p align="center"><a href="http://blog.seniorennet.be/hetbloggershoekje" target=_blank"><img alt="Welkom bij " src="http://i39.tinypic.com/yfhfq.jpg" bloggershoekje="het="border="0" /></a></p>
Het oude Kerkhof; nu op de witte donderdag; even een bloemenpracht, met grijze stenen; brachten velen een groet; aan overledenen. Tranen; toen men dacht aan de afscheidsdag.
Levenminnend leven; zult gij hier ook einden? Ach dichterke; zult gij dan ook worden een lijk? Ja, bij verlaten der aarden; zijn we allen gelijk; al zouden we in het stoffelijke willen blijven!
Ja; dierbare tranen volgen mijn weg daar heen- Daar waar gij in sterrenpracht te pralen staat; waar diep in mijn hart; de gloed u ogen slaat. De dood; die dan lach en traan vereeuwigen laat.
Ik lijk soms door het leven te rennen met vaart; zie soms alleen mensen; als schaduwen op aard. Mijn hart wordt dan onrustig; zoals anderen zijn; maar razernij past niet bij mijn menselijk brein.
Zie steeds overal weer; waar ik even stil ga staan; gedrang en gekrioel; waar de massa dan weer gaat. Als van de mensen hun alarmklok dan weer luidt; stromen drommen mensen; hun huizen dan weer uit.
Hun tassen met eten en drinken 's avonds al gereed, dieren en kinderen roept men s'morgens in gareel. En zwaait ieder allen weer tot ziens en goede dag; reizen in hun hart dan mee; tot de taak is volbracht.
Soms mijn vraag naar een wonder of orakel, door gebrek aan normen inzinkende Wereld. En op die weg daarbij genoegzaam wachtend. Alleen bederf en verlies schijnt zij te baren.
Een sombere traan; valt dan op mijn handen; wanneer ik een vermoeide zucht soms slaak. Vermoeid; omdat mijn klokje sneller slaat? Of gaat me dan heel de toekomst ter harte.
Mooier sprak nog nooit voor mij U lentezegen, die nu al bloemrijk geurde langs mijn wegen. Heel de Natuur juichte mij een welkom toe. Koesterend juichende mensen; hulde doend.
Ontleen nu mijn lied aan natuur zijn taferelen. Vele melodietjes te horen uit vogels hun kelen. Laat nu het mooie lentegroen in het Bergdal; in mijn ogen samenvloeien met een waterval.
Mogen jullie scharen nu vallen midden in de hagen, zodat de Lentegeur me tegenmoet blijft dragen. Klaag niet langer; nu de Lente weer tot ons komt; zijn schoonheid; maakt dat dra mijn lied verstomt.
Voel weer, dat dichterswoorden zinnen baarden, een grote gevoelensklont; gemaakt met de aarden. Begon mijn wandeling; al badend in zonne-glans; hoofd en neus fors omhoog; naar deze hemelkrans.
Ik keer me nu snel af van haar verleidelijk aangezicht, als ik naar mijn gevoel luister dan ben ik snel gezwicht. En met verkeerde koers; begeerte in mijn hart gevaren; en als je dan de mens kent; de begeerte gluurt en gluipt, en als die dan verraderlijk bij je, in je hart binnen sluipt, is het later het verdriet en jammer wat je dan moet baren.
Probeer dan te blijven bij het hier en nu van deze tijd; kan niet gebruiken opnieuw een pijnlijke zielenstrijd; die dan nu al mijn nog zo nodige kracht ondermijnd. Sterk ben je; als je je begeerte dan tijdig, bij je ontziet, en snel; als je op tijd, dan de rampspoed kunt overzien.
Had een zonderlinge, maar mooie droom deze nacht; besefte weer dat ik ondanks alle lief, leed en spijt; voor terugkeer na de dood; dan graag wachten mag.
Kijk naar God die me dan het leven weer schenken kan, als ik zoveel moois en dierbaars pijnlijk zie verglijden; door dat mijn ziekte, nu komt steeds meer tussenbeide; en dan licht; al wat zo mooi is nu steeds uit het verband.
Hoorde Gabriël zijn engelen zingen in zalige serene rust, gaf leiding aan een engelenkoor; door geen leed bevlekt. Was aan het luisteren, naar de zang die me had gewekt; uit de Goddelijke wereld die ieders pijn dan weer sust.
Alles werd ook weer gemaakt; tot aardse kleinigheden, stervelingen, laat ons toch ook neerzijgen in deze rust, engelen jaagt het gejammer door de veren van beneden.
Mijn vermoeide dag; had me in sluimering gekust; zelfs mijn wandelstok had zich ergens geparkeerd, waarschijnlijk ging er ook iets met hem verkeerd. Maar wentel me nu genoegzaam om; zwijg en rust.
Ben niet zo vaak, spraakzaam, zo gelaten en rustig, maar werd nu plotseling zo neer geslagen en moe. Vroeg me ook niet af; het waarom, noch en hoe? Klaas Vaak; was wel kwistig met zand in mijn ogen, voor niets deed ik mijn vermoeide ogen nog open.