Dit paneel is een reclame voor een natuurlijk haarkleurmiddel. Het paneel is uitgesneden naar de contouren van een weelderige haardos. De kleuren veranderen naargelang het uur van de dag en het weer. Deze vier opnames geven de tinten van de ondergaande zon en het maanlicht.
Bij donker gaan de lampen aan en kleurt het paneel wit. 'k Heb gezocht naar de locatie van deze vondst en er werd iets gezegd over de omgeving van Beirut. Dat zou kunnen, de kust van Lebanon is westwaarts gericht. Naar de ondergaande zon. Maar echt uitsluitsel heb ik niet gevonden.
De kleurstalen laten leveren door de natuur, deze reclame vind ik heel sterk denkwerk.
- ’t Was wroeten maar ik heb het gevonden hoor. Op google, zei ik. - Wat is goegel? vroeg het Kleintje. - Een zoekmachine, zei LM. - Een zoekmachine IN de laptops, zei ik snel.
Want ik zag haar al rommelen in de berging op zoek naar een zoekmachine. Zoeken en wroeten doet ze graag, aan de overhoop te zien.
En ik vertelde verder aan LM dat het wroeten was geweest om iets te vinden, iets over een aardbeving in 33 na Chr, en over hoeveel van die artikels op het Net wel gebakken lucht lijken. En zijn. Maar dat ik toch een onderbouwd verslag gevonden had. En dat was wroeten geweest, niet zozeer het gegoochel met zoekwoorden op google maar het telkens terug klikken naar de vorige splitsing, naar een vorig artikel dat dan toch weer zinniger leek dan gebakken lucht waarin ik weer verzeild geraakt was … enz Wroeten dus.
Het Kleintje was klaar met haar boterham en begon te wiebelen. Ze mocht van tafel. Ik hielp haar met één hand van haar stoel. LM vroeg iets. Ik antwoordde afwezig dat ik het niet wist. Waarop het Kleintje: - Kijk eens in uw wroetmachien.
We hebben opnieuw een wintergast. Vanaf morgen hebben we als gastschrijver, SK uit E(NL). In 2015 was ik onder de indruk van de serie en bij het herlezen nu nog altijd en daarom heb ik SK uitgenodigd.
Hier komt een avontuur in acht afleveringen. Vervolgverhalen lees ik graag, de voorpret naar de volgende aflevering is de helft van het plezier. En van de stijl van SK word ik helemaal blij. Het is een stijl die me doet denken aan de kommerloze gekte van ooit. Lang geleden. Ik zie vaag de ongegeneerde kolder van Daan Zonderland, de plezierige warboel bij Tom Sharpe, de gedreven vaart van Terry Pratchett, die snuifjes kruiderij denk ik te zien in een eigen en oorspronkelijke mélange, een opgewekt kwieterij-verhaal van SK zelve. Los daarvan, bewonder de constructie die de acht afleveringen ondersteunt en draagt.
Er ging natuurlijk wat hofmakerij aan vooraf want een éminence grise als SK is wijs en begeeft zich niet zomaar op gelijk welk blogje. De aanwezigheid van SK hier heeft dus iets van een gunst. Weest nu allen efkes gepast onder de indruk.
‘k Wou dat ik het kon tekenen, die vaart, die drukte. Er is chaos, maar het is een blije chaos en het is gelukkig niet een chaos die de lezer zelf zou moeten kunnen oplossen want de auteur houdt de tekst stevig in de hand. Van u en mij wordt niks anders verwacht dan lezen. Acht afleveringen. Vanaf morgen.
Over de hond : hij heet Murkin. Murkin is een asielhond. Men denkt dat hij een pyrennee-labrador-retriever-aus.herder mix is en hij werd geboren in 2003 ~ in de filmpjes is hij dan 9j Deze mensen adopteerden hem toen hij ongeveer zes maanden oud was.
Murkin is zeer kalm en geduldig van aard, en hij is graag in het gezelschap van andere dieren, vooral van katten en jonkies. Dit huishouden heeft af en toe pleegkatjes van het plaatselijk asiel en Murkin is graag de nonkel die zorgt voor rust en nestwarmte bij dat gekrioel.
“Er is een groot tekort aan spermadonoren in ons land. Lesbische koppels en alleenstaande moeders doen de vraag naar mannelijk zaad sterk toenemen.” In deze context : bestaat er ander zaad dan mannelijk zaad ? Het zaad van dieren & mensen is ALTIJD mannelijk, heb ik ooit vernomen, toen, in de basislessen biologie.
Als een leerkracht Nederlands een voorbeeld zoekt van een dubbelbovenopje, een pleonasme, bovenstaand Knackje is er eentje van postuur en alluur. :o)
Het was een koude januaridag ergens in de jaren ’70 en ik was op een verwelkoming bij nieuwe buren. Of zo’n bijeenkomst toen al ‘housewarming’ heette, weet ik niet meer.
Aan de muur hing een wit canvas op spieraam, het was wel gesigneerd. Ik stond er op te kijken. Een spierwit doek. Leeg. Of vol wit, zoals men wil. En toch gesigneerd. Het hing boven de sofa. De andere muren waren met kleurrijker werk aangekleed. De hij en de zij van het huis waren allebei actief in de grafische sector en voor boven de sofa hadden ze nog niks. Vandaar dat wit doek, alvast gesigneerd. Hoe het werk heette? De Onvoltooide. Nuja, als Beethoven en Schubert een Onvoltooide mogen hebben, waarom dan die twee mensen uit onze straat niet. ’t Zijn toch allemaal kunstenaars onder mekaar newaar.
Voorts was er een rondleiding door het huis. Overal hingen eigen werken. Tot zelfs in de badkamer. Dat vond ik toen enorm chic, kunst in de badkamer. Op de WC hingen collages. Om die in detail te bekijken zou een mens in dat vertrekje langer vertoeven dan nodig, maar in een huis vol genodigden was dat niet zo’n goed idee.
Ook na de rondleiding door het hele huis bleef het wit doek boven de sofa het succesnummer van de avond.
Een paar jaren later moest ik bij deze mensen iets gaan afleveren, ook op een koude januaridag. Ik werd in de woonkamer binnengelaten. Er stond nu een kerstboom. Een traditionele. En er waren nu duidelijk kinderen in huis.
Het 'wit' boven de sofa hing er nog altijd. Maar dan anders. Het canvas was afgewerkt. De aankleding, of het werk, liep door tot op een kader. Vandaag zou men het werk geen Vijftig Tinten Wit willen noemen, vanwege die 'vijftig tinten’' maar er zaten er zeker zoveel in. Misschien meer. Hier en daar zat vaagweg iets iriserend ook, zoals bij een witte opaal, maar dan soberder. En wanneer men er langs liep verschoven of bewogen al die tinten van wit. Het was een bewegend schilderij. De signatuur was in een vaag ivoorwit-beige.
‘k Vroeg of het werk nog altijd Onvoltooide heette. Ik kreeg daar bijna een zoen dat ik dat nog wist. Nee, het heette nu Wit op Wit. ‘k Weet niet of er afbeeldingen van bestaan en de naam van die mensen ben ik kwijt maar het is wel een doek dat me enorm is bijgebleven.
West-Vlaamse jongens, ze charmeren de eerste door zijn talent, de andere door zijn mededogen De eerste kennen we natuurlijk. Gerrit Callewaert uit Bavikhove is strijdvaardig. Hij komt met een verzoek, is verontwaardigd, maakt zich kwaad en haakt af. In die volgorde.
Dat was 2000-2001. Toen werd het 2014 en dit jongetje is milder:
Mathiz Berth uit Wevelgem is met voorsprong de ster van het tv-programma 'Flapuit' op Libelle TV. (nu opgedoekt) De 7-jarige jongen is niet op zijn mond gevallen en legt met handen en voeten uit aan de interviewer, die duidelijk géén West-Vlaming is, hoe zijn familienaam uitgesproken wordt. "Jij zegt 'Birt', maar het is 'Berth', met de korte 'e'."
Het levert een hilarische conversatie op, met de mondige Mathiz in de hoofdrol. Het jongetje naast Mathiz denkt misschien te weten waarom de interviewer zijn naam 'verkeerd' uitspreekt: "Het is omdat hij in een ander dorp woont." "Ah, oké", snapt Mathiz. Toch geven de drie koters niet op. Berth, met de 'e' van "teckel", "pet" of "pen" proberen ze verder. Mathiz gooit uiteindelijk de handdoek. "Laat maar, je moet m'n achternaam niet kennen, alleen m'n voornaam..." En in welke taal moet het interview nu verder? "Nederlands", antwoordt Mathiz. "Vlaams, eigenlijk", corrigeert zijn buurjongen. "West-Vlaams, als ik me niet vergis", klinkt het nog specifieker.
De video is met 842.373 weergaven sinds 01/2014 een succesop het internet. (HLN)
Misschien heeft iedereen dit filmpje al 100 keer gezien, maar ik vind deze kinderen zo schrander en ook zo mild, dat ik ze toch maar naar hier gesleept heb.
Ziezo dat was dan dat. December hebben we gehad. Welk woord zou ik wensen voor 2018. Nuance, dat is een mooi woord. Misschien wens ik wel het woord nuance. Wat denkt ge ervan?
2015 was het VEERKRACHT
"Voor komend jaar wens ik iedereen sterke amortisseurs toe. Stevige schokdempers. Veerkracht. Zowel psychisch als fysiek. Want er is niks dat laat veronderstellen dat het komende jaar ‘vriendelijker’ zou zijn dan het voorbije jaar. Er komt gewoon meer van ’t zelfde. Daarom, voldoende veerkracht gewenst. Dat is het beste wat ik kan bedenken om ieder-&-elk toe te wensen. Het is geen gepolijst salonwenske, dat besef ik, ’t komt eerder uit de achterkeuken van het leven, maar ik meen het, uit de grond van mijn hart: voor in ieders rugzakske, veerkracht."
2016 was het SERENITEIT - gemoedsrust - Zen
"Dat de komende 365 dagen mogen mild zijn. Mild en rustig voor ons allemaal. Voor zover een stukje toekomst al iets kan ‘zijn’. Meer durf ik niet hopen. En sereniteit misschien. Sereniteit wens ik ons, ons allemaal."
2017 was het STAMINA - uithoudingsvermogen
"Dit jaar voor elk van ons -en voor allen die u lief zijn- een grote pot stamina. En telkens wanneer het nodig is neemt men daaruit een handjevol en strooit dat over hoofd en schouders. Vergeet de schouderbladen niet."
Nu 2018. ’t Wordt er niet gemakkelijker op, een woord zoeken dat een heel jaar mee kan.
Veerkracht hebben we al gehad, dat was 2015. Dat blijft gelden. Moet wel, we kunnen niet zonder. 2016 was Sereniteit, gemoedsrust, Zen - blijft ook gelden. Best wel. 2017 was Stamina, uithoudingsvermogen - blijft ééuwig gelden.
Voor 2018 het woord nuance misschien : voldoende schakeringen in het denken, de 58 facetten van iets zien, of toch al vermoeden, tussenoplossingen in beeld brengen, een uitgebreid palet van visies in het kopke houden alvorens iets te besluiten of te beslissen.
Vindingrijkheid klinkt ook interessant. Wanneer de veerkracht het efkes laat afweten en het uithoudingsvermogen een adempauze neemt kan men met wat vindingrijkheid nuances ontdekken om het sereen te houden … blablabla.
Wat kan een mens zo nog gebruiken, helderheid. Hoe geraakt men aan helderheid, … het wordt NUANCE.
Mensen, voor 2018 wens ik voor ons allemaal een enorm gevoel voor schakeringen, voor nuance.
december 2016, naar de kliniek, naar Ma Die vrijdagochtend stond ik in Hasselt aan het station te wachten tot Tina me zou oppikken en ik keek de gevelrijen af. Wat een verschil met de jaren ’80. Toen moest ik regelmatig in Hasselt zijn, omdat Laura en D hulp en mankracht konden gebruiken.
De gevelrij richting binnenstad was toen nog oud en gedegen : Kamers voor Reizigers en Chambres pour Voyageurs. Die opschriften waren toen al aan het vervagen, maar ze stonden er nog wel. Nu zijn ze verdwenen onder gevelrenovaties van pitta-belevingen en zijn er daklozen in en rond het station. Sinds wanneer heeft een knus stadje als Hasselt daklozen? Of is het er niet meer knus? Was het er ooit knus? Nepknus.
In de dwarsstraat, bijna op de hoek met het stationsplein, staat een gevel in stevige art deco weggedrumd door het groot glazen gevaarte ernaast. Het glazen gevaarte is sober, vluchtig en saai. Het kleine gebouw is sober, solide en mooi.
Het was zo proper en net dat ik me afvroeg of het authentieke art deco en recent opgekuist was, of nep. Maar zo’n mooie nep bouwen ze tegenwoordig niet meer. ’t Zou dus wel echt zijn.
Ik wou mijn staanplek niet verlaten omdat Tina elk ogenblik kon opdagen. De naam of de bestemming van het gebouwtje zou ik later wel opzoeken via Google Earth. In het langsrijden zag ik dat het ACV was – Provinciaal Hoofdkwartier.
- Allez vooruit, zei ik, wie had dat gedacht … - Dat van haar herseninfarct? vroeg Tina. - Nee, dat het ACV hier woont, in deze wijk, de hoeders van de barmhartigheid. - Wie? - De Tjeven. - Waarover hébt ge het? - Laat maar.
wakker worden en uit bed wippen Uitgerust en vol nieuwe energie wakker worden,‘k heb dat ooit gekend. Zo tussen de 25 en de 45j, ik viel in slaap als een jonge hond, op gelijk welk plekje. Daarna was ik een en al bereidheid om dartelend aan de nieuwe dag te beginnen. Gedoucht, aangekleed en opgemaakt in 15 minuten. Klaar. Laat komen die job!
De mindere dagen laat ik er van tussen. Ze waren er, en ik herinner me die ellende, maar dat is geleden leed.
Nu (65j), in de fleur van mijn sleet, is de bereidheid er nog wel, maar dan gedoseerd, genuanceerd. Eerst lig ik te overdenken wat er zo interessant zou zijn aan de dag die gaat beginnen. Als, zodra en indien, ik gevonden heb wat dat zal zijn, doe ik een oog open.
Uit bed wippen gebeurt de laatste jaren in drie fazen. Eerst spieren strekken & wekken, dan in zitstand komen en dan pas gaan staan. Het huppelen en dartelen laat ik nu achterwege.
Computer wakker maken, koffiemachine aanzetten, en verder zien we wel, ik heb vrijaf tot 08h. Al bij al valt er mee te leven.
buiten het bereik van kinderen houden Mijn grootmoeder maakte rumcake met gekonfijt fruit en met rozijnen die ze gedrenkt had in rum. Voor de grote mensen in echte rum, voor de kleine (ik) in rum-essence. Maar dat verschil kende ik nog niet, dat rum alcohol was wist ik niet. En al had ik het geweten, ik was klein en de cake was lekker.
Eigenlijk was er geen verschil te zien tussen de cakes. Zo heb ik me ooit van bordje vergist en heb ik aan de salontafel staan snoepen van een stuk grote-mensen-cake met echte rum.
De rumrozijnen prutste ik er zorgvuldig met twee vingertjes uit, schijnt het. Dat charmeerde nogal, kijk nu wat de kleine doet! zo precies! en zo netjes! hoe schattig! ‘k Schoof door naar het volgende bordje en pikte daar ook de rozijnen weg. En toen naar het volgende bordje … Tegen dat de grote mensen beseften wat er gebeurde, tegen dat ze doorhadden dat ik me stond te bezatten, sliep ik bijna al.
Dat verhaal heb ik van horen vertellen, zelf herinner ik me dat niet. Natuurlijk niet, ik zat met een promille kermille!
eindejaars voor groot en klein Beesten en babies, de moeilijkste onderwerpen om te fotograferen, naar het schijnt. Een getrainde hond kan men doen zitten, en doen blíjven zitten. Maar een baby? Daarom vind ik deze foto mooi. Magnifiek eigenlijk. Oké, zo te zien is daar iemand in huis die iets van fotografie kent, maar dan nog. Hoeveel pogingen zouden er aan deze foto vooraf gegaan zijn?
‘k Denk niet dat het een toevalstreffer is, de kleine heeft een truitje en sokken van de juiste kleur aan. De kleur van de vacht van de hond. En een broekje in de kleur van de kerstballen. Die twee kleuren en geen andere, want er zou gefotografeerd worden die avond. Er was al een ontwerp van de foto in het hoofd van de fotograaf/fotografe? Ik gok op fotografe.
De hond doet wat een wijfjesdier doet, zorgen dat een jung zich niet in nesten werkt.
Het hoofdje en de kop staan in één lijn, ze zijn duidelijk in gesprek. Woordeloos, maar toch in gesprek.
- ‘k Mag niet langs zeker ? kijkt de kleine. - Nee, want de haard brandt en de grote mens is bezig (met haar fototoestel). Dus gij blijft hiér.
De hond meent het. De kleine neemt dat want men geraakt niet zomaar voorbij zo’n torso.
Dat alles in tegenlicht.
Gevonden! De foto is van Erin Vey, hondenfotografe Wat een compositie, die foto. Kent iemand het ras van de hond?
personeel niet vriendelijk 'k Had een groottante die ongeveer heel haar leven eerste viool gespeeld heeft. Tijdens haar beroepsleven letterlijk. Op de koop toe werd ze door haar man op handen gedragen en na haar pensioen was ze zo in die attitude vergroeid dat ze de eerste viool bleef. De vedette. Met alle streken en gedoe die zo’n scheefgegroeide situatie meebrengt.
Ze nodigde me al eens uit om te gaan winkelen. Vooral omdat ze een chauffeur nodig had. En vermits LM & ik toen maar af en toe in België waren vond ik het moeilijk om te weigeren.
Op de Bredabaan, waar ooit de ‘schone winkels’ waren, was het een geklungel en gesukkel op de smalle voetpaden. Over elk pand dat nog niet was ingepalmd door een filiaal van een keten wist ze iets te vertellen. De kleine geschiedenis van de Bredabaan. Wat me opviel was dat ze af en toe haar relaas besloot met : 'Maar daar zijn ze niet vriendelijk'.
Ze leek een beetje op een gier, een langwerpig type met een iel nekje dat boven een astrakanjas uitstak en bovenop haar hoofd een dot dof zwartgeverfd haar. Zelf was ze ook niet de vriendelijkste verschijning in al dat zwart.
Dat de oorspronkelijke uitbaters van die winkels zich onderhand hadden laten vervangen door hun kinderen of kleinkinderen deed niks af aan haar oordeel, eerder een vonnis : ze zijn daar niet vriendelijk.
In herfst of winter van 2002 liet de bijverwarming in hun woonkamer het afweten. LM & ik werden gesommeerd haar en mijn grootoom naar de stovenwinkel te rijden op ‘t einde van de Oude Bareellei. Wat wij prompt deden, want dit was een urgentie. Er was dringend een nieuwe gaskachel nodig.
We werden te woord gestaan door de mevrouw zelf. Aan ongeveer alles was te zien dat zij de patronne was. Chique blouse, duur mantelpakje, onberispelijk verzorgde nagels, subtiele make-up, genuanceerde kleurspoeling… En een vijftien jaar jonger dan Tante. Dat laatste had ze niet moeten doen.
De dame bracht ons naar het assortiment gaskachels. Mijn groottante liep daar hooghartig langs. Ze hield haar jas dicht zoals de sterren in oude Amerikaanse films, de kraag een beetje naar achter en een hand op de borst. Aja, want als men de kraag naar achter gooit komt de knoop niet meer zo maar tot aan het knoopsgat en dan moet men de jas dichthouden zoals een diva. Wat de bedoeling was.
Tante begon een aantal modellen aan te wijzen in de andere rijen. - In die rijen staan de houtstoven hoor mevrouw, zei de patronne. - Zijt ge zeker? deed Tante uit de hoogte.
Ik zag de patronne verstrakken. Tante had zojuist dertig jaar (of meer) vakkennis in vraag gesteld, alsof de mevrouw een beginnend verkoopstertje was.
- Ik laat u rustig kiezen, zei de dame. En ze verdween, papierwerk doen. We bestonden niet meer. Nonkel greep in, zo geroutineerd dat ik dankbaar was: - We zullen er thuis over nadenken, zei hij met zijn zachte stem en hij leidde Tante naar buiten.
Hoe dikwijls zou de lieve man dat soort situaties al moeten oplossen hebben. We schuifelden alle vier naar de uitgang. Zij twee vanwege de gewrichten. LM & ik uit schaamte want na zoiets stapt men niet met opgeheven hoofd buiten.
Later in het naar huis rijden zei LM : - Geen wonder dat half de Bredabaan niet-vriendelijk is, ze heeft het er zelf naar gemaakt.
Ja dacht ik, en de Bredabaan is lang maar ooit heeft zij dat in een record tempo afgewerkt.
Agent : "Goedenavond meneer. Heeft u gedronken?" De man : "Oézegdu garssson?"
Agent : "Heeft u gedronken meneer?" De man : "Pinte. Veer-en-daartig pin-te, véér-en- "
Agent: "Wil u dan hier blazen meneer?" De man : "Waddíst? Geloeëfde me ni?"
Dit soort arrogante, (ongewild) grappige helaasheid vind ik grandioos. Mensen van dit type lopen hier nog los, rijden hier nog rond. Zwaar beboet, dat wel, zijn zij deel van het patrimonium.
Hoe zouden die zes lijntjes dialoog in andere streektalen klinken? Daar ben ik nu naar op zoek. Of heeft men in andere streken zoveel streken niet?
m 128 streken op het kompas, EZW-01/2012, bijgewerkt
De laatste keer dat LM en ik naar de bioskoop geweest zijn was juni 2011, Rundskop.
We zijn lang na het uitbrengen van de film gaan kijken en dan op een weekdag in de namiddag. Dat alles om niet in een volle zaal te moeten zitten want bibi heeft claustrofobie en LM is geen fan van menigten. Hij gaat zelfs buiten de piekuren naar de bakker.
Blijf dan weg uit de bioskoop … Dat doen wij ook. Maar zo om de zeven jaar wagen wij ons aan een cinemabezoek, om een aantal redenen. En voor Rundskop waren er voldoende redenen om iets te ondernemen, wat we dapper deden, zij het met de hand over de handrem.
En het viel reuzegoed mee in juni. Niet moeten aanschuiven, weinig volk in een ruime zaal en de uitgangen waren duidelijk zichtbaar, ook wanneer het zaallicht gedoofd was.
De film zoog ons mee en de enige keer dat ik wou gaan lopen was toen -in flashback- duidelijk werd waarom het hoofdpersonage een koelkast in zijn badkamer heeft staan. Maar dat heeft alles te maken met het verhaal en niet met de gesloten ruimte van de bioskoopzaal. 'k Kon trouwens niet weg want tijdens die scène kneep LM mijn hand tot moes. 'k Vind het verschrikkelijk, als hij geen maat zet op zijn kracht, maar gezien de scène was hem dat onmiddellijk vergeven.
Een bioskoopje doen op een weekdag in de namiddag. Eigenlijk valt dat mee.
Hoe zat het dan aan boord, vroeg iemand ooit, met die claustrofobie? Want van een schip kan men niet zomaar weg.
Claustrofobie aan boord van een vrachtvaarder? Met een uitzicht tot aan de kromming van de aarde ... Bij helder weer gaat dat tot 30km, vanop het onderste deck. Van hoger gelegen decks kijkt men nog verder. Kraaiennest-gewijs. Hoe zou een mens zich in die weidsheid opgesloten of beklemd voelen?
De woongedeelten van het schip krijgen ook voldoende daglicht binnen om zich niet opgesloten te voelen. Zelfs de alleyways krijgen wat (rond) daglicht. Dat kán op een cruiseschip geeneens!
De patrijspoorten in de verblijfsruimten zijn al lang niet meer van die kleine ronde raampjes. Het zijn nu rechthoekige ramen. En meer dan viermaal groter dan de ronde. Dat patrijspoorten nu groter zijn kan waarschijnlijk dank zij de verbeterde glassoorten die meer impact verdragen. Maar de kleine ronde patrijspoorten volstonden al voor mij. Als er maar een licht-inlaat is. 't Moet zelfs niet open kunnen, dat hublootje.
De plaatsen waar ik last heb van claustrofobie zijn plaatsen waar daglicht niet komt omdat er géén lichtinlaat is. Helemaal geen. Na een kwartier of 20 minuten gaat het mis. Of dat nu aan boord is of aan de wal.
Aan boord : de opslagplaatsen (lockers en koelkamers) en de machinekamer zijn een probleem. De machinekamer is 'authorised personnel only' dus daar was ik al van af. In andere besloten ruimtes moest ik nooit lang blijven, tenzij er inventaris gemaakt werd en daar was ook een mouw aan te passen : wanneer men de bewustzijnsvernauwing voelt komen, NIET persé willen verder werken.
Toegeven aan dat weg-willen, maar dan gecontroleerd: efkes naar een plek met daglicht stappen, soms is die al achter de hoek, naar het licht kijken, gecontroleerd ademhalen EN GLIMLACHEN. Zeven seconden later was ik weer klaar voor de job. 't Klinkt idioot, ’t klinkt melig, 'k weet het. Maar zo werkt het. Bij mij toch. De keren dat ik écht last gehad heb van claustrofobie was aan de wal. Niet aan boord. En dat was dan nog in ruime plaatsen, geventileerd, er waren voldoende andere mensen, maar er waren geen ramen of andere licht-inlaten. 'k Moest daar langer dan 15 minuten blijven en ik kon niet efkes naar een andere ruimte. Ja, dan begint het gedoe natuurlijk: klam zweet, lichte bibber, daver, ... Daar heb ik geen zeggenschap over.
Zo zijn al een paar keer röntgenfoto's mislukt omdat ik me niet roerloos wist te houden, enz, etc. Maar na een woordje uitleg wordt me dat vergeven. Gewoonlijk wel.
te gast bij Wim Helsen, Tamino met 'De Profeet' van Kahlil Gibran
Je vreugde is onthulde smart. En de bron waaruit je lach ontspringt, werd vaak gevuld met je tranen. Hoe kan het anders zijn? Hoe dieper de smart in je wezen kerft, hoe meer vreugde je kunt bevatten. Wanneer je blij bent, schouw dan diep in je hart, en je zult zien dat wat je smart gegeven heeft ook vreugde brengt. Wanneer je verdrietig bent, blik dan opnieuw in je hart, en je zult zien dat je weent om wat je vreugde schonk. Sommigen zeggen ‘Vreugde is groter dan smart’, en anderen: ‘Neen, de smart is groter’. Maar ik zeg je, ze zijn onafscheidelijk. De Profeet, 1923 - Kahlil Gibran, 1883-1931
Over Tamino : https://nl.wikipedia.org/wiki/Tamino , Over Kahlil Gibran : https://nl.wikipedia.org/wiki/Khalil_Gibran Over De Profeet : Het boek bevat spirituele dialogen tussen een verlichte, Arabische meester, Almoestafa, en het hem vreemde volk, dat hij na twaalf jaar verlaat om naar zijn eigen eiland terug te keren.
abrikoos voor dummies Champagne of abrikoos, allebei lekker, meer niet. Edoch, in bepaalde milieus wordt daar niet luchtig over gedaan.
In onze straat liep regelmatig een dame met twee koningspoedels, nu nog één, maar toen dus twee. Koningspoedels zijn de grote poedels, de Pekkie-poedels, gelijk de hond van Filiberke, het kameraadje van Jommeke.
De jonge was een tweekleurige huppelpup en de oude was veel ouder, dat was duidelijk te merken aan zijn manier van lopen. De veerkracht was er uit, maar het dier had nog altijd iets statigs, iets koninklijks rechtop. Koningspoedels hebben werkelijk een vorstelijke tred.
Op een keer sprak ik de dame aan, ik feliciteerde haar met de mooie honden. En ik zei iets over de chique zachte champagnekleur van de oudste hond. "Die kleur heet abrikoos" deed ze kortaf. Ik had duidelijk iets verkeerd gezegd, in poedelzaken absoluut leek zijnde. En ik was zo verbouwereerd over haar toon dat ik overhaast antwoordde "Ah? Abrikoos? Da’s eh … da’s ook eh … lekker."
Zo stupide ben ik bij momenten. En zij, ze stapte verder. Statig, zoals haar abrikoos.
Eenzame Uitvaart is een literair-maatschappelijk initiatief waarbij een passend gedicht wordt geschreven en voorgedragen bij de uitvaart van eenzame overledenen.
Eenzame uitvaart nr. 17, meneer F.M. F.M. werd geboren in Luik op 24 november 2017 en overleed in het UZ Gasthuisberg te Leuven op woensdag 6 december 2017. De begrafenis vond plaats op donderdag 14 december 2017 op de Leuvense stadsbegraafplaats. Dichter van dienst was Peter Mangel Schots.
Meneer F.M. Meneer … Hoe afstandelijk en ongevoelig klinkt het dit keer. In de dood is er geen onderscheid: rijk of arm, voorbeeldig of misdadig, een heiligenbeeldje of een charlatan, een baron of een schoenmaker, allemaal noemen we hen meneer – of mevrouw. Maar een kind van twee weken oud? Eén keer, voor de eenvormigheid. En dan niet meer. Dan alleen nog F, baby F, engeltje F.
Het is dinsdagavond wanneer ik telefoon krijg van de pastorale dienst van een Leuvens ziekenhuis. Er is een kindje overleden en het zal begraven worden zonder zijn ouders. Of dat misschien niks voor ons is? Het duizelt me. Nooit had ik verwacht ooit een kind een eenzame uitvaart te zullen geven. Hoe kan zoiets? Een sociaal assistente en een medewerkster van het pastoraal team doen me het verhaal van baby F.
De ouders van F. hebben het vermoedelijk niet breed. Ze zijn afkomstig uit een ver Europees land en daar wonen ze ook vaak, maar ze hebben kennelijk nog andere verblijfplaatsen en waren nu al een tijd op bezoek bij familie in België. Het zijn nog jonge mensen, maar het kind van wie de vrouw op 24 november beviel, was niet hun eerste. Het jongetje kwam met een ernstige afwijking ter wereld. Tot ontzetting van de ouders, want de zwangerschap was probleemloos verlopen. De pasgeborene wordt naar Leuven getransporteerd, waar men een week lang alles doet om hem te redden. Op woensdag 6 december is alle hoop weg. In het bijzijn van de ouders wordt de baby nog gedoopt, hij krijgt de naam F. De dame van het pastoraal team praat nog een tijdje met de moeder. Die is ontzet, ze smeekt nog een keer of er echt niks meer kan gedaan worden om haar kindje te redden. Maar er is niks meer aan te doen. Een uurtje later verlaat de familie het ziekenhuis. Die avond sterft baby F.
De dag erna komen de ouders weer langs. Ze kunnen het nog altijd niet vatten, maar richten de blik ook al vooruit. Het leven heeft hen geleerd praktisch te zijn. Voor een begrafenis hebben ze geen geld. Bovendien keren ze al heel binnenkort terug naar hun land zoals gepland. De moeder neemt het lijkje nog even in haar armen. Dan zijn ze weg. De sociaal assistente bekommert zich om F. en neemt de zaken in handen. De geboorte van F. is nog niet aangegeven bij de burgerlijke stand. Dat moet nog gebeuren vooraleer zijn overlijden in Leuven kan gemeld worden. De firma van de uitvaarten wordt gecontacteerd. Ook zij doen het nodige. En ze geven mijn gsm-nummer door. Dinsdagavond 12 december rinkelt mijn telefoon.
Op één dag tijd een gedicht schrijven is nooit gemakkelijk, maar dit keer heb ik voortdurend het gevoel tekort te schieten. Het zal nooit goed genoeg zijn. Een oudere persoon heeft een leven achter zich dat afgebakend is, met kinderjaren, studies, een beroep, soms een gezin. Mogelijkheden die één na één concreet werden – of net niet. Voor baby F. strekte zich nog een zee van mogelijkheden uit, waarvan er geen enkele werd ingevuld. Iemand vertelt me een dag later over een recent overleden baby. Hoe de ouders van iedereen hulp kregen om het een plaats te geven, en hoe een mooie uitvaartplechtigheid, met muziek en ballons, voor troost en berusting had gezorgd. Ik probeer te vatten wat er in de ouders van F. moet zijn omgegaan. Telkens is er één gedachte die blijft hangen, tussen begrip en onbegrip in: zij hadden dit heel zeker ook anders gewild.
De begrafenis vindt plaats op donderdag, om 15 uur. Het laatste uur dat uitvaarten worden toegestaan op de stadsbegraafplaats. Wegens invallende duisternis. Het geldt in zomer en winter. Vandaag hoeft het niet later te zijn. De sneeuw van de voorbije dagen is weg, maar het is koud en kil. Het is een uur waarop het kerkhof er verlaten bijligt. De lijkwagen staat bij de poort. De man van de firma en de grafdelver komen over het kerkhof gestapt. We ontmoeten elkaar aan de wagen, schudden de hand. ‘Er komt zeker niemand meer?’ Ik geef zonder woorden aan dat ik dat inderdaad vermoed. De grafdelver loopt terug naar de uithoek van het kerkhof waar de kinderen begraven liggen. De jongeman van de firma vraagt of ik wil meerijden. Ik bedank ervoor. Ik ga liever achter de lijkwagen aan lopen. De kleinst denkbare rouwstoet. Het voertuig zet zich tergend traag in beweging richting kinderbegraafplaats. Het zijn tweehonderd ellendig lange meters. Voor mij schommelt en botst de corbillard over het grindpad. Er gaan duizend gedachten door mij heen. Ik denk aan de mensen die ik liefheb.
Achteraan op het kerkhof houden we halt. Wat verderop ligt een hoopje aarde. Het is bijna niks, zelfs voor een zandkasteel zou het te schamel zijn. De jongeman opent de wagen. Ik verwacht een kist op maat van kinderen, een kist die misschien een derde kleiner zou zijn dan die van volwassenen. Op wat ik zie ben ik niet voorbereid: een smetteloos wit kistje, niet veel groter dan een schoenendoos. Boven op het deksel zitten zes vergulde knoppen. Het is geen kist die door vier lijkbidders gedragen hoeft te worden. Eén handpalm volstaat om hem naar de sokkel te dragen die bij de kuil is opgesteld.
Vaak worden bij de aanvang van de korte ceremonie enkele levensfeiten van de overledene opgesomd. Hier is er niks. Enkel twee datums en een naam. De jongeman spreekt de familienaam van F. op z’n Frans uit, terwijl ik hem in mijn hoofd altijd op zijn Italiaans had horen klinken. Het doet bijna komisch aan. Ik zet een stap naar voren, haal diep adem, slik even en lees mijn gedicht voor F.
Schaapjes
Eén bladzij omgeslagen en je boek is uit lang en gelukkig lezen hadden we je graag gewenst beginnend met verhalen van een eerste kerst en knuistjes die naar vlekken kaarslicht grijpen en dan de lente, zomer, nog een zomer tot je je opricht zonder handen als een koning de wereld balancerend aan je voetjes het coolste jochie van de peutertuin.
Maar onder ijzig ziekenhuislamplicht ben je geboren met een hart dat klappertandt je ouders ver van huis, jij ongeteld, uitgekwartierd, geen tijd gekregen voor een hashtag om de wereld te vertellen over ieder kind dat in je leeft: ik ben Omran, ik ben Julie, ik ben Aylan, ik ben Melissa, ik ben De Kleine Thomas uit de vondelingenschuif, ik ben het kindje Jezus dat versmacht onder een berg geschenkpapier.
Verkruimelt in een land ver weg van hier je mama van verdriet? Gaat elke spadesteek je papa door het hart? Zal volgend jaar rond deze tijd een ander broertje in jouw sokjes slapen? Het zal je naam zijn die je in je laatste uren kreeg, die hen verbindt met deze stad, dit lapje grond dat zij alleen vermoeden en waarop wij staan als een reserveteam. Vrees niet, we zullen op de uitkijk blijven, schaapjes tellen tot je slaapt.
Alle drie blijven we enkele seconden stil. Wanneer de mannen dichterbij komen, leg ik vluchtig mijn hand op het kistje. Zij doen hetzelfde. Dan wordt het in de kuil geplaatst. Ik kniel ernaast en leg het witte blad met het gedicht gevouwen op het witte hout. Ik hoef het zelfs niet te laten dwarrelen, de put is niet diep, mijn arm reikt ver genoeg.
Wanneer de grafdelver zijn spade neemt, loop ik met de jongeman terug naar de corbillard. We praten nog even na en bedanken elkaar. Nog een tijdje dwaal ik over het kerkhof, langs de sterretjesweide en dan terug naar de kinderhoek. Het zandhoopje is alweer weg. Er staat een wit kruisje met de naam F.M. Ondertussen begint de duisternis echt in te vallen. Het kerkhof zinkt weg in de avond. Wat verderop, in de binnenstad, trekt het gedruis van de kerstmarkt zich op gang.
te gast bij Wim Helsen, Louis Tobback met een fragment uit Utopia van Thomas More Hun steden bestaan uit vier even grote wijken en in het centrum van iedere wijk is er een markt waar van alles verhandeld wordt.
Alles wat de plattelandsfamilies produceren wordt daarheen gebracht, gesorteerd en per product in aparte pakhuizen opgeslagen.
Elk familiehoofd geeft op wat hij en zijn familie hiervan nodig hebben en krijgt ook alles wat hij gevraagd heeft zonder betaling of welke andere vorm van vergoeding dan ook.
Waarom zouden ze hem ook iets weigeren? Er is toch genoeg aan alles? En waarom zouden ze bang moeten zijn dat iemand meer zou willen aanvragen dan hij nodig heeft?
Als iemand zeker weet dat hij in de toekomst nooit iets tekort zal hebben, gaat hij toch niet iets overbodigs aanvragen?
In de natuur komt de behoefte om enorme voorraden aan te leggen of zich van alles toe te eigenen immers voort uit de angst om ooit tekort te komen, maar bij de mens is hebzucht louter en alleen het gevolg van ijdelheid, de gedachte dat je beter bent dan een ander als je meer overbodige rijkdom tentoon kunt spreiden dan hij.
In de Utopiaanse samenleving is er echter geen plaats voor dit soort menselijke tekortkomingen. Utopia, 1516 – Thomas More
De knop voor de ondertiteling staat rechts onderaan, de =-knop. Tobback in gesprek met Helsen, Vandaag 01/02/2018 heb ik gemerkt dat het filmpje al niet meer beschikbaar is. Er was toch beloofd tot eind april? Dat is nog 2 volle maanden ! De uitleg van Canvas : “Sorry, jammer genoeg is deze video niet beschikbaar. We beschikken momenteel niet over de rechten om deze video aan te bieden.” Vreemd. Heel vreemd.