug te komen. Via een goede Ronde van Luxemburg zou de legendarische klimmer mogen starten in de Tour van dat jaar. Persoonlijk zal ik nooit vergeten hoe zo'n kampioen achter in zijn auto lag te wenen van blijdschap omdat hij na maanden van miserie, na zware trainingen, er toch voor het eerst weer was in geslaagd om samen met Ernzer een zware van-stad-tot-stad over 200 km uit te rijden. Dat gebeurde in mijn dorp Walshoutem. Spijtig genoeg zou Charly door een blindedarmoperatie niet kunnen deelnemen aan de Ronde van zijn land, waardoor ook geen Tour-deelname mogelijk zou zijn. Gedurende vele jaren verdween Charly Gaul daarna, hij wilde geen mensen meer ontmoeten, was liever bij dieren, was een kluizenaar en wou zeker niet over koers praten. Op latere leeftijd werd hij bevriend met Marco Pantani en verscheen hij plots weer tussen de wielerliefhebbers en de media, en werd hij in ere hersteld.
Gepensioneerde Charly Gaul draagt dezelfde jas als ik . De gevleugelde klimmer.
NOG ANDERE VROEGERE WIELERKAMPIOENEN UIT LUXEMBURG.
Wij baseren ons op www.cyclingRanking.com en citeren de renners die daar minstens 1000 scoren.
Mathias CLEMENS, Jeng GOLDSCHMIT, Bim DIEDERICH, Jean KIRCHEN, Marcel ERNZER, Johnny SCHLECK, Arsène MERSCH, Pierre CLEMENS, Edy SCHUTZ, Willy KEMP, Lucien DIDIER, Jempi SCHMITZ, François NEUENS, Jean MAJERUS, Benoit JOACHIM, Aldo BOLZAN, Roger GILSON, en J.P. MULLER. ... + Lull GILLEN.
DE NIEUWE GENERATIE LUXEMBURGSE RENNERS.
Saxo Bank : Andy SCHLECK, Frank SCHLECK, Laurent DIDIER AG2R : Ben GASTAUER Katusha : Kim KIRCHEN Differdange Continental Team : Christian POOS, Jempy DRUCKER.
La Fédération Luxembourgeoise de Cyclisme , gesticht in 1917, telt 2500 aangesloten leden, wielrenners, mountainbikers, en wielertoeristen die lid zijn van 32 wielerclubs. Het hele jaar rond worden tientallen organisaties gebracht voor cyclosportieven en ook wedstrijden en koersen waaraan zeker ook veel meer Belgen zouden kunnen deelnemen
Voor de Luxemburgse Nationale Kampioenschappen op de weg in 2010 werden volgende inschrijvingen genoteerd : 7 beroepsrenners m/c , 13 beloften, 48 elites z/c, 37 masters, 23 juniors, 9 dames, 37 nieuwelingen, 28 cadetten, 28 miniemen. ( Totaal= 230 deelnemers). De gebroeders Schleck zijn dus wel de beste renners van het Groot Hertogdom, maar er rijden daar nog veel meer hardrijders rond, zonder te spreken van de vakantiegangers , de zomerse langzaamrijders, en de verdwaalde fietsende pelgrims.
DOOR ALLEN LANG VERGETEN RENNERS DIE IK TOCH NOG ZEER BIJZONDER VIND.
Natuurlijk zou hier de prachtige overwinning van Jean 'Bim' Diederich in de rit Reims-Gent 228km uit 1951 en het nemen van de gele trui een plaats mogen hebben, of over de veldritten in Luxemburg, maar voor een eerder persoonlijke reden volgt nu wat over Lucien Gillen en Willy Kemp, tijdsgenoten van de onsterfelijke Bim Diederich die ik nog in levende lijve zag op een Waalse Sportavond in 2004.
Toen ik als schoolgaande jongen droomde van een renner uit de Tour de France te worden, zoals Bahamontes of Gaul , toen kreeg ik mijn hele familie tegen me. Mijn ouders, tantes en nonkels, oudere nichten en neven, waren het allemaal eens dat een jonge man die met groot gemak moeilijke rekenkundige vraagstukken kon oplossen, zeer hoge punten kreeg in opstel, en al vele bladzijden van ' de bello gallico' van Julius Caesar had vertaald , onmogelijk snel mocht fietsen met een krom stuur en een rugnummer op zijn achterkant. Van zonen uit families als de onze werd rond 1960 verwacht dat zij leraar, apotheker, technisch ingenieur, officier bij alle-wapens, missionaris, minderbroeder, pastoor of zelfs het hoogst haalbare, namelijk bisschop van Brugge, zouden worden. Tijdens een eerbiedwaardig leven in hun eigen huis, gebouwd na sparen en lenen bij de Spaarkas, en op goede grond in de omgeving van een kerktoren zouden zij het voorbeeld van hun ouders moeten volgen en zorgen voor vrouw en kinderen.
Het zigeunerleven van kermiskoerser tussen bier en frieten, of van wielrenner op internationale wegen en gevaarlijke wegen, was dus onbetamelijk. Bovendien verdienden slechts enkelen in dat milieu eerlijk en goed hun kost. De meesten vervielen immers vlug naar een lot dat van hen cafébaas, fietsenmaker, kolenhandelaar, fabrieksarbeider, pooier of bandiet maakte. Alzo spraken de wijzen uit mijn katholieke Haspengouwse familie. Wielrennen was voor jongens uit de lagere klasse, uit de vakschool, voor zij die te lui waren om in land- of tuinbouw te werken, of voor zij die van geen hout pijlen konden maken, voor de mannen van twaalf stielen en dertien ongelukken ! De Luxemburgse renners Gillen en Kemp waren echter duidelijk het bewijs dat dit niet zo was.
Lucien (Lull) Gillen , geboren in 1928, was beroepsrenner van 1947 tot 1966. Hij was een elegante verschijning op de wielerbanen, waar hij optrad in sprint, achtervolging, omnium, en zesdagen. In 1955 vestigde hij op de Vigorelli te Milaan een wereldrecord over de 5km. Hij reed méér dan 100 zesdagen en won er 10, waaronder 5 met Ferdinando Terruzzi, en de andere met Post, Nielsen, Schulte, Severeyns en Lelangue. Tijdens de jaren 1949 en 1950 werd hij vaak gekoppeld aan Stan Ockers. Gedurende zijn sportieve loopbaan studeerde hij ook op universitair niveau de economie en de financiën. Zijn talenkennis en zijn mensenkennis, gepaard aan diploma's lieten hem nadien toe zeer hoge functies te bekleden in het Luxemburgse bankwezen.
Willy Kemp ( ik werd thuis ook Willy genoemd alhoewel zij mij als Wilfried hadden aangegeven en gedoopt in 1944) was de zoon van een rijk zakenman. Hij was geboren in 1925 studeerde economische wetenschappen en kon aanvankelijk weinig wedstrijden rijden tot wanneer hij als amateur bij de studenten universitair wereldkampioen 1947 op de weg werd. In Luxemburg was nog niemand ooit wereldkampioen geweest. Zo geraakte Willy Kemp aan de nodige faam voor een vergunning van beroepsrenner omdat hij werd gevraagd als helper in vele rittenkoersen en wereldkampioenschappen. In 1955 won hij mooi de Tourrit Namen-Metz voor eigen volk.
Op onze nationale feestdag 1909 stierf Charles Verbist.
DE DOOD VAN EEN HALFGOD VAN ONS VOLK. Wielrenner Verbist debuteerde als wegrenner maar schakelde wat later over naar de baan. Door gangmaker Ceurremans overtuigd en meegesleept ging hij zich toeleggen op races achter zware motoren waar toen veel geld te rapen lag. In die specialiteit verwierf hij snel een plaats bij de allerbesten in West-Europa, want hij was een virtuoos, een man die de supporters adembenemend spektakel bracht. In de belangrijke sportstad Antwerpen en voor wielerminnend België werd de immens populaire sinjoor wat Stan Ockers veertig jaren later zou worden.
Karel Verbist liet zich kennen in koersen met gangmaking tijdens de 24 uren van Antwerpen 1906. Kampioen van België halve fond in 1908 werd hij door Arthur Vanderstuyft te kloppen, toen een crack. Datzelfde jaar versloeg hij op Zurenborg (Antwerpen) Paul Guignard die nadien de eerste stayer zou worden die achter een motor meer dan 100 Km in één uur aflegde. Tijdens die match tegen deze Franse vedette legde Verbist de 100 Km af in 1u 08' 57". Onderweg brak hij de records over 50 km (24'15") en het uur (87 km 130 m). In het jaar 1909 zou Verbist nog op 18 juli de Grote Prijs van de Koning der Belgen winnen op de wielerbaan van Karreveld in Sint-Jans-Molenbeek. Leopold II woonde die wedstrijd persoonlijk bij. De volkstoeloop voor zulke koersen op de wielerbaan was zo groot dat de organisatoren drie dagen later, op dezelfde plaats ter gelegenheid van de Nationale Feestdag, een bijkomende meeting organiseerden met schoon prijzengeld voor Verbist om de duizenden fans van 'Sjoareltsje' toch maar te vermaken en om veel entreegeld te innen. Tijdens de laatste ronde van een stayerswedstrijd waarin hij door defect geplaagd werd, probeerde hij als een razende toch te winnen. De snelle eindsprint zou nog maar zés seconden duren. Door een klapband verloor de gangmaker echter plots de controle over zijn stuur en het zware vehikel begon te slingeren. De wielerkampioen Verbist, botste tegen de rol van de motor, vloog tegen de omheining, schoof weer op de piste en werd daar nog eens aangereden door de aanstormende Meinhold, de gangmaker van Schipke. De wereldrecordman werd zwaar toegetakeld, verbrijzelde ruggengraat en gescheurde schedel, en overleed ter plaatse onder de ogen van de verbijsterde toeschouwers in de bomvolle velodroom. Het drama van Karreveld dompelde het hele land in rouw. Verbist kreeg een begrafenis van een grote gesneuvelde held. Op de markten begonnen de liedjeszangers zijn tragische lot van diepbetreurde volksjongen te bezingen terwijl zij veel foto's en postkaarten verkochten, die vandaag, 101 jaar later, nog te koop worden aangeboden via eBay op het Internet, tegen bijvoorbeeld een prijsje van 4,95 euros + 1 euro verzendingskosten.
Het liedje gaat als volgt: "Charelke, Charelke, Charelke Verbist. Had gij niet gereden op de pist. Had gij niet gelegen in uw kist."
In het begin van de twintigste eeuw zorgden Thaddeus Robl, Louis Darragon, Paul Guignard, Piet Dickentman, Emile Bouhours, Bobby Walthour, Eugenio Bruni, e.a. dat de snelheden tijdens stayerskoersen waren omhoog geëvolueerd van 60 km tot 90 km/u. De nieuwkomer Verbist schoof als een superster mee aan tafel met hen voor het dikke prijzengeld, en zelfs tegen snelheden van 100 km/u beheerste hij nog de situaties. Om dit te kunnen beschikte de talentrijke Antwerpse stayer, over stalen zenuwen en een bovenmenselijke wilskracht, die de wielerliefhebbers zeer bewonderden zodat zij met duizenden naar de velodrooms kwamen waar een stayersnummer met hun idool op de affiche stond, en waar de stayers eigenlijk jongleerden met de dood.en dat was vooral het geval in Duitsland tot wanneer nieuwe reglementen het gevaar zouden beperken.
Enkele uitslagen van Karel Verbist :
1906 1e 24-uren van Antwerpen.
1907: 1e Grote Zomerprijs Munchen 1e Grote Wereldprijs Munchen 1e Stayersprijs Herfstfoor Leipzig 1e Match tegen Robl en Guignard 1e GP van Europa 1/2 fond (Steglitz) 1e Grote Herfstprijs (Steglitz) 1e totaalklassement op Duitse Wielerbanen 2e te Parijs in het wereldkampioenschap, na Darragon, doch voor Parent.
1908: 1e Grote Lenteprijs Hannover 1e Gouden Beker Keulen 1e GP Duitsland 1/2 fond (Dusseldorf) 1e Prijs Zevengebergte (Keulen) 1e Westduitse Derby (Keulen) 1e Uurkoers van Steglitz (D) 1e totaalklassement op Duitse wielerbanen 2e Internationale Lenteprijs (Leipzig) 1e Nationaal Kampioenschap tegen Goor en A.Vanderstuyft
1909: 1e Grote Paasprijs Steglitz (D) 1e Groot Gouden Wiel (Steglitz) 1e Uurkoers 1/2 fond van Leipzig 1e Grote Jubileumpriis (Keulen) 1e Feestweek Breslau 1e Wereldrecord achter zware motoren 1e Nationaal Kampioenschap tegen A.Vanderstuyft en Platteau. 1e Brussel - Grote Prijs van Koning Leopold II.
Zijn sportieve loopbaan was zeer kort. Hij kwam noodlottig om het leven. Zijn dood wordt nog altijd geciteerd wanneer wordt geschreven over onderwerpen als overmoed, wieleroverdrijving, waaghalzerij, uitzinnige strijdlust, die sportlui met een te enorme ambitie soms duwen tot in de dood door het nemen van grote risico's of het gebruiken van doping, om de vedetten van het publiek te worden of te blijven.
Hij werd niet ouder dan 25 jaar. Op 26 juli 1909 volgden vele duizenden sportmannen zijn kist naar de laatste rustplaats. Alle toen bestaande sportclubs stuurden bloemen en kransen. Opvallend was volgens mij ook het aantal bloemen dat uit Duitsland kwam waar Verbist op de vele wielerbanen grootse prestaties leverde en werd beschouwd als sportman nummer één, in een buurland waar op 21 juli 1909 nog bijna niemand van plan was om aan de oorlog 14-18 te beginnen. De nog 'goede' Duitsers van toen zonden alzo voor de begrafenis van onze Dauerfahrer Karel Verbist toen twee treinwagons bloemen naar Antwerpen om het graf van de sterkste velorijder van dat moment te sieren.
Het prachtige grafmonument van de wielerkampioen Karel Verbist is te bezoeken op het kerkhof in Wijnegem (België).
6u35- Uit bed. Olive Green, mijn geweldige fiets, staat volledig klaar met de nodige inhoud in alle fietstassen. Gehaktbal volgens het recept van echtgenote voor ontbijt en ook voor later onderweg. Afscheid. Kus aan vrouw, streling voor hondje.
7u25- Start- Drie foto's. Bergaf naar Sint Gertudis van Landen. Dit is een pelgrimskerk, voorkant van deze kerk verdient zeker meer aandacht en rond deze kerk zou ruimte moeten komen. Alhoewel ik maar een slechte parochiaan ben, plaats ik mijn handpalm toch een tijdje tegen de koude kerkmuur. Landen is mijn woonplaats, maar ik werd geboren nabij en gedoopt in Sint Pancratius te Waasmont waar tijdens het jaareinde steeds een bijzondere Kerststal wordt gebouwd. Langs het wandelpad van de Zeyp, langs de bakstenen van de Roospoort bereik ik de ander kant van de spoorweglijn Brussel-Luik, vervolg ik langs het bospad en kom ik in het geklasseerde landschap van Sinte Gitter. Daar ligt Oud-Landen, de bakermat van de Karolingers, waar eens de versterkte hoeve stond van Hofmeier Pepijn de Oude. Stop. Volgens Keltisch gebruik, zoals ook de Ierse zwerfmonniken deden die ons het geloof brachten, neem ik een beetje klei van Sinte Gitter en ik stop dat in een linnen zakje in mijn stuurtas. Een pelgrim die op zwerftocht vertrok verzekerde zich zo dat hij eens naar huis zou terugkomen na de gevaren die op hem wachtten op de onbekende wegen . Hup, ... in het zadel en duwen op de pedalen, trekken aan het stuur, niet langer tijd verkwisten, het onderweg zijn is nu begonnen !
Racour, Linsmeau, Libertange,Marilles,Noduwez, Enines, Huppaye, waar we de Ravel 2 volgen tot Ramillies. Ik rijd wat verkeerd. Het regent. Ik schuil. Te Eghezée koop ik dagblad Le Soir . Neen, zoals in volle Dutroux-tijd 1996 toen ik naar Rome vertrok zijn er nu nergens verdwenen maagden teruggevonden. Nogmaals schuilen voor een regenvlaag aan de Ancienne Gare de Leuze . Ik eet opnieuw 'home made gehaktbal', wat vroeger dan voorzien, maar waarom zou ik verder rijden in de regen. Op het natte fietspad maak ik wat later toch goed vaart tot Namur St Servais, genoemd naar de heilige van Maastricht, die zoals Amandus, Trudo en Bavo, en andere vergeten heiligen, belangrijk was voor onze voorouders. Ondertussen reed ik doorheen de landschappen waar de Veldslagen van Neerwinden en van Ramillies zich hadden afgespeeld.
Vallei van de Samber. Regen. In een buskotje schuil ik, lees ik verder de krant, en kan maar niet van de bouletjes blijven, want met een grijze boterham en Borgloonse siroop zijn die veel te lekker.Omdat ik daar zo ellendig zit en ik best misschien te Namen naar een droog logement zoek voor de rest van deze eerste dag, klim ik omhoog naar Belgrade-Namur, terwijl op dat ogenblik het oorlog is in het Belgrado van Yougo-Slavië. Oorlog is erger dan regen. Dat troost me. Namur Gare, oude wijken van Namen, Tour Saint Jacques, even nabij het casino een kijkje nemen bij Cycles Saïtta, na te zijn voorbijgereden langs cafés voor soldaten waar ik in 1965 veel pintjes dronk. Langs de Maas en de jeugdherberg naar Wépion, bekend om zijn aardbeien, en in de hellingen van de Maasvallei komt er weer een zonnetje kijken. Ik zoek naar Chemin des Ajoncs waar de secretaris van l'Association des Amis de Saint Jacques woont. Hij is vooral een motorrijder. Vrouw en man ontvangen me vriendelijk. Op zijn terras drinken we een Maredsous. De lucht is nu heerlijk om te fietsen. Afscheid van Monsieur Degehet.
Bois de Villers. Ik zoek naar La Chaumière in de Rue Raymond Noël waar volgens mijn oude informatie een naamgenote woonde, ene Viviane die ooit koers reed bij de dames en ook bevriend was met Pol Meura, een beroemde fietser uit Wallonië. Ik vind de woning, maar er hangt een plaat ' Te Koop' . Doorrijden en Viviane vergeten, is het beste wat ik kan doen. Mettet. St-Gérard. Ik ben moe en stop in een weide voor een dutje op mijn badhanddoek die ik eerder tijdens het schuilen al nodig had. Na een uurtje vertrek ik weer en even later kom ik aan een hotel. Zoals de auto's op het circuit word ik er afgevlagd door mijn goesting naar een goed glas bier. Biertjes, steak aux champignons, en daarna mijn vuile armen en benen wassen in een bad van heet zeepsop. Ik val wat later reeds in slaap want ik ben niet goed getraind en al fel vermoeid.
2. Mardi 11 mai 1999.
02u00- LE CAMPAGNOL METTET. Boum ! ... wanneer ik terug in mijn bed spring na het uitplassen van de pilsjes die ik dronk, zakt mijn bed in mekaar, want de Latoflex heeft het begeven. Ik slaap verder met de matras op de vloer. Wat TV en nogmaals in het bad, want ontbijten is pas later afgesproken. 8u45. Nog niemand in de eetzaal van het hotel. Het personeel is te laat, doch de baas leest zijn gazet in de keuken en langs daar geraak ik toch aan het tafeltje waar ik mag eten. De Waalse rommeligheid verandert na enkele minuten in een uitstekend ontbijt. Fruitsap, omelet, vele schijven brood, goede koffie, opgediend door een gehandicapte hotelbediende, een sukkel maar een erg vriendelijke man. De rekening bedraagt 1840 fr, maar ik laat hem de rest van de twee duizendjes, als fooi, en krijg veel dank. Ik hoop dat deze goede daad me op mijn tweede dag beter weer zal brengen en geluk op mijn pelgrimsweg. Mettet, Florennes, Philippeville, Couvin, Chimay, Hirson (France).
Enige feiten genoteerd op deze tweede dag : -Iemand verloor zijn regenjasje op de weg en dat raap ik op want het kan nog nuttig worden, al was het maar om mijn stuurtas te beschermen. -Stop te Philippeville. Ik loop even binnen in de CGER-Fortis, mijn vroegere werkgever waar ik een vervroegd pensioen kreeg als 52-jarige, hetgeen me toelaat schone fietstochten te maken. ' Chers camarades, j'ai si bon sous ma casquette et en cuissard cycliste, en vous voyant si bien travailler pour faire fructifier les actions de Lippens et de Davignon. ...! ' - Door het eten van een zure appelsien krijg ik maagkrampen. Daarom ga ik Rennies kopen in een apotheek, maar ik laat nabij de kassa mijn bril liggen. Gelukkig vind ik hem daar terug. - Te Couvin kom ik voorbij Donnay, bekend merk in de sportwereld. - Soms wandel ik een tijdje naast mijn fiets en dat doet me wel goed. - Te Chimay eet ik mijn laatste gehaktbal op en kijk in een Teles hoe het met mijn bankrekening is gesteld, alvorens België te verlaten. Dat is ook een bewijs waar ik me op dat ogenblik bevind . - Nabij de grens in een dorpswinkel ontdek ik dat de winkelierster een soort filosofe is die het fijn vind dat zo een pelgrim-met-baard haar bezoekt. Om te bewijzen dat zij geen dom blondje is schrijft zij op een kaartje "En mon coeur j'ouvre la rose de la connaissance ..." . Dit is een zin waarover ik moet nadenken terwijl ik vorder 'sur la route de Saint Jacques'. Ik vermoed dat zij wat verbleef in een godsdienstige sekte of in een klooster . - Op Frans grondgebied kan ik weer op goed tempo fietsen, maar rond 17u00 rijden er naast mij veel auto's en plots rijdt er ook een kerel op een Colnago met een zware tas op zijn rug. Hij ziet dat ik op een fietskader van kwaliteit zit en is erg nieuwsgierig. Vroeger kwam hij koers rijden in België omdat hij in Frankrijk veel gewonnen zodat hij door een puntensysteem alleen nog ik de grote koersen mocht starten, en die werden ver van zijn woonplaats betwist. Hij kwam toen veel liever naar het voor hem nabije België omdat hij daar in de omgeving van Leuven meer kon verdienen door anderen te helpen in de koers. 'Mijn familienaam is Dieu' , zei hij. Vraag maar aan zij die rond 1980 bij de 'amateurs' koersten of zij me daar nog kennen. Ik kon moeilijk geloven dat ik daar naast mij een echte God zag rijden op een koersfiets. Pelgrim op Gods wegen ontmoet Dieu. Hoe is het mogelijk ? Die toffe Monsieur Dieu uit Hirson raadt me aan van in zijn stad te logeren ' Au Cheval Blanc' . Loop daar niet voorbij omdat het daar vol Noord-Afrikanen zit, want het zijn daar eerlijke mensen met een goede reputatie in de horeca. Inderdaad, au 124, rue Charles De Gaulle, kom ik in een goed hotel van klasse **. Ik zal in lichtblauwe lakens slapen, kijken naar een groot kleurenscherm, me wassen in een kuip met merkwaardige waterkranen. Ik eet à volonté couscous et drink Jupilers uit een stevige pint. Ik blijf er lang op een barkruk zitten. Men legt me daar uit op verschillende manieren waar Kabylië ligt en welke mensen uit Kabylië afkomstig zijn, het zijn berbers die meer op Italianen gelijken en die geen enkele godsdienst belangrijk vinden.
De hotelbaas heeft één grote droom. Eens zal hij Le Cheval Blanc verkopen. Met zijn geld zal hij terug naar de bergdorpen van Kabylië gaan om daar met een sterk 4 X 4 voertuig, met mannen en metaaldetectors op schattenjacht te gaan. Onder het zand en in grotten ligt er van alles verborgen,. en ongetwijfeld ook wapens, niet alleen moderne maar ook uit de verre geschiedenis van het grote Berbervolk. Ingesmeerd met dierlijk vet en beschermd door tapijten, door roest niet aangetast, wordt dat verborgen en verdwenen materiaal voor de vinders een manier om goed geld verdienen. Zijn verhaal is spannend en erg mannelijk, maar hij, ikzelf en andere tooghangers afkomstig uit de Maghreb hadden toen al meerdere rondjes betaald want Kabyliërs drinken graag bier en zijn geen Arabieren die slechts thee en water slikken.
3. Mercredi 12 mai 1999.
8u30. Ontbijt. De toekomstge schattenjager, die zoals zijn vader en zijn grootvader uitbater is van dit café-hotel-restaurant, trakteert me nog op een koffie. In de richting van Vervins volg ik de Route van Charlemagne. Ik koop l'Equipe want die staat vol dopingverhalen over Virenque. De N2 is een drukke weg, en vooral na hun pauze, rond 14u00, razen alle chauffeurs van vierwielers daar als moordenaars-in-spe over de steenweg. Marle. Stop aan Musée des Temps Barbares. Ik maak een foto van een publiciteitsplaat om vooral het schone woord JOURNEE met veel duidelijkheid vast te leggen. Pijnlijke voeten verplichten me tot rusten op een zitbank, zodat ik weldra mijn sportkrant volledig gelezen heb.
Laon waar de Karolingers thuis waren bij mama Bertrada, the Queen.
In de verte op een heuvel daagt de stad LAON op ( uitspreken 'long'). Dze stad was eens de koninklijke residentie van de Karolingers. Bertrada van Laon (720-783 ) ook bekend als Berthe aux Longs Pieds, was niet meer en niet minder dan de moeder van Karel de Grote. Ook Boudewijn met de ijzeren arm was van Laon. Hij was de eerste graaf van Vlaanderen. De huidige kathedraal van Laon werd gebouwd tussen 1155 en 1235, maar eerder was er ook reeds een romaanse kerk. Deze stad overheerst sedert eeuwen La Thièrarche, een rijk landbouwgebied. Ik bezoek de kathedraal. Alvorens daar binnen te gaan vraag ik aan de bedelaar aan de poort of hij op mijn vastgeketende fiets wil passen, in ruil natuurlijk voor de flinke almoes die hij zal krijgen. Ik stap het Office du Tourisme binnen en informeer naar Mevrouw Martinet. Deze vrouw is echter overleden. Zij was een archeologe, een geschiedschrijfster, van wie ik boeken las over de Karolingers die naar Spanje trokken in de VIIIe eeuw om te strijden tegen de oprukkende Islam. Ik bekom het adres van haar zoon, een meubelmaker die dicht bij de kathedraal zijn atelier heeft. De man is een bekende 'artisan' . Ik leg hem even uit dat ik de geschriften van moeder Martinet zeer belangrijk vond, en dat het voor mij een eer is de hand van haar zoon te mogen drukken. Maar verder wil ik zijn tijd niet opeisen vermits hij klanten heeft in zijn zaak van antieke meubels.
Tijd om mijn stuurtas goed te vullen met proviand. Ik schaf me brood aan, bananen, saucisse sèche du pays, water, cola, gedroogde druiven, wijn van Marmande, alsook 'paté du Moyen Age'. Daarna op de D94 fiets ik op een golvende weg naar Le Chemin des Dames, waar ik herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog wil bezoeken. Dit is een landschap waar verschrikkelijke gevechten plaatsvonden. Ik stop te Cerny-en-Laonnais. Eerbiedig wandel ik er op beide soldatenkerkhoven rond. In het gulden boek van de Fransen en van de Duitsers schrijf ik mooie zinnen ten voordele van de schone Vrede op Aarde. Ondertussen heb ik op het Duitse gedeelte een prachtige boom gezien, waaronder ik op een plastiek en in mijn slaapzak buiten zal slapen zoals de dappere en minder dappere soldaten uit de oorlog 14-18.
Op een monument van dit nécropole nationale staat : " Les choses visibles sont passagères, et les invisibles sont éternelles" - Corinthiens 4.18
en om na te denken vindt de oplettende pelgrim er ook nog : "Si l'homme une fois mort pourrait revivre " - Job 14.14
Kruis voor de vele Franse gesneuvelden van Le Chemin des Dames.
Friedhof Cerny-en-Laonnais waar ik sliep.
4. Jeudi 13 mai 1999.
Nécropole National de Cerny. Oude snurker in slaapzak. Mijn heerlijke nachtrust wordt bedorven door regenvlagen, maar ik lig droog onder het bladerdak van de grote Duitse linde. Een uur later begint echter mijn miserie. Zware druppels rollen met enige vertraging van de takken en vallen op mij, spetsen op mijn slaapstee. Deze moet ik daarom anders inrichten. Ik plaats de plastiek die onder mij lag nu boven op mij en weldra val ik terug in slaap tot wanneer de vochtigheid rondom mij en ook mijn zweet me helemaal nat maken. Het regent nog steeds, maar minder. Om aan de maan te laten zien dat ik een beetje gek ben, maar dat ik ook een gelukkig exemplaar ben van Gods Schepping, kruip ik recht, stroop ik mijn kledij van mijn lijf, en op mijn blote voeten start ik poedelnaakt voor een jogging rond de natte grasmat van het kerkhof. Dra hoor ik geen regen meer, maar wel de zuiderwind die met blaffende honden de schapenbenden van wolken wegblaast. Ondertussen merk ik in de verte de opkomende zon die gelukkig vandaag ook weer zal schijnen over Le Chemin des Dames, over de regio van de Dood, en dat betekent een nieuwe dag en Leven. Ik leg slaapzak, dekzeil, kledij, en al wat nat is open op een nabije haag zodat licht, lucht en warmte deze weer in betere staat zouden brengen.
Aan het gebouw van de tuinman had ik opgemerkt tijdens het lopen dat daar waterkranen waren en ook een mesthoop met tuinafval. In koersbroek, op instekers, met handdoek, washandje, een bol zeep, bladzijden van l'Equipe, slof ik toe naar die hoek van de necropolis. Overheerlijk moment van ontlasting in de natuur, hoopje en gazet wegstoppen onder rottend gazon, felle besprenkeling met water betaald door de Franse Staat, zijn mijn eerste bezigheden op deze vierde pelgrimsdag. Mijn kampplaats is weldra opgebroken en proper. Als een jonge soldaat die een verlofbrief op zak heeft, fiets ik in nieuwe Fortis-koerskledij door de frisheid van de ochtend over de D18 naar de Caverne du Dragon en de Ferme d'Hurtebise, langs kronkelende landwegen met klimmetjes.
Image d'un soldat pendant la Grande Guerre au Chemin des Dames.
Deze musea zijn op het vroege uur nog niet open, maar ik eet er worst en brood zodat ik met gevuld buikje door Vassogne, Jumigny, Oeilly en Villers-en-Prayères, rijd. Ik heb weer last van slechte bloedsomloop in mijn voeten en wandel daarom wat als voetganger verder, terwijl ik mijn fiets aan de hand meevoer. Een paardenliefhebber stopt en vraagt of hij me moet verder brengen want zijn aanhangwagen voor paarden is toch leeg. Praatje. Merci beaucoup, Monsieur. Bonne chance et au revoir.
Ik trek over de Aisne, kom weldra te Merval en wat verder te Fismes-sur-Vesle. In een café stop ik voor ontbijt met koffie, brood, melk, en een 'éclair au chocolat'. Het gebied waar ik voorbij kom is vol bossen, heerlijk voor de trekvogels die daar komen. Chéry-Chartreuve, Fère-en-Tardenois. Ik heb al wat gezweet en ik wissel daarom van onderlijfje. De D310 brengt me naar Coincy waar een wielerkoers voor aspiranten wordt gehouden. Seingevers laten mij amper passeren. Ik kan nog net de start meemaken van het mooie deelnemersveld wanneer ik die gemeente bereik. Het gaat moeilijk op weg naar Chateau-Thierry, waar ik mijn fiets laat stoppen aan het geboortehuis van de beroemde fabelschrijver en dichter Jean de la Fontaine.
Le Corbeau et le Renard
Maître Corbeau, sur un arbre perché, Tenait en son bec un fromage. Maître Renard, par lodeur alléché, Lui tint à peu près ce langage : « Hé ! Bonjour, monsieur Du Corbeau. Que vous êtes joli ! Que vous me semblez beau ! Sans mentir, si votre ramage Se rapporte à votre plumage, Vous êtes le phénix des hôtes de ces bois. » A ces mots le corbeau ne se sent plus de joie ; Et, pour montrer sa belle voix, Il ouvre un large bec, laisse tomber sa proie. Le renard sen saisit et dit : « Mon bon monsieur, Apprenez que tout flatteur Vit aux dépens de celui qui lécoute : Cette leçon vaut bien un fromage, sans doute. » Le corbeau, honteux et confus, Jura, mais un peu tard, quon ne ly prendrait plus.
L'Office du Tourisme bezorgt mij een regionale kaart en wijst me naar Hotel Wilson nabij het station. In dat oude gebouw logeer ik in een ruime kamer, met twee televisietoestellen, maar uit de kraantjes komt daar geen warm water. Op deze feestdag van Onze Lieve Heer Hemelvaart eindig ik mijn lange dag met Tripes à la mode de Caen, rode wijn, stokbrood en Camenbert.
6. Vendredi 14 mai 1999.
09u00- afgesproken ontbijtuur. Om 9u45 verlaat ik Chateau-Thierry, waar ik ook een andere fietser met pak en zak zie, een kerel met lang haar, blote benen en zonder kousen, die ik reeds te Laon had opgemerkt, maar op dat moment hebben wij geen kans tot ontmoeting. De wegwijzers zijn voor de auto's en niet voor de fietsers. Ik vind mijn gepaste kledij niet, ofwel heb ik te warm, ofwel heb ik te koud. Op de N3 ben ik een sukkelaar. Ik zwenk daarom af naar de dorpjes Bézu-le-Guéry, Méry-sur-Marne, Luzancy, La Ferté-sous-Jouarre, waar ik de rivier de Marne ontmoet. Op het postkantoor koop ik er zegels. De bediende vertelt dat hij als hobby niet fietst, maar wel met passie postzegels verzamelt. Ik beloof van hem Belgische postzegels te bezorgen en later zal ik naar hem mijn oude zegels opsturen. Ik kan niet weerstaan aan mijn hongergevoel en stap een restaurant binnen. Het menu van 68 FF versterkt me met de 'faux-filet aux poivres verts' met 'gratin de pommes de terre etcourgettes'. Maar ik vind een Lipton thee van 20FF toch wat te duur. In een winkel koop ik een fles mineraalwater, een fles rode wijn en een kurkentrekker. Daarna vorder ik moeizaam verder op de N3, langs industriële zone's en in het gevaarlijke verkeer. Ik zweet veel, stop regelmatig, en ook duw ik soms mijn zware fiets terwijl ik weer voetganger ben, in de hoop dat ik me zo beter zal gaan voelen. Te Meaux, de historische stad, zoek en ontdek ik Hotel Le Richemont gerund door de familie van Joop Zoetemelk, maar het is niet inspirerend, en duur. Bovendien is het nog te vroeg om reeds te stoppen. Ik bezoek de kathedraal (waar ik een kaars laat branden), l'Office du Tourisme, en het station waar ik in de Quick een kleine hamburger eet.
Op deze vrijdagavond heb ik eigenlijk een afspraak met mijn jongste broer Guido, die tijdens dit weekend Parijs en de Chateaux de la Loire bezoekt, maar ik ben reeds uren te laat door de regen, door de wind. Vooral door mijn slechte fysiek heb ik te weinig kilometers afgegd. Vermits het geen must is onze Guido te Parijs te ontmoeten, heb ik dit reeds doorgestreept, maar nu verneem ik in het station van Meaux dat ik voor 41 FF om 17u47 met de trein naar Parijs kan, zonder formaliteiten voor fiets en bagage. Ik maak dan ook deze keuze. Ik verfris me wat, pas mijn kledij aan ( lange broek en wandelschoenen) en kort daarna kom ik aan te Paris-Est. Het eerste wat ik daar doe is een toeristische kaart van de stad kopen voor 41 FF. Terwijl ik nog aan het zoeken ben maar toch reeds Hotel Paris-France nader kom ik per toeval de auto tegen waarin mijn familieleden zitten en ik smokkel mezelf en mijn fiets aalvlug binnen op een van beide kamers die mijn broer reserveerde.
Om 22u00 wanneer de metro reeds goedkoper is, vertrekken wij die avond naar Brasserie Julien (bezet) en naar Saint Germain des Près waar we met onze groep van vijf personen in de Lutèce Tripoux d'Auvergne au fromage blanc eten met een fles Bourgogne aligoté. Een taxi brengt ons voor 30 FF terug naar Place de la République. De twee dames en de kleine jongen gaan naar bed, terwijl de gebroeders Wilfried en Guido nog een uurtje op stap gaan en weldra vinden dat in het Paris by Night van 1999 anijsdrankjes en Mexicaanse batida's toch wel overdreven duur zijn.
6. Samedi 15 mai 1999.
Wanneer de fietsonvriendelijke hotelmanager ontdekt dat mijn fiets via de lift de kamer bereikte, begint hij daar een probleem van te maken, althans tegen de dames. Want als hij franssprekende kerels van 1m90 voor zich ziet, dan vermindert hij vlug van toon. Zwak ontbijt. Terug op de kamer liggen we nog wat op bed en nemen we allemaal nog een douche om kiplekker te beginnen aan deze zaterdag. Afscheid van Guido, Camy, Orfa en Stephen.
Ik fiets naar Notre Dame de Paris, naar Place St-Michel en Rue Saint Jacques, naar Musée de Cluny et du Moyen Age. Ik wil daar mijn fiets parkeren in een hofje, doch word weggejaagd als een schooier door een onvriendelijke vrouw. Twee minuten later maak ik een praatje met Parijzenaars die me hoog schatten omdat ik ben ' un pèlerin de Belgique sur la route de Saint Jacques de Compostelle' .
Uit een publieke cabine telefoneer ik naar Jeugdherberg d'Artagnan waar er nog plaat vrij is voor een senior zoals ik. Ik fiets doorheen Parijs, langs les Nations, naar die jeugdherberg, waar ik voor twee nachten boek en mijn bagage kan opsluiten in een 'veilige locker'. Na een conversatie met Mexicanen ga ik te voet op verkenning en besluit ik te eten in ' Flèche d'Or' . Steak argentin avec des frites, et avec 0,375 liter rouge de Chinon. Een uur later drink ik koffie in Café de la Gare Scènique à Bagnolet. De grote wandeling door Cimetière du Père Lachaise is de moeite waard, maar ik moet weldra stoppen wegens vermoeidheid en geniet er van een dutje in de zon. Ik bereik niet zonder moeite weer de jeugdherberg, waar ik nog wat frietjes kan eten. Ik ontmoet een reiziger uit Oregon (USA) , drink nog een pintje in Café Le Forgeron, waar ik een brief schrijf naar mijn echtgenote. Op de slaapkamer moet ik wel vaststellen dat anderen reeds de beste plaatsen bezetten en ik vrij hoog via een laddertje in het zesde en laatste bed zal moeten kruipen.
blz.14-15-16- van Zondagsvriend Sportmagazine van 3 oktober 1956 die het ganse sportgebeuren in beeld bracht en bovendien voor slechts 7 frank per week haar geaboneerden liet in aanmerking komen voor een uitgebreide ongevallenverzekering.
STAN OCKERS. We vragen ons terecht af dat er wel een meer volksgeliefde figuur is geweest in de wielersport dan Stan Ockers, de bescheiden, eenvoudige volksjongen, die met bescheiden middelen de hoogste trap bereikte in deze sport, die toch uren van toewijding, uren van volharding, uren van opoffering vergt. Tot de meest eenvoudige mens vindt zich in Ockers weer, die steeds streefde naar iets beter en iets hoger. Daaraan moet hij wellicht. zijn reusachtige populariteit te danken hebben gehad. Och, we zouden duizend en één bewijzen kunnen aanhalen van de sympathie, die hij in zowat alle lagen van de bevolking genoot. We hebben dit voor de eerste maal vastgesteld in een stampvolle cinema ' Roma' na zijn eerste Ronde van Frankrijk, wanneer hij gehuldigd werd. Hoevele van zijn vrienden en bewonderaars, maar ook hoevele die hem niet eens kenden, hebben toen niet uren en uren gewacht op zijn aankomst in het Oost-station ? Toen reeds had hij het hart van het Antwerpse volk gewonnen ... .
Amsterdam 1954- Départ du Tour de France, papa neemt afscheid van vrouw en kind.
De uitbundige rondtocht, welke hij vorig jaar maakte, wanneer hij als wereldkampioen uit Italië naar zijn stad terugkeerde, overtrof echter alles. Een schrik van volk verdrong zich toen in de Gemeentestraat, klein en groot, oud en jong, zodat zelfs de trams dienden omgeleid. Maar Stan Ockers was niet alleen in Borgerhout populair, ook ver daarbuiten droeg men hem een goed hart toe. Dat hebben we zelf best ondervonden toen hij in 1953 niet aangeduid was in de Belgische ploeg voor de Ronde van Frankrijk. Dit veroorzaakte een golf van protest die ons land overspoelde. Reeds dagen voor het vertrek van de Tour riep men ons zelfs op de Franse wegen toe : ' Qu'est-ce que vous avez fait d'Ockers, bande de saligauds ! ...' , hetgeen vrij vertaald kan worden door ' Waar is Ockers gebleven, ... lafaarden ! ...'. Want de boer uit Normandië, de stadsmens van Bordeaux, de zonneklopper van de Azurenkust, de bewoners aan de voet van het hooggeberte, en wie weet ik al, de vogels in de lucht, vroegen het ons allemaal : ' Waar is Ockers gebleven ... ? Maar wat ons vooral heeft getroffen, dat was in de derde rit Luik-Rijsel, wanneer op de Waalse wegen in koeienletters geschreven stond : OCKERS, OCKERS, OCKERS, OCKERS ....! Het was de stem van het volk, die op de stenen geschreven stond. Vox popumi, vox Dei .
De laatste koers van Stan Ockers. Festival der wegrenners . Grote prijs van de Antwerpse Sportpers. Het prestigieus deelnemersveld met de koningen van het wegseizoen 1956 bestond volgens de affiche uit : Van Steenbergen, Van Looy, De Bruyne, Ockers, Walkowiak, Gauthier, Darrigade, Gaul, Vannitsen, Derycke, Adriaenssens, Vlayen, Janssens, Bover, Robinson, Schulte, Voorting, Van Est, Lauwers,Wagtmans, ... .
De bange uren en de tragische ontknoping.
Zaterdag 29 september 1956 21u10 : Het hoofdnummer van de meeting in het Antwerps Sportpaleis tijdens de glansrijke opening van het winterseizoen is begonnen. Het betreft een koers op eigen kracht over 50 km en voor Stan Ockers is het zijn 116de optreden op de 250 m lange wielerbaan. 21u30 : De snelheid is opgedreven tot nagenoeg 50 km per uur tijdens de vierde klassementsprint. Renner Nest Sterckx , die wegens defect even was afgestapt, werd door zijn verzorger op de cementband terug op de piste geduwd, op het ogenblik dat het peleton kwam aangesnord. 21u31 : Ockers reed aan de kop van dit aanstormend peleton en bij het uitkomen van de bocht kon Stan niet zien dat er zich voor hem iemand op het ovaal bevond. Hij reed dan ook naar boven , hierbij omkijkend om alzo de leiding af te staan. 21u32 : En toen gebeurde het ongeluk. Ockers reed keihard tegen Nest Sterckx aan en beiden ploften zwaar tegen de planken, terwijl ook Gerrit Voorting en Rik Van Looy over hen heengingen. 21u35 : Van Looy en Ockers werden dadelijk op draagberries naar de hulppost van het Rode Kruis gebracht in het Sportpaleis, waar even later ook Nest Sterckx werd binnengeleid. 21u40 : Van Looy kwam terug tot bewustzijn, terwijl Nest Sterckx slechts oppervlakkige armwonden had. Ook bij Ockers scheen geen onmiddellijk gevaar te zijn. Volgens de eerste vaststellingen zou hij een sleutelbeenbreuk en een lichte hersenschudding hebben opgelopen. 21u50 : Ockers scheen even terug tot het volle bewustzijn te komen, zodat de meest hoopvolle berichten werden geuit. De dokter van dienst hield echter een nauwkeurig consult en stelde vast dat Ockers uit het oor bloedde. Hij gaf dan ook order tot een radiografisch onderzoek. 23u30 : Stan Ockers werd naar het Sint Bartholomeus-gasthuis te Merksem overgebracht voor een ernstig onderzoek. Inmiddels was ook dokter Augusteynen , de private dokter van Stan, gealarmeerd en die stelde met zijn collega's zware verwondingen vast.
Zondag 30 september 1956. Voormiddag : De radiografie had uitgewezen dat Stan Ockers een schedelbreuk had opgelopen en dat tevens vier ribben werden gebroken. De toestand was dus slechter dan eerst werd verondersteld. In de nacht van zaterdag op zondag bleek hij bij tussenpozen wel even tot het bewustzijn te komen, maar viel dadelijk daarop terug in het coma. Andere verwikkeling : de schedelbreuk compliceerde zich met hersenbloedingen. Namiddag : De toestand bleef steeds kritiek. Broer Jos, gangmaker Van den Broeck, en manager Van Buggenhout, die samen met zijn echtgenote steeds in de buurt bleven, zagen Stan Ockers bestendig achteruitgaan. Rond 14u00 kwam een priester voor de laatste sacramenten. 23u00 : Twee specialisten waren aan het ziekbed opgeroepen : de zenuwarts De Raedemaecker uit Brugge, en de chirurg Hachlisch uit Brussel. Na overleg met de dokters Augusteynen en Van Kerckhoven werd besloten tot een schedelboring over te gaan, als ultiem redmiddel tegen de hersenbloeding.
Maandag 1 oktober 1956 . 02u00 : 's ochends . Er waren vier schedelboringen uitgevoerd, doch men was er niet in geslaagd de bloedklonters in de hersenen te verwijderen. De onheilspellende berichten werden door dokter Van Kerckhoven bevestigd : ' Slechts een mirakel kan onze vriend Stan er nog doorhalen ... ' . 07u00 : Terwijl de familieleden, vooral zijn echtgenote en zijn moederke die maar steeds weenden, in angstige spanning het verdere verloop afwachtten, samen met broers en zusters, terwijl intussen zuurstofflessen waren geplaatst, omdat de ademhaling vrij onregelmatig was, kwam er een glimp van verbetering , maar de toestand bleef nog steeds bedenkelijk. 9u40 : De zware doodstrijd van Stan Ockers is ten einde ... Stan Ockers is overleden. In de witte ziekenhuiskamer van het St Bartholomeus-hospitaal is hij bezweken. Met hem ging niet alleen een van de meest volksgeliefde wielerkampioenen, maar ook een groot sportman heen, een goede mens en een trouwe vriend van velen. Rust zacht, arme Stan.
Antwerpen verloor haar geliefde zoon. De stem van het volk was sprakeloos. In en rond ' De Drie Koningen' bij Stan Ockers was alles stil en verlaten, doods. Men passeerde, stond stil en ging verder. Maandag en dinsdag gingen duizend en nog duizend paar voeten over de drempel van de rouwkapel. Iedereen wilde in het St Batholomeushospitaal, een laatste groet brengen aan de kleine, volksgeliefde Stan Ockers, de laatste hulde aan de overledene. Stan lag tussen de bloemen, rustig en vredig ... .
Op donderdag 4 oktober 1956 volgt een koninklijke begrafenis. Stan Ockers kreeg zijn laatste rustplaats op het Borgehoutse kerkhof Silsburg.
Rik 1 won op die dag, Rik 2 en Nest Sterckx overleefden de valpartij.
Bronzen beeld van sportheld Stan Ockers uit het Sportpaleis.
blz.12/13 - De mens Stan Ockers- ( Zondagsvriend 3-10-1956 )
Geschreven op een dag toen de zon boven Antwerpen niet meer scheen.
Stan Ockers die steeds heeft gestreefd het hoogste te bereiken als wielrenner en daarin volkomen is geslaagd, heeft ook altijd getracht om als mens op de voorgrond te treden. Met mens bedoelen wij niet slechts de wijze waarop de vroegere wereldkampioen zich kleedde, hoe hij zich gedroeg aan tafel of in het gezelschap van hooggeplaatste personaliteiten, maar de manier waarop hij reageerde tegenover mensen en dingen. Dit laatste heeft er ontegenzegelijk zeer veel toe bijgedragen dat hij in alle lagen der bevolking een populaire figuur was en ook bleef. Hij werd gevraagd om voor de ouden van dagen in zijn gemeente iets bijzonder te doen en aanvaardde aanstonds, ook al had hij zijn kostbare tijd nodig. Een renner ging het niet voor de wind en kende financiële moeilijkheden. Ockers wist er raad mee en zorgde in de mate van het mogelijke dat de nood werd gelenigd.Nooit werd tevergeefs beroep op hem gedaan. Altijd was hij bereid om iets mee te helpen verwezenlijken wanneer hij overtuigd was dat het gebeurde om iets goed te doen. Zo was hij de eerste om als wielrenner, wedstrijden te organiseren van voetballende wielrenners, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan een of ander liefdadig werk.
" U kunt op mij rekenen ! " . Het ware enkele woorden welke hij uitsprak wanneer hem iets werd gevraagd en men kon overtuigd zijn dat de steun volledig was. Hetgeen Ockers vrijwillig en spontaan aanvaardde, volbracht hij. Zo vergeten wij niet zijn medewerking aan de wielerschool welke Sporta in het leven had geroepen voor jonge renners en waar de medewerking van Ockers werd gevraagd. Stan Ockers zou de Sporta-leiders gemakkelijk hebben kunnen antwoorden ' dat het voor hem uiterst moeilijk was, aangezien de vergaderingen doorgaans zondagmorgen in de Kempen of Oost-Vlaanderen plaats hadden en hij zaterdagavond meestal ergens een contract moest vervullen ' . Geen mens had hem dit ten kwade kunnen duiden. Ockers deed het niet. Hij aanvaardde spontaan en belangloos omdat hij overtuigd was van het werk dat de sportpater zaliger voor een vijftien jaren in het leven had geroepen. Stan Ockers wilde ook zijn steentje bijdragen voor dit grootse werk en de jongeren met het woord ten dienste staan.
Tijdens de talrijke vergaderingen voerde hij, samen met de leiders van Sporta en met enkele wielerjournalisten het woord. Hij vertelde de jongere generatie op aanschouwelijke wijze wat zij te doen had om het eenmaal tot renners van formaat te brengen die niet alleen als wegrenners konden presteren, maar ook als mens de hoogste sport van de ladder bereiken. Stan Ockers voelde dit aan als een plicht welke hij diende te vervullen ten opzichte van Sporta, het werk dat hij waardeerde, en als dank ten opzichte van de stichter, pater Van Clé.
De vroegere wereldkampioen had een zeer grote waardering voor de sportpater. Was hij het met hem niet altijd eens, werd er soms openhartig gediscussieerd over punten waar men het niet over eens was, er bleef immer de waardering voor een man die het goede beoogde, hetgeen eveneens de bedoeling en de opzet was bij Stan Ockers. Het verwonderde ons dan ook helemaal niet , in tegenstelling tot sommige mensen, Stan Ockers te zien opstappen achter het lijk van de sportpater. " Het was toch mijn plicht, niet ? " zei hij tot enkele journalisten. ' Pater Van Clé heeft zoveel gedaan voor de wegrenners, zodat het uiteindelijk niet meer dan billijk is om deze dankbaarheid te betuigen door aanwezig te zijn op zijn laatste tocht . " Deze woorden hebben ons getroffen, zijn ons altijd bijgebleven omdat zij de mens Ockers typeerden.
Hij was groot in zijn volharding om een groot wielrenner te worden, doch hij was naar onze mening zeker zo groot als mens die het goede nastreefde en overal bereid was om dit goede te verspreiden onder al de mensen, zonder onderscheid van stand of overtuiging. Ook hij zocht naar de mens, net zoals de overleden sportpater waarvoor hij zulke waardering had. Dit was zeker een van de redenen , misschien wel dé reden, waarom hij zich in zulke populariteit mocht verheugen en zich zo sympathiek maakte. Het is stellig ook de reden waarom zijn verscheiden in gans het land zulke beroering heeft verwekt en zijn laatste tocht door tienduizenden werd gevolgd. ------------------------------------------------------------------------------------------------- Onder enkele foto's kwamen volgende zinnen :
Wenende Impanis en Ockers : medevoelen met vrienden-renners welke werden getroffen door het noodlot. Stan Ockers, die zijn tranen niet meer kon bedwingen in Zwitserland (1948) nadat bekend was dat Depoorter op tragische wijze om het leven was gekomen tijdens een bergrit op de Sustenpas.
Op rustig beheerste wijze zette Stan Ockers aan de jonge renners uiteen welke weg zij moeten bewandelen indien zij ooit het hoogste willen bereiken en hoe zij zich als mens hebben te gedragen.
Ockers was een ware ambassadeur van de wielersport in het bijzonder en van de sport in het algemeen. Hij werd door Mgr. Van Wayenbergh gelukgewenst om een behaalde onderscheiding waardoor hij zijn sporttak en tevens zichzelf in het middelpunt van de belangstelling had geplaatst.
Ook op de opschik was Ockers steeds gesteld. Reinheid op zichzelf en kleding was een van de parolen van de wereldkampioen.
Stan Ockers kon zich in ieder gezelschap aanpassen. Maar uiteraard voelde hij zich best thuis in gezelschap van andere wielerkampioenen zoals Poeske Scherens en Dolf Verschueren. Op receptie in de bureau's van de Belgische Wielerbond genoten deze mannen echt van elkaars gezelchap.
De heer M. Van Bergen animeerde dikwijls de interviews op de vele sportavonden waarop Stan Ockers te gast was in de wielermilieu's en waar hij dicht bij zijn supporters kwam die hem zo graag zagen.
De strijd voor de Belgische driekleur op de weg voor elites met contract wordt komende zondag gereden te Leuven op een lastig traject waarop ook de Grote Prijs Jef Scherens Rondom Leuven zich jaarlijks afspeelt op het einde van de zomer. Zondag staan echter niet 13 ronden op het menu maar wel 17 ronden en dat betekent een koers over 240 km waarin poppemiekes niet lang in de spits van het gebeuren zullen kunnen blijven. Het wordt een topdag voor de Belgische wielersport zoals dat bestaat op de dagen van de voorjaarsklassiekers Ronde Van Vlaanderen en Luik-Bastenaken-Luik. Alhoewel het wielrennen te Leuven reeds werd beoefend in de XIXe eeuw ten tijde van de Hoge Bicycles, en alhoewel De Leuvense Stoempersclub nu al méér dan 100 jaar oud is, en alhoewel in het Leuvense straatbeeld zoveel fietsende studenten opvallen, heeft het toch lang geduurd alvorens Burgemeester Louis Tobback met de hulp van Stella Artois voor het eerst de titelstrijd voor profrenners te Leuven kan zien en laten gebeuren.
Vanaf 10u in de voormiddag zullen de wielerliefhebbers Leuven binnenstromen. Er worden 35.000 toeschouwers verwacht, zeker nu het weer warm wordt. De renners zullen voorgesteld worden en de start zal plaatsvinden in het decor van Grote Markt, Sint Pieterskerk en Stadhuis. Behalve in de laatste kilometer op weg naar het Fochplein zijn de 14,1 km golvend, draaiend en wringend, met ook twee nijdige hellingen : de Keizersberg en de Wijnpers. Er wordt een vroege vlucht verwacht met dappere kerels die op de loodzware omloop zullen zorgen voor een schitterende koers.
Terwijl thans in alle andere grote wegwedstrijden steeds méér dan honderdtwintig buitenlandse hardrijders meerijden en de Belgen al blij zijn na het behalen van een ereplaats, dan is dat één keer per jaar helemaal anders, want in een Belgisch Kampioenschap rijden alléén maar Belgen mee, en ook àlle Belgen van eigen volk met een licentie van de hoogste categorie. De ploegen zijn niet beperkt qua aantal renners die in de wedstrijd mogen aantreden. Bovendien zijn er de groepjes, de éénlingen en de veldrijders, die als ze tactisch slim zijn toch wel zullen samenspannen.
Er zullen 111 vertrekkers zijn die rijden in 24 verschillende truitjes waarop de namen van de vele sponsors die zorgen voor de maandlonen van deze beroepsrenners. Het deelnemersveld is eigenlijk verdeeld in vier soorten renners: 1. De leden de Belgische Pro Tour Teams : Quickstep (12) en Omega Pharma Lotto (17). 2. De Belgische renners uit buitenlandse teams : Cofidis (4), RadioShack ( 3),Vacansoleil Pro Cycling (3), HTC Columbia (3), Team Katusha (2), Team Milram (2), Skil Shimano (2), Garmin Transitions (1), AG2R La Mondiale (1), Liquigas Domo (1), Française des Jeux (1), en Rabobank (2). 3. De renners van de twee Belgische Pro Continentals : Topsport Vlaanderen Mercator (20), en Landbouwkrediet (16). 4. De renners uit Continentals en uit ploegen voor veldrijders : Verandas Willems (4), An Post Kelly (3), Qin Cycling Team (2), Jong Vlaanderen Bauknecht (1), Telenet Fidea (4), Sunweb Pro Job CT (3), BKCP Power Plus (2), AA Drink Team (1).
Reeds in 1894 in het Limburgse Smeermaas-Maaseik, op de weg en met gangmakers, werd het eerste nationale wegkampioenschap en dat werd toen in die heroïsche tijd gewonnen door de Luikenaar Léon Houa. De vraag die allen zich in het België van vandaag stellen, is van nu tot zondagavond niet meer ' Wie zal onze Eerste Minister worden ? ' maar wel 'Wie zal Eerst worden in ons Belgisch Kampioenschap 2010 voor wielrijders worden ?' .
De concurrentie tussen de blokken zal bikkelhard zijn, ook indien de afschaffing van 'de oortjes' de rol van de sportbestuurders zou beperken. Na een moeilijk te controleren koers, komt er wellicht na km 200 een verschrikkelijke finale. De renners die dan nog een hoofdrol willen spelen zullen absoluut zeer sterk moeten wezen. Als favorieten worden Stijn Devolder, Bjorn Leukemans, Greg Van Avermaet, en Philippe Gilbert, naar voren geschoven. Iedereen zal deze namen wel aanvaarden op de podiumplaatsen. Maar ' la glorieuse incertitude du sport' vraagt uiteraard om ook anderen te citeren. Wie dan ?
Me baserend op voorbije uitslagen op hetzelfde parkoers, maar dan met minder kilometers en met een groter peleton, in de Grote Prijs Jef Scherens, dan geef ik Stijn Vandenbergh, Nick Nuyens, Fréderic Amorison, Kurt Hovelijnck, en zelfs de goede oude Nico Eeckhout ook een kans. Me baserend op de op dit moment reeds gekende selecties voor de Tour de France 2010, dan zie ik als gemotiveerde kampioenschapsrijders die fit en in goede forme zijn : Serge Pauwels, Maxime Monfort, Jurgen Van den Broeck, Jurgen Roelandts, Jurgen Van de Walle, Francis Degreef, Mario Aerts, Kevin Seeldraeyers, Maarten Wynants, Dries Devenyns, Kevin Deweert, en Johan Vansummeren. Tenslotte hoop ik op iemand die niet verwacht wordt, maar die toch wel de man van de dag kan worden en die schoon zou staan in onze nationale kleuren. Mijn oog heeft wel gezien dat Johan Coenen weer goed bezig is. Hij mag winnen van mij na een verwarde koers. Een tweede outsider is Frederik Veuchelen, een regionaal die nu voor eigen resultaat mag vechten en zou kunnen overleven na een lange ontsnapping in een zware koers. Moge echter ook eventueel het volgende mirakel gebeuren, waarvoor ik een kaars zal laten branden in de Sint Pieterskerk, niet voor het paterke van Hasselt, maar wel voor Gert Steegmans die op de goede manier hopelijk zal reageren omdat hij niet mee mag met Lance Armstrong naar de Tour. Na 239 km onzichtbaar te zijn geweest, zie ik hoe Gert aan het station van Leuven een linkse draai neemt op groot verzet richting eindmeet waar de schone driekleurige trui wacht ( Gert, nog ne keer winnen, zoals Poeske Scherens ... , voor uw supporters en voor de centen ! ).
Ik schrijf niets over Niels Albert, Sven Nijs, en Bart Wellens, dat zijn de cracks voor de winter, maar ook zij zullen door vele toeschouwers worden aangemoedigd, mannen die naar Leuven komen voor een goede koers, voor enkele lekkere Stella's , of gewoon omdat het te Leuven plezant is.
Niels zal zeker zijn best doen ! - Jules Van Hevel legendarische kampioen 1920
Philippe Gilbert zou te Leuven ook graag het grote N.K. lot winnen !
STAN OCKERS - ( vervolg - Speciale Uitgave Zondagsvriend 3 october 1956)
blz 11 - In het leven van een beroepssportman treden meerdere figuren, zo niet op de voorgrond, dan alleszins op een fel geïnteresseerd zijplan. Het zijn die figuren welke eng met de verrichtingen van de de renner vergroeid zijn en welke omzeggens mede de grootheid en voor de sportbeoefenaar in de beroepsrangen ook mede de belangen van de vedette helpen verzorgen. Stan Ockers was een wielrenner die jaren onverdroten gewerkt heeft, lang op eigen houtje of slechts gesteund door zijn vrienden, zijn clubleiders en zijn trouwe omgeving, om de doorbraak te forceren en om de weg naar het succes en de roem in een sportloopbaan te vinden. Die mensen rond zo'n renner zijn, om een vertrouwde zinsspeling te maken op de gekende film, als de ' Schipper naast Ockers' geweest in diens drang naar de hoogste toppen en bij zijn gestadig pogen om zijn maatschappelijke toestand te verhogen. Al deze figuren die naast Stan stonden en met hem een lange tocht hadden afgelegd tot wanneer alles zo plots en zo dramatisch werd afgebroken voor de gewezen wereldkampioen, blijven nu in een verschrikkelijke eenzaamheid achter. We citeren enige van deze rouwende mensen. Oud-renner MARTIN VAN DEN BROECK die de trouwe gangmaker en oefenpartner was waarop Stan nooit vergeefs beroep deed. Broer JOS OCKERS die ondanks een mindere gezondheidstoestand in het begin met een buitengewone offervaardigheid zijn broer is blijven bijstaan in moeilijke jaren. JAN VAN BUGGENHOUT, de manager, die Ockers beroepsbelangen verdedigde en hem terzijde stond op de weg van zijn internationale vermaardheid. LEON VAN DER HULST, de baas van het rijwielmerk Elvé-Peugeot, welke voor Stan Ockers een buitengewone waardering en tevens hechte vriendschap koesterde.
Op deze foto blijkt duidelijk dat Stan Ockers geen wieltjeszuiger was die geen meter kop deed . Tour 1952.
Verwijzing naar vroegere stukjes over Stan Ockers.
Op deze blog kwamen al eerder stukjes over Stan Ockers.
28/8/2008 - Stan Ockers 1955
5/9/2008 - De grote prijs van de Molenbeek. De laatste zomer van Stan Ockers.
17/12/2009 - Zondag 28/8/1955 18/12/2009 - Oersterke Stan Ockers wordt wereldkampioen. 19/12/2009 - De pelgrim te Frascarti.
Deze stukjes kunnen bereikt worden via google, of door in de linkerkolom te gaan naar ' Archief per Maand' en daar te klikken op 8-2008 , 9-2008, 12-2009 .
blz.8/9/10- De Belgische en internationale wielerwereld werd in diepe rouw gedompeld met het heengaan van Stan Ockers. Voor de familie van de ex-wereldkampioen : de ouders van Stan, mevrouw Ockers, zoontje Eddy en de talrijke broers, zusters en familieleden. Want wie weet hoezeer mevrouw Ockers haar man in het hart droeg en niemand weet hoe erg de kleine Eddy van zijn papa hield. Niemand weet wat broer Jos voor Stan heeft gedaan en niemand weet wat de ouders van de overledene voor hun kinderen en voor Stan in het bijzonder hebben ontbeerd ; hoe fier en gelukkig ze later waren toen ze hun Stan zagen opklimmen in de maatschappij. Het was dan ook telkens verdiend als mevrouw en gans de familie in de vele huldebetuigingen die Ockers mocht ontvangen, betrokken werden.
STAN OCKERS BOUWDE EEN WERELD VOOR ZIJN HUISGEZIN.
Er waren jaren en tijdstippen dat Stan Ockers niet dikwijls de rust en de gezelligheid van de huiskring kon opzoeken omdat zijn taak, vooral zijn zware taak, van wereldkampioen hem voortdurend in het geweer stuurde, maar die weinige ogenblikken van gelukkig gezinsleven nam Stan Ockers telkens te baat om lichamelijk zowel als moreel herop te knappen. Op een sportavond hebben we iemand aan de micro Stan eens horen vragen hoe het toch kwam dat hij die dan toch jaar in jaar uit op de koersfiets zat, nooit lichamelijk ontredderd werd en telkens zo fris als een bliek aan de startlijn kwam.Toen vertelde Stan Ockers dat hij " het van zijn moedertje had". " Enkele ogenblikken van volkomen rust knapten haar volledig op", zei de wereldkampioen, " ... en zo is het ook met mij. Het volstaat dat ik enkele uren ga zitten of rusten om mij weer gans fit te voelen.". Moedertje Ockers, die dikwijls haar laatste centen gebruikte om voor de kleine Stan een koerstube of een trui te kopen ondanks het feit dat ze zeven monden te stoppen had, werd later wanneer Ockers een groot renner werd nooit vergeten. Zijn eerste verdiensten als jonge wielrenner in de oorlog gingen zelfs op de eerste plaats naar haar die in de moeilijke jaren voor de bevrijding een goede kop "echte koffie" best kon gebruiken. Na moedertje Ockers kwam mevrouw Ockers (Rosa Desmet, vijf jaren jonger dan Stan) ) die tot aan zijn lijdensbed haar man trouw terzijde stond, hem dikwijls volgde en verzorgde, en dikwijls deelachtig was in de behaalde successen. Net als zijn broer Jos die als eerste verzorger Stan onschatbare diensten bewees. Last but not least vernoemen we Eddy, supporter nummer één van zijn papa. De jongste jaren waren Eddy en Stan onafscheidbare vrienden geworden. De liefde was wederkerig. Voor zijn Eddy, geboren in 1950, zou Stan door een vuur hebben gelopen. Daar leefde en streefde hij voor. Daar wou hij voor werken en lijden opdat Eddy niet diezelfde lange en harde levensweg zou te bewandelen krijgen als zijn vader die bijna twintig jaar met een verbeten wilskracht hardnekkig moest volhouden om het opperste te bereiken wat voor een wielrenner bereikbaar is. Dat zoontje Eddy, zo fier en gelukkig wanneer hij ergens mee naartoe mocht, heeft nu geen vader meer. Op een ogenblik dat hij zijn afgod die zijn vader was voorgoed bij hem zou hebben, sloeg het noodlot toe in al zijn naakte werkelijkheid. Op een ogenblik dat Eddy Ockers zijn vader meer dan ooit nodig had om de harde werkelijkheid van het leven te leren kennen staat deze kleine jongen plots alleen. Alleen en onbegrijpend naast een wenende moeder en naast treurende familieleden. Te weten dat zovele duizenden mensen in het land medevoelen in de diepe rouw moge voor hen allen een kleine troost zijn. Een troost is het voorzeker ook te weten dat Stan niet alleen als een groot kampioen heeft geleefd maar ook als een groot mens, een voorbeeldig huisvader die het geluk en de voorspoed van de zijnen nastreefde.
DE KLEINE STAN. Toen hij zestien was en reeds afwisselend als helper-stoofsmid en kolendrager zijn eerste wedden in moeders schoot had neergelegd, kwam hij aan de tweesprong-van-zijn-leven. Hij moest kiezen en wist niet wat te doen: voetballer blijven of wielrenner worden. Alhoewel hij als "half" in het scholieren-team van Tubantia zeer voortreffelijke partijen ten beste gaf, hakte Stanneke Ockers toch kordaat de knoop, door : hij zou het maar als "coureur" proberen. En hij werd coureur. 1936. Dit was zijn proefjaar. Het waren de maanden van de aanloop.Het volgende jaar moet beschouwd worden als de definitieve start. Om eerlijk te zijn, alle supporters weten nog dat in die eerste koersen er niets overrompelends of ophefmakends gebeurde. Toch was er al vlug zichtbaar die koppigheid, verbetenheid, moed en wilskracht bij de jonge "Stanneman". Hij wist wat hij wou en waar hij heen wilde. Want eens gestart als wielrenner was hij als een stormwind : zeker, sterk en onvermoeibaar.Vreugdevolle dagen in het rennersleven van de junior Ockers waren er vooreerst niet veelvuldig, behalve dan die eerste zege te St-Amands-Puurs. Het verbeterde niet toen hij soldaat moest worden en ook nadien nog door de mobilisatie werd vastgehouden. Niettemin volhardde hij, boekte hij enige overwinningen en ereplaatsen. Zijn intense arbeid op training werd in de eerste oorlogsjaren beloond met overwinningen te Sint-Niklaas, Stekene, en Schoten. Door als neo-prof in 1941 de Grote Schelde Prijs winnen en ook door Kampioen van Antwerpen te worden, bewees hij een goede nieuwkomer te zijn in het vak van beroepsrenner. Er waren in die periode heel wat betere renners dan Ockers: renners met meer naam en faam ; renners met blijkbaar meer klas en talenten. Omdat Kobe, Robbe en Senne, mijn drie kleinzoontjes, de familienaam Meerschaut dragen, citeer ik hier graag Odiel Van den Meerschaut . De ' witte' kende toen gloriejaren en was toen Koning der Kermiskoersen en Kampioen van België.
En toch, toch was die kleine Stan al vlug meer volksgeliefd dan de meeste vedetten. Hoe kwam dat ? Was het door zijn kleine gestalte ? Was het door dat hij, die pas veel later de geheimen van de snelheid en de eindsprint in zijn macht kreeg, in de spurt meestal met een ere-plaats moest vrede nemen? Of was het omdat hij steeds rondliep en fietste met een lach in de ogen en om zijn mond ? Het ene en het andere hebben daar zeker toe bijgedragen. Zoals zijn taaiheid, zijn steeds maar doorzetten, zijn kranigheid, hem later sport na sport hoger, immer hoger brachten op de ladder van het succes en de roem.
1943. Het was nog niet te voorzien hoe ver die kleine pittige, vinnige, olijke Sinjoor, zou kunnen geraken in de wielersport, ook al verzamelde hij als broodrenner vele goede resultaten met zijn koersfiets. Tijdens de volgende jaren werd hij terug opgeroepen in het leger bij het ontmijningsbataljon te Nieuwpoort. Het was in 1946 dat voor hem de zon terug begon te schijnen. Hij mocht starten in de Course du Tour de France, tussen Monaco en Parijs, waar hij op de Galibier liet zien dat hij kon klimmen. Een valpartij schakelde hem uit, maar hij werd daar een toprenner. Terug uit het Zuiden werd hij weer Kampioen van Antwerpen, en hij won terug de Grote Schelde Prijs te Schoten, alsook primus in Brussel - SintTruiden ( waar hij met 30" voorsprong solo de meet bereikt), en in een reeks andere koersen.
1947. Stan Ockers ging deelnemen aan de Ronde van Zwitserland, waar hij sterk presteert tegen Bartali en Bresci, Coppi, Kubler en Koblet ! Het gevolg daarvan was dat men van dan af eindelijk niet meer ging twijfelen aan de ronde-talenten van de kleine Ockers, want eigenlijk was het schandelijk en onrechtvaardig geweest dat Stan door de selectieheren van de wielerbond was thuisgelaten voor de eerste na-oorlogse Ronde van Frankrijk.
1948. Op het einde van de Ronde van België, in een laatste rit gekenmerkt door regen, valpartijen, bandbreuken die de sterksten deden sneuvelen, fietst Stanneke Ockers op 23 mei met de koplopers het grote Heyselstadion binnen. Stan steekt zijn armen omhoog, groet glimlachend de twintigduizend sportmannen die daar zijn samengekomen voor de bokswedstrijd van Cyriel Delannoit tegen Marcel Cerdan, die er vlak na de koers zou beginnen. Zonder nog te sprinten voor de dagzege wint Ockers op dat moment het totaalklassement van onze nationale wielerronde. Onvoorstelbaar ! Slechts 1m61 hoog en 62 kgr zwaar, en toch werd deze wielrenner toen de 'grote Stan Ockers' , daverend toegejuicht door alle sportliefbebbers die het Heyselstadion vulden.
DE EEUWIGE GLIMLACH VAN STAN OCKERS.
Sportbeoefenaars, vooral dan in de beroepssport, tonen zich dikwijls al te enggeestige specialisten. Zij beoefenen hun eigen sport maar kunnen slechts matig interesse betonen voor de andere sporttakken en zoeken nog veel minder de gelegenheid om zich ook aan andere sportbeoefening te wagen. Stan Ockers behoorde niet tot deze laatste categorie, maar was integendeel een omni-sport-man in de volle zin van het woord. Hij betoonde daarenboven niet enkel een verregaande belangstelling voor andere sporttakken, maar hield er ook aan, in die andere sporten, iets te presteren. Zo wisten we dat Stan Ockers - het zou moeilijk anders zijn geweest voor een jongen die te Borgerhout geboren werd ! - heel en al verhangen was aan de duivensport en zelfs in het begin van zijn loopbaan als beroepsrenner nog altijd ijverig ' meespeelde' in de vluchten van de Borgerhoutse Duivenbond. Nadien hield Stan nogwel van een duifke ... maar dan was het eerder bedoeld als een smakelijke hap voor een grote inspanning ! Wie echter tijdens de wintermaanden een kijkje ging nemen bij de mededingers in de Antwerpse wintersporten, moest zich dikwijls verwonderen over zijn aanwezigheid bij deze proeven. Was Stan Ockers niet in de gelegenheid om zich in die competitiete mengen, hij betoonde toch een zekere belangstelling voor deze zo sportieve en nog zo echt amateuristische sportbeoefening. Een hartstochtelijk voetballer was Stan, dat weten we wellicht allemaal ! Vurige supporter van Berchem Sport als hij was, ging er geen vrije zondag voorbij zonder dat hij zijn favorieten ging aanmoedigen, en dit vaak op verplaatsing, ver van huis. Maar niet enkel als supporter liet Stan zich gelden, nog veel meer als beoefenaar van de voetbalsport. Hij was immers aangesloten geweest bij Tubantia Borgerhout, zou nadien ook aansluiten en een heel actief lid worden van het rennerselftal welke tijdens de oorlogsjaren dikwijls uitkwam in liefdadigsheidswedstrijden die werden ingericht ten voordele van ongelukkige renners. Er kon steeds beroep worden gedaan op Ockers die toch zo graag de linkervleugel van die voetbalploeg vormde met Van Steenbergen. Een andere sport waarin Stan Ockers met voorliefde uitkwam en waarin hij een behoorlijke graad van verfijndheid had verkregen, was de biljartsport. Als lid van de biljart vereniging welke in zijn eigen sportlokaal was gevestigd zou hij er nooit aan denken een vergadering of een speelavond te missen. Zelfs tijdens de winteravonden speelde hij graag een partijtje, louter voor het genoegen.
We zouden nog verder kunnen gaan en ook zijn belangstelling kunnen aanhalen voor het boksen, de worstelsport, eveneens voor het turnen dat hij de meest gezonde van alle sporten noemde, maar in het bijzonder had hij toch de snelheidsmicroob in het lichaam. Als piloot van zijn eigen wagen was Stan een ware virtuoos van de weg en hij zou zonder twijfel een flink figuur hebben geslagen in open autokoersen. Al deze vaststellingen tonen voldoende aan dat Stan Ockers begrip had voor meerdere sporten en een omni-sport-man was, die in alle kringen van de sportwereld vrienden telde . Het kon moeilijk anders !
blz. 6/7/8 - Frascarti: onder een brandende hemel kwam Ockers, de kleine Belg, vanuit een verloren stelling opzetten om schitterend te winnen. Op het podium, met zijn echtgenote en zijn zoontje voor zich, met de regenboogtrui om de lenden en de bloemen in de handen, beleefde hij ongetwijfeld het schoonste en gelukkigste ogenblik uit zijn zo lange en schitterende wielerloopbaan.
Reeds wereldrecordman achter tandems ( 25.12.48 : 56km100 ) verbeterde hij op 14.1.56 in het Antwerpse Sportpaleis ook het werelduurrecord. Dat gebeurde achter de derny van zijn trouwe vriend en gangmaker Martin Van den Broeck. Hij bracht dit record op 61km 745. Met Dolf Verschueren leverde Stan Ockers achter de derny en de kleine motor onsterfelijke duels. Hij was ook een groot specialist achter de grotere mechanische tuigen, waar men hem nog had verwacht, aan het einde van zijn ' carrière' als stayer, specialiteit welke hem nochtans afschrikte.
Hij richtte zijn pijlen hoog, omdat ze ver zouden vliegen. Zo was het met Stan Ockers, de weg-,piste-,en ronde-renner, de koning van de derny en tandem. Hij richtte zijn pijlen hoog, opdat ze ver zouden zouden vliegen ... . Lang en naarstig heeft hij moeten werken om de richting, de goede richting en de goede baan te vinden waarin hij zijn pijlen afzenden moest. Eens dat hij die richting en die baan had gevonden, schoot hij meermaals, steeds maar roos, keer op keer. En met elk schot dat hij (vooral) de laatste seizoenen afschoot bereikte hij een hoogtepunt. Het allereerste hoogtepunt behaalde hij in 1948 toen hij het bijna 13 jaar oude wereldrecord van Georges Ronsse achter tandems neerhaalde op die Kerstnamiddag voor zovele Antwerpse supporters. Een nieuw hoogtepunt, ditmaal van grote internationale weg-waarde, behaalde hij in de Ronde van Frankrijk 1950, met tweede te worden- prestatie die hij twee jaren later hernieuwde. Andere hoogtepunten op de weg verzamelde hij met schone ritoverwinningen te Rouen in 1949 en te Pau in 1954, met zijn solo in de Waalse Pijl 1953 en zijn tweede plaats in Parijs-Roubaix 1954. Grote momenten waren ook voor hem weggelegd op de velodrooms met diverse ploegmakkers en vooral in de Zesdagen van Brussel 1951, Gent 1954, en Antwerpen 1955, aan de zijde van Rik Van Steenbergen. Ja, dat waren allemaal hoogtepunten, kleinere en grotere, van alle maten en soorten.
De meest waardevolle, de schoonste, moesten echter nog komen. Zij kwamen in 1955 en 1956, met formidabele triomfen te Luik, in de Vurige Stede, in de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik, het Wereldkampioenschap te Frascarti, de Wisselbeker Desgrange-Colombo, en Rome-Napels-Rome, waarin hij in 1956 zijn meest overtuigende van alle overwinnigen thuishaalde tegen Coppi en Bobet.
Ondertussen had hij opnieuw de Antwerpse Zesdaagse gewonnen en het werelduurrecord achter derny op zijn naam geplaatst. En thans, was hij op weg naar een nieuw hoogtepunt. Een tweede achtereenvolgende zege in de Challenge Desgrange-Colombo was nog steeds mogelijk, maar Stan kon zijn seizoen niet afwerken. Aanstaande zondag, tussen Parijs en Tours, en daarna in de Ronde van Lombardije, en daarna nergens meer zal hij nog koersen, noch op de weg noch in de sportpaleizen, want de plaats van Stan Ockers zal voor eeuwig open blijven, én dat zal zijn in de Belgische én in de internationale wielersport.
In zijn broer Jos vond Stan Ockers altijd een zeer trouwe helper en een steun. Toen Stan wereldkampioen werd was de vreugde van de Jos die zijn broer op de schouders droeg niet minder groot dan deze van de wereldkampioen zelf.
Mevrouw Ockers deelde veelal mee in het succes van haar echtgenoot die voor zijn gezin leefde en streed. Gelukkig als geen andere mensenkinderen waren beiden toen ze te Brussel in het Paleis voor Schone Kunsten ontvangen werden na de eindoverwinnig van Stan in de Desgrange-Colombo competitie. In de gezellige huiselijke kring vond Stan Ockers altijd de morele steun van zijn vrouwtje dat hem zowel in voor- als in tegenspoed trouw ter zijde stond. Daar werden banden gesmeed die slechts door de tragische dood verbroken werden.
Eén in het succes ! Stan, Eddy, mevrouw, moeder en broer Ockers, en ook ploegmaat Marcel Janssens waren allen dicht bij elkaar midden de duizendkoppige menigte bij de huldiging van de nieuwe wereldkampioen op het vliegtuig te Melsbroek. Het volk stond toch zo dicht bij ' de Stan' .
Zijn schoonste successen behaalde Ockers op piste met Rik Van Staanbergen met dewelke hij o.a. meerdere Zesdaagse-overwinningen verzamelde.
Quand on partait de bon matin Quand on partait sur les chemins A bicyclette Nous étions quelques bons copains Y avait Fernand y avait Firmin Y avait Francis et Sébastien Et puis Paulette
On était tous amoureux d'elle On se sentait pousser des ailes A bicyclette Sur les petits chemins de terre On a souvent vécu l'enfer Pour ne pas mettre pied à terre Devant Paulette Faut dire qu'elle y mettait du cœur C'était la fille du facteur A bicyclette Et depuis qu'elle avait huit ans Elle avait fait en le suivant Tous les chemins environnants A bicyclette
NATHALIE.
La place Rouge était vide Devant moi marchait Nathalie Il avait un joli nom, mon guide Nathalie... La place Rouge était blanche La neige faisait un tapis Et je suivais par ce froid dimanche Nathalie... Elle parlait en phrases sobres De la révolution d'octobre Je pensais déjà Qu'après le tombeau de Lénine On irait au café Pouchkine Boire un chocolat... La place Rouge était vide Je lui pris son bras, elle a souri Il avait des cheveux blonds, mon guide Nathalie... Nathalie Dans sa chambre à l'université Une bande d'étudiants L'attendait impatiemment On a ri, on a beaucoup parlé Ils voulaient tout savoir, Nathalie traduisait Moscou, les plaines d'Ukraine Et les Champs-Élysées On a tout mélangé et on a chanté Et puis ils ont débouché En riant à l'avance Du champagne de France Et on a dansé... La, la la... Et quand la chambre fut vide Tous les amis étaient partis Je suis resté seul avec mon guide Nathalie... Plus question de phrases sobres Ni de révolution d'octobre On n'en était plus là Fini le tombeau de Lénine Le chocolat de chez Pouchkine C'était loin déjà... Que ma vie me semble vide Mais je sais qu'un jour à Paris C'est moi qui lui servirai de guide Nathalie... Nathalie
Marianne de ma jeunesse Ton manoir se dressait Sur la pauvre richesses De mon rêve enchanté
Les sapins sous le vent Sifflent un air étrange Où les voix se mélangent De nains et de géants
Marianne de ma jeunesse Tu as ressuscité Des démons des princesses Qui dans moi sommeillaient
Car ton nom fait partie Marianne de ma jeunesse Du dérisoire livre Où tout enfant voudrait vivre
Marianne de ma jeunesse Nos deux ombres enfuies Se donnèrent promesse Par-delà leurs joies et leur vie
Marianne de ma jeunesse J'ai serré sur mon cœur Presque avec maladresse Ton mouchoir de pluie et de pleurs
Il avait poussé par hasard Dans notre cour sans le savoir Comme un aveugle dans le noir Mon arbre Il était si petit Que c'était mon ami Car j'étais tout petit Comme lui J'attendais de lui le printemps Avec deux ou trois fleurs d'argent Un peu de vert, un peu de blanc Mon arbre Et ma vie s'accrochait A cet arbre léger Qui grandissait Comme je grandissais
Chanson de GILBERT BECAUD
Quand tu n'es pas là Tous les oiseaux du monde Quand tu n'es pas là S'arrètent de chanter Et se mettent à pleurer Larmes de pluie au ciel d'été Quand tu n'es pas là Le silence qui gronde Me donne si froid Qu'un jour ensolleillé Me fait presque pleurer Larmes d'ennui malgré l'été La ville fait de grâces La lune des grimaces Qui me laissent sans joie Les cantiques d'églises Malgré tout ce qu'ils disent Me font perdre la foi Quand tu n'es pas là Tous les oiseaux du monde La nuit sur mon toit Viennent se rassembler Et pour me consoler Chantent tout bas ' Elle reviendra ' Quand tu reviendras De l'autre bout du monde Quand tu reviendras Les oiseaux dans le ciel Pourront battre des ailes Chanter de joie Lorsque tu reviendras !
Le Pianiste de Varsovie Gilbert Bécaud
Je ne sais pas pourquoi Cette mélodie me fait penser à Chopin Je l`aime bien, Chopin Je jouais bien Chopin Chez moi à Varsovie Où j`ai grandi à l`ombre A l`ombre de la gloire de Chopin Je ne sais pas pourquoi Cette mélodie me fait penser à Varsovie Une place peuplée de pigeons Une vieille demeure avec pignon Un escalier en colimaçon Et tout en haut mon professeur Plus de sentiment Plus de mouvement Plus d`envolée Bien bien plus léger Joue mon garçon avec ton coeur Me disait-il pendant des heures Premier concert devant le noir Je suis seul avec mon piano Et ça finit par des bravos Des bravos, j`en cueille par millions A tous les coins de l`horizon Des pas qui claquent Des murs qui craquent Des pas qui foulent Des murs qui croulent Pourquoi? Des yeux qui pleurent Des mains qui meurent Des pas qui chassent Des pas qui glacent Pourquoi Le ciel est-il si loin de nous? Je ne sais pas pourquoi Mais tout cela me fait penser à Varsovie Une place peuplée de pigeons Une vieille demeure avec pignon Un escalier en colimaçon Et tout en haut mon professeur
What does not destroy us makes us stronger.
Rondvraag / Poll
Wie wordt wereldkampioen 2012 bij de profs ?
À la claire fontaine
M'en allant promener, J'ai trouvé l'eau si belle, Que je m'y suis baignée.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Sous les feuilles d'un chêne Je me suis fait sécher, Sur la plus haute branche, Un rossignol chantait.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Chante, rossignol, chante, Toi qui as le coeur gai, Tu as le coeur a rire, Moi, je l'ai à pleurer.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
J'ai perdu mon ami Sans l'avoir mérité, Pour un bouquet de roses, Que je lui refusai.
Il y a longtemps que je t'aime Jamais je ne t'oublierai.
Je voudrais que la rose Fût encore au rosier, Et que mon doux ami Fût encore à m'aimer
Turning and turning, the world goes on We can't change it, my friend Let us go riding now through the days Together to the end Till the end
Les bicyclettes de Belsize Carry us side by side And hand in hand, we will ride Over Belsize Turn your magical eyes Round and around Looking at all we found Carry us through the skies Les bicyclettes de Belsize
Spinning and spinning, the dreams I know Rolling on through my head Let us enjoy them before they go Come the dawn, they all are dead Yes, they're dead
Les bicyclettes de Belsize Carry us side by side And hand in hand, we will ride Over Belsize Turn your magical eyes Round and around Looking at all we found Carry us through the skies Les bicyclettes de Belsize
Julia Tulkens .
Hebben wij elkaar gevonden in dit land van klei en mist waar tussen hemel en aarde ons leven wordt uitgewist ?
Ben ik nog schaduw, ben ik al licht, of is d'oneindigheid mijn aangezicht ?
Treed ik in wolken of in hemelgrond ? Er ruist een hooglied aan mijn lichte mond. In uw omarming hoe ik rijzend ril ... Mijn haren wuiven en de tijd valt stil .
Julia Tulkens.
SONNET POUR HELENE
Quand vous serez bien vieille, au soir, à la chandelle, Assise auprès du feu, dévidant et filant, Direz, chantant mes vers, en vous émerveillant : Papoum me célébrait du temps que j’étais belle.
Lors, vous n’aurez servante oyant telle nouvelle, Déjà sous le labeur à demi sommeillant, Qui au bruit de mon nom ne s’aille réveillant, Bénissant votre nom de louange immortelle.
Je serai sous la terre et fantôme sans os : Par les ombres myrteux je prendrai mon repos : Vous serez au foyer une vieille accroupie,
Regrettant mon amour et votre fier dédain. Vivez, si m’en croyez, n’attendez à demain : Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie.
Regretting my love, and regretting your disdain. Heed me, and live for now: this time won’t come again. Come, pluck now — today — life’s so quickly-fading rose.