Suzanne als onderschrift bij 'De storm op het meer'
Suzanne gezongen door Herman Van Veen als onderschrift bij het evangelie
'De storm op het meer en Jezus die over het water wandelt!' volgens Mt 14, 22 33
Luister wij naar het lied Suzanne
Herman van Veen Suzanne
Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, duizend schepen gaan voorbij en toch wordt 't maar niet later, en je weet dat zij fijn gek is, want daarom zit je naast haar en ze geeft je pepermuntjes, want ze geeft je graag iets tastbaars
En net als je haar wilt zeggen: 'Ik kan jou geen liefde geven' komt heel de stad tot leven en hoor je meeuwen schreeuwen,
Je hebt steeds van haar gehouden, en je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant en je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand
En Jezus was een visser, die het water zo vertrouwde, dat Hij zomaar over zee liep, omdat Hij had leren houden van de golven en de branding, waarin niemand kan verdrinken,
Hij zei: 'Als men blijft geloven, kan de zwaarste steen niet zinken'. Maar de hemel ging pas open, toen Zijn lichaam was gebroken En hoe Hij heeft geleden, dat weet alleen die Visser aan 't kruis
En je wilt wel met Hem meegaan, samen naar de overkant en je moet Hem wel vertrouwen, want Hij houdt al jouw gedachten in Zijn hand.
Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, je onthoudt waar ze naar kijkt, als herinnering voor later En het zonlicht lijkt wel honing, waaraan kinderen zich te goed doen en het grasveld ligt bezaaid met wat de mensen zoal weg doen,
In de goot liggen de helden, met een glimlach op de lippen En de meeuwen in de lucht, lijken net verdwaalde stippen, als Suzanne je lachend aankijkt
En je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant En je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand. Evangelie en lied beluisterden wij vandaag tijdens de afscheidsviering van dhr Luc Stevens. Vorige week was Luc nog een levenslustige jong man van 34 jaar jong, vol van dromen en plannen. Vandaag hebben wij hem naar zijn laatste rustplaats begeleid.
Tekenen naar de natuur waarborgt een lang samenzijn, op voorwaarde dat hij die het wil doen niet al te ongeduldig of al te virtuoos van wal steekt. Hij denke liefst niet te veel na over artistieke prestatie of bevrijdende zelfexpressie of religieuze verdieping of wat dan ook. Hij moet vooral kijken en daarna plaatsen. Wat dáár zo groot en in drie dimensies staat te prijken, moet hiér in het klein en in twee dimensies worden weergegeven. Dat is de spelregel.
Hoe zal ik beginnen? Misschien kan ik, heel omzichtig, met een reeks puntjes de omtreklijn op het rechthoekige blad aanduiden; opgelet, niet te dicht bij de randen, want gedurende het tekenen kan de bladertooi naar buiten zwellen, er moet dus ruimt overblijven. Die omtreklijk wordt vooral bepaald door de algemene ovaalvorm en door de uiterste takken daarlangs.
Dan is de stammenconstructie aan de beurt. Daarvan zijn, tussen het lover, slechts fragmenten te ontwaren. Eerst moet ik aandachtig de architectuur overschouwen, mij daarbij hoedend voor gezichtsbedrog. Wat ik niet zie, kan ik erbij redeneren of raden. Wat ik wél zie, zet ik volgens dezelfde verhoudingen met enkele schematische streepjes op de goede plaatsen.
Van de zo hooggeroemde scheppingsvreugde is vooralsnog niet bijster veel voelbaar. Wel ontstaat er een soort van hardnekkige spanning naar de voltooiing. Maar ook de verdere afwerking mag niet overijld geschieden. Wellicht is het nu beter met een aantal speelse lijntjes over de gehele oppervlakte de bladermassas tussen en over de zichtbare takstukken te omlijnen en aldus, rondzwervende over de diverse onderdelen, geleidelijk wat meer schaduw te leggen. Als de kruin, dank zij deze behandeling, tastbaarder volume begint te krijgen, kunnen ook stammen en takken wat duidelijker bijgewerkt en verdonkerd worden. Daarna schaatst de pen nog eens rond, vooral in het lommer van de bladerpartijen, dan weer over de takken, totdat wit en zwart op het papier ongeveer beantwoorden aan donker en licht van het model.
Stilaan begint de monumentale boom te leen en zijn geheimen mee te delen. Hij wordt steviger tussen het gras in de bodemgrond gevestigd. Hij is omgezet in mensentaal. Hij zet in het tekenboek en kan meegenomen worden. Wij hebben hem geannexeerd. Hij is geciviliseerd. Hij is bezworen.
Gebedsdienst bij de begrafenis van dhr Luc Stevens
Luc Stevens, een jonge man, op 20 augustus ll. vierendertig jaar geworden. Luc overleed plotseling thuis vorige zaterdag. In 1999 verloren Emilienne en Paul, de ouders van Luc, reeds een zoon in het dodelijk verkeer. Na Alain, zes jaar later Luc. Een heel zware beproeving.
Als thema voor de gebedsdienst bij de begrafenis kozen wij het lied van Bram Vermeulen 'De Steen'. Wij drukken het hier onder af:
- De steen -
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde. Het water gaat er anders dan voorheen. De stroom van een rivier hou je niet tegen. Het water vindt er altijd een weg omheen.
Misschien eens gevuld van sneeuw en regen, Neemt de rivier mijn kiezel mee. Om hem dan glad en rond gesleten, Te laten rusten in de luwte van de zee.
Ik heb een sten verlegd in een rivier op aarde. Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten, Ik leverde 't bewijs van mijn bestaan. Omdat, door het verleggen van die ene steen, De stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.
(Bram Vermeulen)
Luc heeft in ons leven een steen verlegd, waardoor ons leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Als herinnering aan hem krijgen de aanwezigen, als ze naar voor komen om Luc de laatste eer te bewijzen, een wit steentje mee. Het is een symbool dat hij ook in ons leven aanwezig zal blijven.
Hierboven zou ik de boom, getekend door André Van Laere, willen afdrukken. Indrukwekkend. Een deze dagen hoop ik erin te lukken. Hieronder beschrijft hij het scheppingsproces
Bomen kijken en tekenen
Een boom is een individu, vooral als hij alleen staat, zoals hier, temidden vaneen gras veld. Hij heeft zijn eigen gestalte, zijn eigen bewegingen en zelfs zijn eigen inwendig leven. Deze is er een die zich weelderig ontplooit en onmiddellijk imponeert. Tegenover hem gaan zitten betekent: zeer klein worden. Toch doen wij het, bijna als een oefening in nederigheid. Deze vast gewortelde, traag groeiende en verder niets doende takkendrager daagt ons uit, nietige, haastige wezens.
Wij wennen niet aan zijn altijd eender geruis. Hij bestaat al zoveel langer dan wij, hij heeft zijn aanhechtingspunten in een andere, geschiedenisloze wereld, hij welft zich onverschillig over ettelijke mensengeneraties heen. Dit doet ons onwillekeurig duizelen. Hij schijnt ons te bedreigen, wij verliezen er weldra onze alledaagse zekerheid bij. Maar hij lokt ons eveneens naar zich toe, want hij is volmaakt en rustig en sterk.
Wie hem van naderbij wil leren kennen, neme tekenboek en pen en zoeke een geschikt contemplatiepunt uit, om hem over te brengen op het witte blad. De late avondzon zal zorgen voor licht en reliëf.
Indianen die in nauw contact staan met de Natuur en haar Meester, leven niet in het duister. Wist u dat bomen spreken? Ja, dat doen ze. Ze spreken tegen elkaar, en ze spreken ook tegen u als u maar luistert. Maar blanken luisteren jammer genoeg niet. Ze hebben nooit naar Indianen leren luisteren, wat zouden ze dan naar de stemmen van de Natuur luisteren? Zelf heb ik van de bomen veel geleerd: soms vertellen ze van het weer, dan van de dieren, dikwijls ook van de Grote Geest.
Mijn volk en de blanken weten dat ik er niet aan denk om ook maar het kleinste stuk van mijn grond te verkopen, en ik wil ook niet dat de blanken de bomen omhakken, vooral de eiken niet. Ik houd erg veel van de eikenbosjes. Ik kijk er graag naar, omdat ze de stormen van de winter en de hitte van de zomer trotseren. Ze lijken op ons, want hoezeer ze ook bloot staan aan het geweld van weer en wind, ze krijgen daarvan ook kracht.
Alles wat beweegt, staat van tijd tot tijd hier en daar stil. Een vogel vliegt rond, maar hiér blijft hij een tijdje zitten om zijn nest te bouwen, en dáár om van het vliegen uit te rusten. Een man die op weg is, blijft staan als hij wil. Zo heeft ook de Schepper gepauzeerd. Een plaats waar hij zijn tocht heeft onderbroken, is de zon, de mooie, stralende zon. Ook bij de maan, bij de sterren en de winden heeft hij gestaan. Waar bomen groeien en dieren leven, heeft hij vertoefd, en een indiaan is die plaatsen indachtig, en stuurt zijn gebeden daarheen, om de plek te bereiken waar de Schepper gerust heeft, en om haar hulp en zegen te verkrijgen.
Getuigenissen van Noordamerikaanse Indianen, opgetekend door T.C. McLuhan, Canadese antropologe, in: Wie der Hauch einen Büffels im Winter
De traditionele Romeinse klederdracht voor mannen was de toga: een grote lap stof, soms met geverfde randen, maar verder zonder franje, die op een bepaalde manier om het lichaam geplooid werd; niet echt handig om in te werken, daarom vooral gedragen door senatoren. Deed ook denken aan de republiek.
Als de toga over het hoofd geslagen is (capite velato, met bedekt hoofd) komen we op het religieus vlak: dit is de dracht van de genius van de keizer, van de genius van de pater familias, verder van iedere offerende priester, in het bijzonder van de Pontifex Maximus (opperpriester).
Voor vrouwen was de stola (jurk tot op de enkels) de tegenhanger van de mannelijke toga als traditioneel kledingstuk en teken van deugdzaamheid.
Offerassistenten zijn vaak te zien in een soort rok/schort.
Werken kon je het best in een tunica, een eenvoudig jurkachtig kledingstuk tot aan de knieën. Ook gedragen door de Laren.
Broeken droegen de Romeinen niet. Een figuur met een broek aan is dan ook steeds een provinciebewoner of een buitenlander, of een personificatie daarvan.
Een ruwe wollen mantel (laena) werd o.a. gedragen door bepaalde priesters. Zie ook aegis.
Sandalen waren niet alleen het typische schoeisel van Romeinse soldaten, maar ook van senatoren .
Een typisch Kleinaziatisch hoofddeksel is de Phrygische muts, kegelvormig met naar voren vallende punt (als een smurfenmuts). Hij wordt gedragen door Mithras en verder door iedereen die zich zoals de Romeinen - wil laten kennen als een Trojaan of een afstammeling van de Trojanen.
Een eenvoudige bolle muts (pileus) kan een vrijheidsmuts zijn. Een pileus met een ijzeren punt (apex) erop is de dracht van een bepaald soort priesters.
Een hoed met brede rand wordt gedragen door herders en reizigers.
Een brede halsband (torques of bulla) was, net als de Phrygische muts hierboven, iets typisch Trojaans en duidde daarmee op de Trojaanse afstamming van de Romeinen; maar hij werd ook veel gedragen door buitenlanders ten in het/ten Noorden van het Romeinse Rijk.
Het ontbreken van kleding ofwel naaktheid, geheel of ten dele, laat de afgebeelde persoon zien als een min of meer goddelijk wezen.
Eén van de twee borsten ontbloot: kenmerk van de personificatie Roma. Vinden wij in deze tekst een antwoord op onze vraag: waarom dragen 'macht'-hebbers, 'gezag'-dragers lange kledij?