Er is geen priestertekort, wel een tekort aan diakens!
*Er is een diakentekort
Pleidooi voor het diaconaat
Eind september 2004 werden opnieuw twee diakens gewijd voor ons bisdom. Met tachtig zijn ze intussen in het bisdom. Veertien kandidaten volgen momenteel de opleiding. Allemaal erg goed nieuws. Zeker in tijden waarin op tal van andere gebieden in onze Kerk vooral het krimpscenario regeert.
En toch loeren er ook voor het bloeiende diaconaat reële gevaren om de hoek. Diaken Maurice Temmerman schreef er Kerkplein over aan.
Als ik gelovigen, zelfs trouwe kerkgangers, vraag wat een diaken eigenlijk is, dan blijven de meeste het antwoord schuldig. Het diaconaat is voor hen datgene wat de diaken na de consecratie verkondigt: ,,Een mysterie van het geloof! Een ,,mysterie in de zin dat zij niet weten of niet goed weten hoe de diaken te benoemen. En weet hij het zelf eigenlijk wel? Is hij een volwassen acoliet? Of een soort pastoor, maar dan ,,ersatz, een ,,gatenstopper waar priesters wegvallen? Maar die daarbij serieus gehandicapt is want, want hij kan als het erop aan komt toch niet in de eucharistieviering voorgaan en de biecht horen.
Hoeft het dan te verwonderen dat een deken n.a.v. de wijding tot permanent diaken van iemand in zijn dekenaat, uitriep: ,,Ik kan niets doen met een diaken!? Of een collega van hem zei: ,,Wij hebben liever een parochieassistent(e) dan een diaken!
(On)zichtbaar
Hoe komt het dat de diaken zo weinig gekend is? Het heeft te maken met de zichtbaarheid of liever de onzichtbaarheid van de diakens. Ons bisdom telt nu tachtig diakens. In België zijn we met ongeveer vijfhonderd. Maar wat betekent dat in het geheel van een bisdom? In het geheel van de Belgische kerkprovincie?
De ,,onzichtbaarheid van de diakens heeft evenwel met fundamentelere zaken te maken. Zo zijn diakens eigenlijk ,,straatlopers. Zij beoefenen het diaconaat in hun huwelijks- en gezinsleven, op hun werk, in het verenigingsleven, vooral bij de mensen die hoe dan ook in nood zijn.
En er is nog iets anders. In het dekenaat Geraardsbergen vallen sinds enkele maanden de zestien parochies onder de verantwoordelijkheid van drie pastoors. Als er elke zondag moet gezorgd worden voor één eucharistieviering in elk van deze parochies, dan betekent dat minstens vijf vieringen per pastoor. Te veel is natuurlijk te veel. En dus gingen er aanvankelijk en met de beste bedoelingen stemmen op om afwisselend te werken met een eucharistieviering en een gebedsdienst op zondag. Die gebedsdiensten kunnen immers voorgegaan worden door niet-priesters, bijvoorbeeld diakens. En laten er in het dekenaat Geraardsbergen nu net vier diakens zijn. En waarom geen huwelijksvieringen en begrafenissen met een gebedsdienst? De mensen zeggen nu al: ,,Het was een schone mis, mijnheer! Hier dreigt gevaar voor de diakens. Diakens dreigen opgeslorpt worden door ,,priesterlijke taken.
Inderdaad, als diakens toch zichtbaar zijn, dan is het tijdens liturgische vieringen. Zij dragen dan een albe, een stool, soms een dalmatiek. In hoeveel kerken wordt het onderscheid gemaakt in de liturgische ambtskleding van een priester of een diaken? ,,Jawel, het was daar nog een mis met twee, zelfs met drie heren, horen wij dikwijls na een viering.
Ten gronde
Nog dieper gravend stoten wij op de diepste reden van de onzichtbaarheid van de diakens. Stel dat er op zondag niet langer of maar zeldzaam meer eucharistie kan worden gevierd in een parochie. Zal de algemene reactie dan niet zijn: ,,Dat is niet goed! Wij hebben toch recht op een mis! Het geloof gaat achteruit!, enz. Zouden wij dat ook zeggen als er wél elke week eucharistie wordt gevierd, maar er zelden of nooit het Woord zou in worden verkondigd? Zullen wij dan zeggen: ,,Dat is niet goed! Wij hebben nood aan verkondiging van Gods Woord! Het geloof gaat achteruit, ja, het is in gevaar!?
En wat zeggen wij als de mensen die letterlijk en figuurlijk hongeren, met hun honger blijven zitten? Als mensen dorsten naar water, maar bij ons nog meer naar aandacht, zorg, bevestiging, naar een goed woord, maar verdorsten in een woestijn van eenzaamheid, omringd door velen zonder omzien? Wat zeggen wij als zieken allerlei, mensen gevangen tussen muren, maar ook vereenzaamd in onze steenwoestijnen, maar niet verlost worden uit hun isolement? Zeggen wij dan ook: ,,Dat is niet goed. Wij hebben nood aan mensen die ons voorgaan, oproepen, motiveren om de handen uit de mouw te steken en de goede werken te beoefenen, de werken van barmhartigheid of beter nog de werken van de Messias!? Als het vieren en het verkondigen van het geloof geen handen en voeten krijgt in het leven van elke dag, op straat, daar waar de mensen echt leven, zeggen wij dan ook: ,,Het geloof gaat achteruit, ja, het is in gevaar! De mensen praktiseren niet meer!?
Hier raken wij aan de diepste reden van de onzichtbaarheid van de diakens. Veel gelovigen onderwaarderen de liefdewerken, de broeder- en zusterdienst, de diaconie. Niet alleen de gelovigen, maar ook nog altijd het beleid. Terwijl diezelfde liefdewerken, de werken van de Messias, de toetssteen zijn van onze vieringen en verkondiging. Bijna alle heiligen blonken uit door de heldhaftige beoefening van de liefdewerken. Denken wij maar aan pater Damiaan en Moeder Teresa.
Groot tekort
Daarom durf ik beweren dat er een groot tekort is aan diakens! Er moeten meer mannen (en liefst ook vrouwen!) komen die gewijd worden tot het sacrament van het diaconaat om de Heer zichtbaar en tastbaar te maken die al goeddoende rondging en rondgaat. Er zou minstens één diaken moeten zijn in elke parochie, liefst meer in grote parochies. Zij zouden er ons voortdurend moeten aan herinneren dat het geloof niet alleen gevierd en verkondigd, maar beleefd moet worden in het leven van elke dag.
In die zin zijn de diakens de bewakers van de liturgie. Als de diaken aan het altaar staat tijdens de eucharistieviering of andere liturgische vieringen, dan is hij daar altijd aanwezig in functie van zijn wijdingsambt, wat betekent: allen, voorgangers en gelovigen, voorgaan in, attent maken op, oproepen tot, motiveren tot broeder en zusterdienst, tot ,,barmhartigheid, tot ,,baarmoeder zijn voor nieuw leven, opdat de mensen zouden leven in overvloed of op zijn Vlaams gezegd: dat zij van het leven deugd zouden hebben.
Voetwassing
Mag ik het bovenstaande duiden vanuit de liturgie van Witte Donderdag? Terecht vieren de priesters Witte Donderdag als hun feestdag. Op die dag werd de eucharistie ingesteld en het wijdingsambt (priesterschap). Maar welk evangelie lezen wij dan? Het evangelie van de voetwassing. Jezus die geknield de voeten van zijn leerlingen wast en ze droogt met een doek. Wel, de stool die wij als diakens dragen, verwijst naar het doek dat Jezus droeg tijdens het Laatste Avondmaal. Wij dragen de stool links over de schouder, zodat de rechterarm vrij blijft om de voeten van de mensen te wassen, terwijl wij voor die mensen knielen. Mogen wij niet zeggen dat het diaconaat werd ingesteld tijdens het Laatste Avondmaal? Elke mens vertegenwoordigt de Heer. Wij knielen voor hem en dienen Hem in navolging van Degene die gekomen is om te dienen en niet om gediend te worden.
Als tijdens de consecratie de priester zegt: ,,Dit is mijn Lichaam. Dit is mijn Bloed, dan verkondigen wij het mysterie van het geloof. De Heer is werkelijk onder ons aanwezig als degene die zijn leven breekt en deelt en zegt: Doe dit tot Mijn gedachtenis. Word ook zon mens. Neem uw leven en deel het met anderen. Jezus ,,identificeert zich met het gebroken brood en het vergoten bloed. ,,Dat ben Ik, zegt Hij. ,,Zo ben Ik, zegt Hij.
Maar Hij identificeert zich ook met de mens rondom ons, zeker met de elke mens die hoe dan ook in nood is. In Mt 25 horen wij: ,,Ik had honger, ik had dorst, ik was ziek, gevangen, dakloos, vreemdeling en toen heb jij voor mij gezorgd. Jezus ,,identificeert zich hier met elke mens, zeker met de mens in nood. Dat mogen wij de tweede consecratie noemen. De eerste consecratie gebeurt tijdens de eucharistieviering, de tweede tijdens de beoefening van de goede werken, de werken van de Messias. Hier ontdekken wij opnieuw de diaken als de bewaker van de liturgie. Zoals het Laatste Avondmaal altijd ook voetwassing is, zo moet de liturgie beleefd worden in de liefdewerken. Als de liturgie niet beleefd wordt in de liefdewerken, verraadt zij het mysterie dat zij verkondigt.
De diaken, ja het diaconaat zelf, is in gevaar. Als de diaken door het tekort aan priesters meer en meer priesterlijke taken gaat vervullen, dan gebeurt dat opnieuw ten koste van de diaconie. De diakens zijn er om de liturgie op haar plaats te zetten en niet om de gaten te vullen die vallen door het tekort aan priesters.
Mgr. Jozef De Kesel, toen nog verantwoordelijke voor de vorming in het bisdom Gent, zei ooit dat de bisschop twee armen heeft. De ene arm zijn de priesters, de tweede de diakens. Eeuwenlang was de arm van het diaconaat praktisch afgestorven. Is een bisschop met slechts één arm niet gehandicapt? Sinds het Tweede Vaticaanse Concilie is de arm van het diaconaat gaan herleven. En dan zouden er zijn die zeggen dat zij geen diakens nodig hebben. Willen zij dat de bisschop opnieuw gehandicapt wordt?
Enkele uitspraken over de diakens in Testamentum Domini
1.31,10 : Zoals het goed (juist) en passend is, gaat de priester samen met de diaken in de huizen van de zieken op bezoek. Hij overlegt (denkt er over na) wat passend en nuttig is om aan de zieken te zeggen , vooral aan de gelovige zieken.
I.33,1: De diaken doet en deelt alleen dat mee wat de bisschop hem opdraagt. Hij is de raadgever van heel de clerusen zo iets als het zinnebeeld van de hele kerk. Hij verpleegt de zieken, bekommert zich om de vreemdelingen, is de toeverlaat van de weduwen. Op vaderlijke wijze ontfermt hij zich over de wezen, gaat de huizen van de armen in en uit om na te gaan of er iemand is die in angst leeft, ziek is of in nood is geraakt. Hij gaat in de woningen van de catechumenen op bezoek om diegenen die twijfelen te bemoedigen en om de onwetenden te onderrichten. Hij kleedt de overleden mannen aan en schmückt hen op, hij begraaft de vreemdelingen, en ontfermt zich over degenen die hun vaderland hebben verlaten of eruit verdreven werden. Hij maakt aan de gemeente de namen bekend van degenen die hulp nodig hebben (die in nood verkeren). Daarbij zal hij de bisschop niet lastig vallen en hem alleen s zondags verslag uitbrengen, opdat hij daardoor over alles op de hoogte is.
1.34,3: Als een diaken werkzaam is in een stad die aan de zee ligt, zal hij zorgvuldig de oevers afzoeken, of er geen lijken van schipbreukelingen zijn aangespoeld. Hij zal de drenkelingen aankleden en begraven. In het onderkomen van (voor) vreemdelingen zal hij er zich van gewissen (op verkenning gaan) of er daar geen zieken, armen of overledenen zijn, en hij zal de gemeente meedelen, wat zij voor iedereen moeten doen, wat nodig is. De verlamden en zieken zal hij een bad geven, waardoor zij in hun ziekte (in hun noodsituatie) even op adem kunnen komen. Allen die in nood verkeren moet hij melden aan de gemeente.
1.34,4: De diaken zal in alles als het oog van de kerk zijn; hij zal zich inspannen om een voorbeeld van vroomheid te zijn. (Hier volgen nog waarschuwingen voor degenen die nog niet tot het eucharistievieren bekwaam zijn en over de voorbeden die de diaken moet voordragen
Deze citaten komen uit een oud-Syrische kerkelijk canon (juridische voorschriften) uit de vijfde eeuw. Op basis van deze voorschriften (er staan nog andere voorschriften in het document) zouden wij makkelijk een dagboek van een diaken toen én vandaag kunnen schrijven. Wie helpt mij daarbij?
God heeft een religieuze niet-professional nodig die een ervaren handarbeider is
God heeft een religieuze niet-professional nodig die een ervaren handarbeider is
De roeping van Elisa (1 K 19, 19 - 21)
Elisa wordt in deze tekst als de zoon van een welgestelde boer voorgesteld, want hij ploegt met twaalf koppels ossen. Hijzelf werkt met het laatste, het twaalfde koppel en heeft zo een overzicht over de elf knechten die voor hem de voren trekken. Elia roept hem doordat hij hem zijn mantel toewerpt. Op deze wijze wordt Elia voor de zaak van God in beslag genomen. Elisa weet onmiddellijk wat dit te betekenen heeft: de familie verlatenen en breken met het tot dan toe uitgeoefende beroep. De rest van het verhaal zet enkel nog uiteen hoe de rijke erfgenaam alles achter zich laat.
* Eerst vraagt Elisa de toestemming om van zijn ouders afscheid te nemen. Hij weet dus dat hij al niet meer heer is vanzichzelf, maar in dienst van Elia staat. Elia geeft hem de toestemming voor dit afscheid. Met deze zin "Heb ik u soms tot iets verplicht?" schenkt hij hem de volledige vrijheid. Wie geroepen wordt, mag alleen in volledige vrijheid volgen. Maar juist dit vrijlaten maakt Elisa pas echt bewust van wat er met hem gebeurde is. Waarschijnlijk wil de tekst zeggen dat hij helemaal niet meer naar huis terugkeert, maar midden op het veld een afscheidsmaal voor zijn personeel improviseert. Als brandhout neemt hij in elk geval het juk van een span - als teken dat hij zijn huidige beroep opgeeft en dat de zaak van God geen uitstel duldt.
* Het verhaal toont echter niet alleen het 'onmiddellijke' van de navolging. Zijn toont ook dat het nieuwe dat God met Israël begonnen is, enkel van persoon tot persoon doorgegeven kan worden. Er is geen automatische overgang van het geloof op de volgende generatie. Van aangezicht tot aangezicht moeten geloof en charisma doorgegeven worden. Elisa moet zogezegd de mantel van Elia op zijn lichaam voelen.
* Het verhaal laat nog een derde aspect zien: Elisa zou er noit zelf aan gedacht hebben profeet te worden. Hij had heel andere zaken op het oog: het bedrijf van zijn ouders, de zaak, het gezin. Waarschijnlijk wordt hij juist daarom geroepen. De religieuze bedienaren schermen zich vaak af tegen het nieuwe dat God wil. God heeft een religieuze niet-professional nodig die een ervaren handarbeider is.Hij heeft mensen nodig die in staat zijn met twaalf spannen ossen te ploegen of met passer en schietlood om te gaan - en die het schietlood ook gebruiken voor de toestand van het volk van God. Met vele anderen, tot aan Jezus en de vissers die Hij riep om Hem te volgen, zal het in de loop van de heilsgeschiedenis zo zijn.
Deze mooie ruiker bloemen plukte ik in de wei van Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, Carmelitana, Gent, tweede druk, 2001, p.139 - 141.
* "WIE GEROEPEN WORDT MAG ALLEEN IN VOLLEDIGE VRIJHEID VOLGEN."
* "ER IS GEEN AUTOMATISCHE OVERGANG VAN HET GELOOF OP DE VOLGENDE GENERATIE. VAN AANGEZICHT TOT AANGEZICHT MOETEN GELOOF EN CHARISMA DOORGEGEVEN WORDEN."
* "GOD HEEFT EEN RELIGIEUZE NIET PROFESSIONAL NODIG DIE EEN ERVAREN HANDARBEIDER IS."
Het overgrote deel van de diakens (en diaconessen!) oefenen een profaan beroep uit. Zij zijn geen diakens (of diaconessen!) met een beroep, maar op de eerste plaats diakens IN hun beroep!
Aan een gevaarlijk stuk kust, waar regelmatig schepen vergaan, stond lang geleden een primitieve kleine reddingspost. Het gebouwtje was niet meer dan een hut en er was één boot. Maar de toegewijde leden, die de reddingsploeg telde, waren altijd op hun post en zonder zich om hun eigen leven te bekommeren, trokken ze er dag en nacht op uit om onvermoeid te zoeken naar de vermisten.
Vele mensen levens werden door deze kleine reddingspost gered, en ze werd daardoor beroemd. Sommigen die gered waren en verschillende anderen die in de omgeving woonden, wilden op één of andere manier met de post verbonden zijn en het reddingswerk met hun tijd, geld en moeite steunen.
Er werden nieuwe boten gekocht en nieuwe bemanningen opgeleid. De kleine reddingspost werd groter en groter. Sommige nieuwe leden ging het ter harte, dat het gebouwtje zo primitief en armoedig uitgerust was. Ze hadden het gevoel, dat er een meer komfortabel gebouw moest komen, waar de aan land gebrachte drenkelingen konden worden opgevangen. Dus vervingen ze de houten kribben door echte bedden, vergrootten het gebouw en plaatsten er betere meubels in.
Nu werd de reddingspost een populaire vergaderplaats voor haar leden. Omdat ze het als een soort clubgebouw gingen gebruiken, werd het gebouwtje steeds keuriger opgeknapt en luxueuzer gemeubileerd.
Niet alle leden waren nog geïnteresseerd in het reddingswerk en waren in staat of bereid om er zelf met de reddingsboten op uit te trekken. Dus namen zij bemanningen in dienst om voor hen dit werk te doen. Het motief van het reddingswerk overheerste nog steeds in de versiering van het clubgebouw en in de kamer, waarin de nieuwe leden van de club plechtig werden geïnstalleerd, stond een symbolische reddingsboot.
Rond deze tijd gebeurde het, dat een groot schip bij de kust verging, en de in dienst genomen bemanningen brachten scheepsladingen vol koude, natte en half verdronken schipbreukelingen het clubgebouw binnen. Ze waren vuil en ziek en de prachtige nieuw club veranderde in een chaos. Daarom besloot het bestuur onmiddellijk naast het clubgebouw een opvangcentrum te bouwen, waar de schipbreukelingen eerst konden worden opgeknapt, voordat ze werkelijk binnenkwamen. Maar bij de volgende algemene vergadering viel de club in twee partijen uiteen. De meeste leden wilden met het reddingswerk stoppen, omdat het maar onprettig was en erg hinderlijk voor het normale clubleven. Sommige leden hielden aan het reddingswerk vast als hun eerste doel en ze wezen erop, dat de club nog steeds een reddingspost heette. Maar toen het uiteindelijk op stemmen aankwam, bleek de laatste groep in de minderheid te zijn en ze kregen te horen, dat ze maar een eigen reddingspost moesten beginnen als ze dat werk nog steeds wilden voortzetten. Dat deden ze dan ook, een eindje verderop aan dezelfde kust.
Toen de jaren verstreken, gebeurde er met deze nieuwe reddingspost hetzelfde wat er met de oude was gebeurd. Ze ontwikkelde zich tot een club en er werd wéér een andere post gesticht. De geschiedenis bleef zich herhalen.
En als je vandaag de dag aan die kust een bezoek brengt, dan zul je er een aantal exclusieve clubs aantreffen.
Schipbreuken komen nog veel voor in die omstreken, maar de meeste schipbreukelingen verdrinken.
Een parabel van Th.O.Wedel uit The Ecumenical Review, oktober 1953
Ook geciteerd, in andere versie in Gerben Heitink, Tussen zeggen en zwijgen. Grondwoorden in een geloofsgesprek. Kok Kampen, 2003, 2de druk.
Dit verhaal geeft te denken, zegt G. Heitink. Het verhaal van een gemeenschap van mensen die zich noemt naar Jezus, redder is zijn naam, maar zo gauw vergeet waar het allemaal om begonnen is: het leven van mensen en de redding van de wereld, waarbij het woord redden niet vergeestelijkt mag worden. Heil is aards heil, vrede en gerechtigheid.
De Kerk wordt zo gauw doel in zichzelf, een instituut, een nette club, een gezelligheidsvereniging. Ze schuift zomaar als een eigen organisatie tussen Jezus en de mens in. Het kruis wordt een ornament, de redders vergeten dat ze zelf geredden zijn en gaan over tot de orde van de dag.
Sinds de Kerk staatskerk werd en deel ging uitmaken van de gevestigde orde, is dat het grote gevaar dat haar bedreigt. Daarom moet ze steeds weer bepaald worden door wat inde gelijkenis door een minderheid de oorspronkelijke doelstelling wordt genoemd. De Kerk is er voor anderen. (blz. 109).
Overgenomen uit Mensen Onderweg, juni 2004, n° 5, p. 24 -25.
Ik zie de problemen die ge schetst in uw tekst, maar kan ze daarmee nog
niet oplossen... Een paar gedachten slechts om er bij te leggen:
- Het verhaal van de reddingspost is een goede eye-opener, maar klopt
niet helemaal. Wij zijn geen verzorgingsinstelling 'zoals Christus ook
deed', maar moeten als Kerk Christus zelf sacramenteel bemiddelen, en er
verder op vertrouwen, als mensen christelijk zijn, dat ze (= Christus
zelf in hen!) diaconaal zullen (= zal) handelen in de wereld.
- dit betekent dat de kerk zichzelf ontvangt van Christus en hem
binnenkerkelijk 'doorgeeft' in woord, sacramenten en ambt,in zijn
drievoudig priesterschap: profetisch ontvangt de K zichzelf in het
woord, priesterlijk in de sacramenten, en koninklijk of herderlijk in
het ambt. Deze drie constitueren de Kerk, daarmee is ze als te ontvangen
gave voltooid.
- Daarmee wordt het ambt de diakonale dimensie in de Kerk zoals ze zich
ontvangt: het ambt betekent precies dat Christus ons zelf komt dienen
omdat wij het niet zelf kunnen. Het ambt is dus dienst ("als ik u de
voeten niet mag wassen, kunt ge mijn leerlingen niet zijn").
- Het diakonale handelen van de kerk is dan niet een van de drie
dimensies, maar het /hele/ handelen van de kerk in haar relatie tot de
wereld: in ons diakonaal zijn mogen wij nooit of te nimmer onderscheid
maken tussen de wereld en de kerk. Een katholieke zieke is niet meer
waard dan een niet katholieke (ook al moet hij misschien eerst bezocht
worden, niet omdat hij de belangrijkste zieke is, maar omdat we onder de
christelijke broeders en zusters bij uitstek moeten waar maken wat in de
wereld nog maar half lukt)
- Voorzover ik kan inschatten heeft het diakonaat als sacrament dan een
dubbele betekenis: a) het is het fundament van het ambt (accent op 'het
behoort tot de wijding, als onderste trap), en b) het stelt present dat
de kerk moet dienen, de diaken is dienaar in persona(!) ecclesiae
(accent op de specificiteit van diakonaat tov priesterschap en
bisschopsambt). IN die laatste betekenis symboliseert de diaken m.i.
veeleer dat de kerk de wereld dient dan dat de kerk haar kerkleden dient.
- Praktisch komt het er op neer dat de kerk zich moet organiseren zoals
ze zich moet ontvangen: vanuit woord, sacrament en ambt. Dat moet
verzekerd zijn. Als ze leeft vanuit die drie zal ze automatisch
diakonaal zijn. Is de kerk niet diaconaal, dan faalt de overdracht van
woord, sacrament en ambt.
- Dan nog zullen er praktische problemen zijn met de hertekening van het
parochielandschap. Maar dat heeft te maken met twee gelijktijdige
dynamieken die moeten worden ontwikkeld: schaalvergroting en
Diaken Laurent is geboren in 1932 in het Noord-Franse Douvrain, bij Lens. Zijn ouders waren afkomstig uit de streek van Deinze. Doordat daar geen werk was, trokken ze zoals vele andere Vlamingen - naar Noord-Frankrijk om er in een steenbakkerij te werken. Laurent was de jongste van zeven kinderen. Drie van hen zijn vroeg gestorven en hij was nog geen jaar toen ook zijn vader stierf. Later in de jaren vijftig, verloor hij nog twee broers in een mijnongeval.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, vluchtten ze naar Avignon. Na drie dagen keerden zij al terug. Kort daarna maakte een ontploffing hun huis met de grond gelijk. Met zijn moeder woonde hij daarna een tijdje in een hok. Door toedoen van een kasteelvrouw uit Drongen, die hij tijdens een korte vakantie bij een nicht leren kennen, keerden zij aan het begin van jaren vijftig naar Vlaanderen terug. Hij kon op het kasteel gaan werken en zijn moeder betrok een huisje in Astene. Maar in 1962 raakte ze verlamd. Toen besloot Laurent bij haar in te trekken en vond werk in een fabriek in Deinze.
Met zijn moeder ging het van kwaad tot erger en enkele jaren later moest ze worden opgenomen in wat nu het rust- en verzorgingstehuis Sint-Jozef heet. Laurent ging met haar mee en hij vroeg de zusters of hij bij haar mocht blijven. Als tegenprestatie beloofde hij een handje toe te steken in het onderhoud van het tehuis en van de grote tuin. Op die manier voorzag hij in het onderhoud van zijn moeder. Die dag begon voor Laurent een nieuw leven ten dienste van bejaarden, zieken en stervenden. Ook na de dood van zijn moeder in 1971 bleef hij daar wonen.
In het jaar van het overlijden van zijn moeder, in 1971 dus, las hij een bericht in het parochieblad waarbij mannen werden gevraagd zich eventueel kandidaat te stellen voor het permanent diaconaat. Na veel wikken en wegen, na een lang gesprek met een priester die het diaconaat gunstig gezind was en enkele maandelijkse gesprekken met een principaal van een college, stelde hij zich kandidaat. Via de pastoor had hij vernomen dat hij zijn aanvraag om tot de opleiding te worden toegelaten aan kanunnik Jozef Delmotte moest richten. Het duurde heel lang voor hij antwoord kreeg, maar uiteindelijk werd hij als kandidaat, samen met zes anderen, aanvaard.
Het was voor Laurent niet makkelijk de opleiding te volgen. Hij had zijn handen vol met zijn werk in het tehuis, maar ook het wekelijks cursus volgen vroeg het uiterste van Laurent. Gelukkig schakelde men in het derde jaar over op avondbijeenkomsten. Om de veertien dagen werden zij verwacht op het Sint-Paulus seminarie te Drongen.
Vooral van de bezinningszondagen om de zes weken heeft Laurent veel meegedragen. In het begin had hij zich afgevraagd of hij wel geroepen was tot het diaconaat. Al die theorie die hij de eerste twee jaar te verwerken kreeghebben hem soms aan de rand van de opgave gebracht. Gelukkig ontmoette hij in het derde jaar als begeleider Roger Vereecken. Dank zij deze priester zag hij langzamerhand in dat hij al lang diaconaal werk verrichtte. Het leven als leerschool had hem tegen heug en meug met de ervaring van tegenslag, armoede en ziekte geconfronteerd en hij had er leren mee omgaan. Zoals hij in een artikel ooit las: als je het lijden niet kunnen wegruimen, leer er dan mee op weg gaan. Maar vooral zijn inzet ten dienste van bejaarden, zieken en stervenden was voor hem de universiteit van het leven geweest. Het viel hem wel op dat de meerderheid van zijn medekandidaten sterk liturgisch gericht waren. Laurent zelf vond het gebed en de liturgie uiterst belangrijk, maar naar zijn ervaring en mening moest de diaken vooral de broeder- en zusterdienst verrichten. Het moeilijke woord diaconie was, zo leerde hij, de toetssteen van de verkondiging en de viering.
In 1973 werd Laurent samen met vier andere kandidaten diaken gewijd in de St.Baafskathedraal. Hij herinnert zich nog dat het op een autoloze zondag was, maar de wijding zelf heeft hij als een machtig en indrukwekkend gebeuren ervaren. Diaken Laurent is nu 32 jaar diaken gewijd. Hij heeft nooit een officiële zendingsbrief van de bisschop ontvangen, maar hij wist dat hij niet op zoek moest om zijn diaken-zijn te kunnen invullen. Vanuit de genade van de wijding ging hij zijn inzet voor bejaarden, zieken en stervenden nog bewuster en meer bezield, beleven.
Deze lange levenschets was nodig om diaken Laurent, een van de oudste diakens van ons bisdom, te kunnen plaatsen. Wij laten hem nu zelf aan het woord.
-Diaken Laurent, mag ik vragen hoe je dag begint?
-Elke dag sta ik op om kwart over vijf. Eerst bid ik in de kapel, o.a. het getijdengebed is voor mij echt een belangrijke manier van mijn engagement geworden. Het heeft wel een tijd geduurd voor ik vertrouwd geraakte met de psalmen. Gelukkig heb ik ooit een reeks lessen gevolgd bij pater Rossel. Tien lessen van twee uur lang leerde hij ons de psalmen smaken. En of ze smaken.
-Wat doe je zoals in het rust- en verzorgingstehuis?
-Na mijn bezoek aan de kapel, ga ik bij de zieken en stervenden en ik bekommer mij ook om de zieke zusters. Ik help bij het klaar maken van het ontbijt en steek een handje toe bij de verzorging. Na de eucharistieviering van 8.30 deel ik de communie uit onder de zieken. Tijdens de dag help ik bij de verpleging, de verzorging en de stervensbegeleiding. Ik help ook bij het afleggen van de doden.
-Ik leerde hier een verpleegster kennen die over jou,diaken Laurent, het volgende verklaarde: Al wie hier sterft, gaat met diaken Laurent de dood in.
-Stervensbegeleiding is een van de zeven werken van barmhartigheid. Ik ontvang o.a. de families van de gestorvenen bij het mortuarium. Eigenlijk ben ik voortdurend bezig met wie met de grenzen van het leven wordt geconfronteerd. Of het nu gaat om patiënten die met de ambulance worden weggevoerd, of familieleden die een laatste groet komen brengen, ik wil niet dat ze alleen worden weggestuurd.
-Diaken Laurent, het zal je niet verbazen dat sommige mensen vragen: Hoe doe je dat toch allemaal?
-Ik heb daar niet meteen een antwoord op. Goed zijn voor de naaste, meer niet. Mag ik het zeggen zoals ik ergens las: Ik probeer voor de mensen, wie ook, zo goed te zijn als God. Sommigen zeggen dat ik een sterke man moet zijn om op die manier met lijden en dood om te gaan. Maar zo voel ik me niet. Zonder Onze-Lieve-Heer (Is dat geen mooie naam voor God in Jezus?) en zonder mijn geloof kan ik dat soort werk niet aan. Hij maakt mij sterk en helpt mij de mensen tot rust te brengen. Want daar komt het uiteindelijk op neer. Aan een sterfbed passen geen grote woorden. Kleine gebaren volstaan. Iemands hand vastnemen, hem een knuffel geven of gewoon luisteren. Stilte en eenvoud.
-Kan je enkele sterke ervaring vertellen?
-Velen vragen op hun sterfbed naar hun kinderen. Als buitenstaander kun je die natuurlijk niet vervangen, maar je kunt de mensen wel geruststellen. En andere keer moet je de stervende helpen zijn angst te overwinnen. Hoe vreemd dat ook klinkt: ook de dood moet je met vertrouwen tegemoet gaan. Het sacrament van de ziekenzalving draagt daartoe bij, ook al wordt dat nu meer dan vroeger in groep toegediend. Je moet de mensen er dan wel goed op voorbereiden en hen daar naartoe begeleiden.
-Niet alleen van de boven vermelde verpleegster, maar ook van andere verplegenden hoorde ik dat je invloed bijhet verplegend personeel heel groot is
-Ik dank God dat ik hier in teamverband heb leren werken. Door mijn leeftijd en ervaring mag ik wel eens iets vertellen aan de nieuwkomers, ook aan de ouderen. Zovertel ik de jonge verplegers en verpleegsters geregeld dat wie in een rust- en verzorgingstehuis verblijft, vaak alles achter zich heeft moeten laten. Niet alleen materieel, maar ook geestelijk: zijn dromen, zijn illusies, zijn hoop. Voor zulke mensen kun je nooit te goed zijn. Is een belangrijke opdracht van het diaconaat niet de anderen op te roepen en stimuleren om de mensen, wie die ook zijn, te dienen?
-Je vertelde mij dat vooral het leven de beste leerschool in je diaconaat is geweest. Dat geldt waarschijnlijk niet alleen voor je opleiding tot diaken?
-Inderdaad. Mijn geloof kreeg ik van mijn moeder mee. Ondanks vele tegenslagen die ze kende, hield haar geloof altijd stand. Ze bad veel en was altijd hoopvol gestemd. Morgen wordt het beter, herhaalde ze. Ik heb me laten vertellen dat Felix Timmermans als lijfspreuk had: En toch! Zo was ook mijn moeder. Ook in de donkerste perioden van haar leven vertrouwde ze haar leven aan God toe. Wat God niet toestond, was ook voor haar niet toegestaan. Ik herinner me dat ik op de terugweg van het kerkhof ooit een biet meenam. Mijn moeder stuurde me onmiddellijk te biechten. Ach jongen, zei de pastoor, als je zon honger had, had je er gerust twee mogen meenemen; Dat ik aan de lijve heb ervaren wat armoede betekent, verklaart misschien waarom ik zo met de armen ben begaan. Als er overschotten aan voedsel of kleren zijn, laat ik die naar de zusters van moeder Teresa in Gent brengen. Ik werk mee met de Helpende Hand, een vereniging die kleren en speelgoed voor kinderen inzamelt. Ziekenzorg, Wereldmissiehulp (Waar ik nogal een diakens en diakenvrouwen mag ontmoeten!), enzovoort: ze liggen me allemaal na aan het hart. En als ik de krant lees dat een gezin iets is overkomen, vraag ik of we kunnen helpen.
-Ik heb mogen begrijpen dat spiritualiteit een grote plaats inneemt in je leven.
-Ik ben zeer gehecht aan de figuur van Theresia van Lisieux, onze jongste kerklerares. Zij leerde mij dat bidden niet altijd een zaak van grote woorden is, maar van het openstellen van je hart. Bij haar leerde ik ook wat nederigheid is en wat de Fransen simplicité noemen. Nederig en klein, zo moeten we de medemens tegemoet treden. Ik zou ook kunnen zeggen dat eenvoud belangrijk is. Maar wij moeten dat dan goed begrijpen. Volgens mij betekent dat één-zijn, niet dubbel. Nederheid, simplicité , eenvoud: geen gemakkelijke opdracht in een samenleving als de onze, waar het voortduren op aankomt zoveel mogelijk op te vallen. Als diaken mag ik zeggen dat spiritualiteit uiterst belangrijk is. In een artikel van het parochieblad las ik ooit een interview met bisschop Adriaan van Luyn, evenals onze bisschop een pater salisiaan. Hij had het in dat interview op de drie sen: spiritualiteit, solidariteit en soberheid. Een diaken zou het niet beter kunnen zeggen!
-Diaken Laurent, jij bent een ge-lukte diaken of mag ik ook zeggen: een gelukkige diaken?
-Ik dank God dagelijks dat Hij mij de kans geeft anderen gelukkig te helpen maken of te helpen genezen. In een rust-en verzorgingstehuis voel je nog dat mensen dankbaar en blij zijn. Ik hoop dan ook dat ik dat werk nog lang mag doen.
-Diaken Laurent, ik weet dat jij de verdediger bent van een gedurfde stelling, namelijk dat er geen tekort is aan priesters, maar wel aan diakens.
-Soms durf ik wel eens stout te zijn. Maar kijk: hoewel onze samenleving welvarender dan ooit is, zijn de noden er niet kleiner op geworden. Veel ouderen blijven verweesd achter. Hun kinderen maken voor hen geen tijd meer vrij of luisteren nog nauwelijks naar wat ze te zeggen hebben. Er is een groot gebrek aan respect en er is veel stil verdriet. Dat stemt mij triest. Maar als christen moeten we getuigen van onze hoop op een betere wereld. Dat kunnen we maar door goed te zijn voor onze medemens, zo goed als God, zoals wij in een kerklied zingen. Daarom hebben wij veel diakens nodig die onze christenen en de mensen van goede wil attent maken op al die noden en hen oproepen Gods liefde handen en voeten te geven, zeker en desnoods door zelf de handen uit te mouwen steken. Om het te kunnen klaren en niet uitgeblust te geraken, zijn er nog veel diakens en diaconessen nodig. Anders lopen zij het gevaar overvraagd te worden. Zij moeten er dan wel acht op slaan niet alles zelf te willen doen. Het is onze taak onze medechristenen te herinnen aan hun roeping op te dienen. Wij mogen ze niet gerust laten. Wij moeten hun voortdurend oproepen en stimuleren en natuurlijk ook voorgaan!
-Jij hebt ons al verteld dat de universiteit van het leven de beste leerschool en vormingsinstituut is en toch weet ik dat jij regelmatig bijschoolt.
-Het leven als universiteit is de beste leerschool, maar dat belet niet dat wij nood hebben aan bijscholing. Zo heb ik heel wat cursussen gevolgd, o.a. voor palliatieve verzorgingen ben ik een trouwe bezoeker van onze bezinningszondagen, die in feite een goede bijscholing zijn. Ook de regiobijeenkomsten bieden naast het schouder en wang voor elkaar zijn, ook altijd kansen om van elkaar te leren. In onze regio noemen wij dat het pastoraal forum.
-Als patriarch onder de diakens of zoals sommigen onder ons soms zeggen, onze vader abt, zal je wel een goede raad aan de kandidaat diakens en hun gezinnen kunnen geven. Je lange ervaring als diaken moet een schatkamer aan goede raad bevatten.
-Op de eerste plaats: vergelijk nooit jezelf met een andere diaken. Het overgrote deel van diakens zijn gehuwd en hebben een gezin. Bovendien hebben ze ook nog een beroepstaak. Je kan moeilijk een diaken die én gehuwd én beroepsverplichtingen heeft vergelijken met een alleengaande zoals ik ben. Ik zeg wel alleengaande: ik ben geen alleen-staande.
-Ik denk dat men meer moet nadenken over de beleving van zijn diaken-zijn in zijn beroep. Vele diakens haasten zich na hun werk naar huis om eindelijk hun diaconaat te kunnen uitoefenen, in de parochie bijvoorbeeld. Daarnaast pleit ik ervoor niet te veel hooi op zijn vork te nemen. Zelf werk ik niet van s morgens tot s avonds, want dat wordt vlug ook nog eens van s avonds tot s morgens. Het vraagt veel ascese om in te zien dat je niet God bent: wij kunnen niet alles en wij kunnen niet overal tegenwoordig zijn. God zelf rustte op de zevende dag. Waarom rusten wij niet op tijd en stond.
Vooral pleit ik voor stabilitas. Dat leerde ik verwoorden dank zij eenprachtig boekvan Wil Derkse, Een levensregel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijks leven . In de stabilitas gaat het erom te groeien en te bloeien waar je geplant bent, in deze situatie, in dit gezin, in deze organisatie waaraan je het jawoord hebt gegeven, en niet ergens anders.
Wat mij eveneens zorgen baart is het toenemend priestertekort. Vele diaken voelen zich wel eens te veel tot louter liturgische taken aangetrokken. Door het priestertekort dreigen zij nog meer op te gaan in liturgische vervangingsdiensten. Maar daarover zouden wij een andere keer een boom moeten opzetten.
De 'natuurlijke' familie wordt de 'nieuwe' familie
Het gezin van Prisca en Aquila: een 'natuurlijke' familie wordt een 'nieuwe' familie.
Op zijn zogenaamde tweede missiereis kwam Paulus in Korinte het joodse paar Prisca en Aquila tegen. Beiden waren tentenmakers van beroep en hadden een eigen bedrijf. In de Oudheid vervaardigden tentenmakers vooral lederwaren: ook tenten waren meestal van leer. Keizer Claudius had Aquila en Prisca samen met veel andere joden uit Rome verdreven. Toen Paulus hen leerde kenne,n waren ze al christen. Zij nemen hem in Korinthe in hun gezin op. De eerste tijd werkt Paulus mee in hun firma en gebruikte hij tegelijkertijd hun huis en hun bedrijf als basis voor zijn hele missiewerk (Hnd 18, 1 - 5). Prisca en Aquila zouden met hun gezin en hun tenten- en lederwarenfabricage voor de paulinische missie van het grootste belang worden. Na veel maanden vruchtbare samenwerking met Paulus in Korinthe verhuizen ze naar Efeze - wel niet in het minst om het Paulus in Klein-Azië mogelijk te maken een steunpunt te hebben (Hnd 18, 18 e.v.). Ook in Efeze moet Paulus, wanneer het nodig was, in hun huis verbleven en gewerkt hebben. Het is tegelijkertijd een plaats van bijeenkomst voor de gemeente van Efeze of op zijn minst voor een deel ervan. (...) In Efeze ontmoet Apollos, een hoogbegaafde jood uit Alexandrië in de tijd waarin Paulus afwezig is, toevallig Prisca en Aquila. Zij nemen ook hem bij hen op en leiden hem binnen op de weg van de heilsgeschiedenis. Als Paulus jaren later de Romeinenbrief schrijft om een missiereis naar Spanje voor te bereiden, vraagt hij de Romeinse gemeente Prisca en Aquila heel in het bijzonder te groeten.(...) De vraag om Prisca en Aquila te groeten toont aan dat ze ondertussen weer in Rome zijn, waar hun bedrijf zich oorspronkelijk bevond. In ook in Rome behoort tot hun huis een huisgemeente. Dat zal enerzijds wel de grote familie geweest zijn, anderzijds toch ook de Romeinse christenen die regelmatig in hun huis bijeenkwamen. Zo bezorgt het huis van Prisca en Aquila ons een aanschouwelijk beeld van de 'nieuwe familie': er is een 'natuurlijke' familie die niet voor zichzelf leeft, maar haar huis geheel in dienst van het evangelie stelt. Hun huis werd een steunpunt voor de zending van Paulus - eerst in Griekenland, dan in Klein-Azië - en waarschijnlijk moet de nieuwe emigratie naar Rome een basis voor de geplande missie van Paulus naar Spanje verschaffen. Tegelijkertijd wordt het de kristalisatiekern voor nieuwe gemeenten die zich rond dit huis vormen. Zij vinden daar de noodzakelijke ruimte voor hun bijeenkomsten. Maar niet alleen de ruimte, maar nog veel meer: een koppel dat zichzelf geheel ter beschikking stelt in dienst van de gemeenten. Zij onderrichten Apollos en naast hem met zekerheid nog vele anderen. Voor Paulus zetten zij hun leven op het spel. Alle heidenchristelijke gemeenten zijn hun, zoals Paulus het formuleert, dank verschuldigd.
In de tijd van de jonge kerk was het ontstaan van nieuwe gemeenten ook afhankelijk van de vraag of er gezinnen waren zoals die van Prisca en Aquila, die bereid waren om omwille van het evangelie naar andere steden te trekken en daar met hun huis het begin van een nieuwe gemeente te worden. Niet alleen de doop zelf was dan een exodus. Het leven van deze christenen werd een voortdurende exodus omwille van de opbouw van de kerk.
Ik plukte deze mooie bladzijde over Prisca en Aquila uit het boek van Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, Carmelitana, Gent, tweede druk 2001, blz.279 - 281.
"Het doopsel is intreden in deze manier van leven. Doordat het nog onmondige kind gedoopt wordt, komt tot uitdrukking dat de manier van leven van het geloof niet door mensen gemaakt kan worden. Geloof kan niet door opvoeding aangeleerd worden. Het kan alleen ontvangen worden.Het is altijd gave. Het is steeds genade. Daarom mogen gelovige ouders hun kind het doopsel niet onthouden. Zij mogen het hem evenmin onthouden als voedsel, kleding, spel, speelgenootjes, taal, opvoeding.
Als de ouders willen dat hun kind de taal van Gods waarheid leert verstaan, hebben zij zelf hulp nodig. Het gezin op zich alleen is nog niet de ruimte waarin God spreekt en handelt. De ouders en kun kinderen hebben een ervaringsruimte nodig waar het woord van God door velen vernomen en beleefd wordt. Die ruimte is de kerk met haar liturgie, haar sacramenten, haar bijeenkomsten, haar verzamelde en van generatie op generatie doorgegeven ervaring. Daarom vindt het doopsel als het kan plaats in een verzamelde gemeente. De gemeente neemt - naast de ouders en doopborgen - de verantwoordelijkheid voor het geloof van het kind op zich. Zij moeten ervoor zorgen dat het kind door veel gelovige vaders en moeders ter zijde wordt gestaan. Zij moet zichzelf steeds weer bekeren, opdat het kind ook daadwerkelijk een ervaringsruimte van het geloof als gave kan vinden.
De ouders kunnen in deze ervaringsruimte leren dat hun kind een schepsel van God is, door God geliefd en daarom onaantastbaar. Het is hun toevertrouwd, maar het is niet hun eigendom dat zij mogen misbruiken tot verheffing van hun eigen leven. De ouders hebben net zo weinig als ieder ander het recht om over hun kind te beschikken. Zij hebben niet het recht het kind naar hun eigen beeld en naar hun eigen persoonlijke wensen te vormen. Zij hebben noch het recht het kind tot hun afgod, noch het recht het kind tot hun werktuig te maken. Deze onaantastbaarheid van het kind, de vrijheid die het van God gekregen heeft, wordt juist in het sacramenteel voltrekken van het doopsel tot uitdrukking gebracht.
Gedoopt worden betekent deelhebben aan de geschiedenis van God met de wereld en alleen wie aan deze geschiedenis deelheeft, kan - stap voor stap - de ware vrijheid leren. Wie zijn kinderen in een vermeende 'neutrale ruimte' zou willen opvoeden, zal ze beslist aan een veelheid vanmachten overleveren en hun al vlug hun vrijheid ontnemen."
Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, p348 - 351
Doordenken van het doopsel: zo wordt dudelijk wat de kerk eigenlijk zou moeten zijn
Ik zou graag het boek van van Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, Carmenitana, Gent, 2de druk 2001, herlezen of beter er in grasduinen. Duin je mee in het gras van dit meer dan lezenswaardig boek?!
WAT ZOU DE KERK EIGENLIJK MOETEN ZIJN?
Het is de moeite waard de kwestie van de kinderdoop nog wat nauwkeuriger te onderzoeken - en wel omdat, zoals in een brandpunt, aan de hand van die vraag nogmaals duidelijk wordt wat kerk eigenlijk zou moeten zijn.
Men dringt wel het snelst door tot de kern van het probleem, wanneer men uitgaat van de bezwaren van de hedendaagse ouders die zeggen dat hun kind ooit zelf moet beslissen of het christen wil worden of niet. Tot aan dit moment zou het geheel vrij opgroeien zonder indoctrinatie, zonder zich door anderen te laten beïnvloeden, als het ware in een neutrale ruimte. Dat klinkt schijnbaar als een een verlicht standpunt. In werkelijkheid miskent deze stelling de realiteit van de wereld en van de mensen.
Zij is niet alleen daarom verkeerd omdat er in een samenleving geen 'neutrale ruimten' zijn. Zij is ook een volledige miskenning van wat die menselijke existentie is. Geen kind kan gevraagd worden of het op de wereld wil komen of niet, of het wil leven of niet. Zijn leven wordt hem van tevoren gegeven. Bij een kind blijkt dit van tevoren gegeven zijn niet alleen uit het feit dat zij voor een aanzienlijke tijd voor zijn leven verantwoordelijkheid moeten dragen. Wij stoten hier opnieuw op het fenomeen van de plaatsvervanging, zonder welke het leven in een menselijke samenleving niet mogelijk is. De ouders hebben leven verwekt en zorgen nu in zijn plaats, omdat het kind dat nog niet kan, voor voedsel, kleding, woning en opvoeding. Het kind kan over dit alles nog niet beslissen. Het heeft plaatsvervangers nodig.
En het heeft plaatsvervangers nodig die het in alles het beste geven wat zij hebben. Het is al duidelijk geworden dat dit niet alleen betrekking kan hebben op voedsel en kleding. Een kind heeft meer nodig. Het heeft behoefte aan liefde en geborgenheid, vorming en opvoeding. Van alles heeft het het beste nodig. In het geval nu dat de ouders gelovige mensen zijn en het geloof aanzien als het belangrijkste en het beste in hun leven, mogen zij dan hun kind het leven in de ruimte van het geloof onthouden? Mogen wij verhinderen dat het al vroeg tussen goed en kwaad, tussen menselijk en onmenselijk en ten slotte ook tussen wereld en God een onderscheid leert maken? Mogen zij verhinderen dat het niet alleen zijn uiterlijke zinnen aanscherpt, maar ook die zinnen waarmee de mens het woord van God opneemt en de werken van God aanschouwt? Mogen zij hun kind van de veelzijdige wereld van het geloof afsluiten die absoluut niet van de sacramenten te scheiden is en die Gods handelen in de wereld ontsluit?
Hoe absurd it alles zou zijn, toont het fenomeen van de taal. Alle ouders leren hun kinderen spreken. Leren spreken is toch meer dan alleen het beheersen van een geheel van klanken. Elke taal bemiddelt een wereld. Bij elke stap in het leven spreken wordt de wereld begrepen en geduid. De mening dat men een kind in een neutrale ruimte kan laten opgroeien waarin de wereld en het bestaan nog niet geduid zijn, is een volledige ontkenning van de verhouding tussen taal en werkelijkheid. Elk woord,elke zin, elke manier van spreken bemiddelt een wereld en duidt deze tegelijk. Het kind zuigt voortduren al geduide, ofwel juist geduideof verkort, vervormde, van haar zin beroofde wereld in zich op - sinds zijn eerste ademtocht. En hoe verstandiger het wordt, des te sterker wordt het overgeleverd aan de dan heersende idealen van de samenleving, haar maatstaven en machten. Het zou daarom juist onverantwoord zijn, wanneer gelovige ouders hun kind hulpeloos en zonder mogelijkheid tot onderscheiding zouder overlaten aan de wereldbeelden die op dit kind afkomen, en de meest omvattende duiding van de wereld die er is, voor hem niet zouden ontsluiten: Gods waardheid die in Jezus Christus definitief in de wereld is gekomen. Deze waarheid is echter niet in begrippen te vatten. Zij moet geproefd worden. Zij moet in geademd worden. Zij is een manier van leven. Het doopsel in intreden in deze manier van leven. (Wij grasduinen later verder!)