Er was eens een meisje dat opdiende in een restaurant.
Zij geloofde dat God haar persoonlijk nodig had om elke dag weer, met een glimlach, de mensen op te dienen.
Daarom deed ze haar werk stipt en vol toewijding. Haar cheffin kwam dit te weten en vroeg haar spottend: Is het waar dat jij in God gelooft?
Het meisje gaf haar onmiddellijk ten antwoord: Ja, ik geloof in God, maar het belangrijkste is dat God in mij kan geloven!
Op zekere dag ging de romeinse gouverneur van Palestina, Timaieus Rufus, Rabbi Aquiba opzoeken en stelde hem deze vraag: Uw God houdt van de armen, zegt ge; maar waaromlaat hij ze dan omkomen? Waarom geeft hij zich geen moeite om in hun noden te voorzien?
Daarop antwoordde Rabbi Aquiba: Dit is opdat wij en zouden kunnen helpen, en opdat wij aldus aan de hel zouden kunnen ontkomen!
Bisschop Edwin Hughes preekte op zekere dag over het onderwerp: God, Heer en Meester van alle dingen. Het sermoen was best, maar het viel toch maar weinig in de smaak van een van de rijkste grondbezitters uit de streek. De man liet het niet bij een zwijgend protest. Hij nodigde de bisschop aan zijn tafel, en liet hem daarna zijn tuinen, bossen en hoeven bewonderen.
En wat denkt u er nu van, vroeg de eigenaar een beetje korzelig, blijft u nog altijd bij uw idee dat dit alles mij niet toebehoort?
De bisschop glimlachte en zei: Laten wij hier over honderd jaar nog eens terugkeren en dan verder praten.
De fout zit hem inderdaad zeer dikwijls in het feit dat wij de zaken te kortzichtig beoordelen. De juiste norm om ons leven te bekijken en alles wat ons leven kruist, ligt in het perspectief van God. Wij kunnen onszelf veel wijsmaken, maar uiteindelijk moeten wij bekennen dat wij vals hebben gespeeld. Voor God en de eeuwigheidsgedachte wordt alles tot zijn echte waarde en tot de ware proporties teruggebracht.