De 'natuurlijke' familie wordt de 'nieuwe' familie
Het gezin van Prisca en Aquila: een 'natuurlijke' familie wordt een 'nieuwe' familie.
Op zijn zogenaamde tweede missiereis kwam Paulus in Korinte het joodse paar Prisca en Aquila tegen. Beiden waren tentenmakers van beroep en hadden een eigen bedrijf. In de Oudheid vervaardigden tentenmakers vooral lederwaren: ook tenten waren meestal van leer. Keizer Claudius had Aquila en Prisca samen met veel andere joden uit Rome verdreven. Toen Paulus hen leerde kenne,n waren ze al christen. Zij nemen hem in Korinthe in hun gezin op. De eerste tijd werkt Paulus mee in hun firma en gebruikte hij tegelijkertijd hun huis en hun bedrijf als basis voor zijn hele missiewerk (Hnd 18, 1 - 5). Prisca en Aquila zouden met hun gezin en hun tenten- en lederwarenfabricage voor de paulinische missie van het grootste belang worden. Na veel maanden vruchtbare samenwerking met Paulus in Korinthe verhuizen ze naar Efeze - wel niet in het minst om het Paulus in Klein-Azië mogelijk te maken een steunpunt te hebben (Hnd 18, 18 e.v.). Ook in Efeze moet Paulus, wanneer het nodig was, in hun huis verbleven en gewerkt hebben. Het is tegelijkertijd een plaats van bijeenkomst voor de gemeente van Efeze of op zijn minst voor een deel ervan. (...) In Efeze ontmoet Apollos, een hoogbegaafde jood uit Alexandrië in de tijd waarin Paulus afwezig is, toevallig Prisca en Aquila. Zij nemen ook hem bij hen op en leiden hem binnen op de weg van de heilsgeschiedenis. Als Paulus jaren later de Romeinenbrief schrijft om een missiereis naar Spanje voor te bereiden, vraagt hij de Romeinse gemeente Prisca en Aquila heel in het bijzonder te groeten.(...) De vraag om Prisca en Aquila te groeten toont aan dat ze ondertussen weer in Rome zijn, waar hun bedrijf zich oorspronkelijk bevond. In ook in Rome behoort tot hun huis een huisgemeente. Dat zal enerzijds wel de grote familie geweest zijn, anderzijds toch ook de Romeinse christenen die regelmatig in hun huis bijeenkwamen. Zo bezorgt het huis van Prisca en Aquila ons een aanschouwelijk beeld van de 'nieuwe familie': er is een 'natuurlijke' familie die niet voor zichzelf leeft, maar haar huis geheel in dienst van het evangelie stelt. Hun huis werd een steunpunt voor de zending van Paulus - eerst in Griekenland, dan in Klein-Azië - en waarschijnlijk moet de nieuwe emigratie naar Rome een basis voor de geplande missie van Paulus naar Spanje verschaffen. Tegelijkertijd wordt het de kristalisatiekern voor nieuwe gemeenten die zich rond dit huis vormen. Zij vinden daar de noodzakelijke ruimte voor hun bijeenkomsten. Maar niet alleen de ruimte, maar nog veel meer: een koppel dat zichzelf geheel ter beschikking stelt in dienst van de gemeenten. Zij onderrichten Apollos en naast hem met zekerheid nog vele anderen. Voor Paulus zetten zij hun leven op het spel. Alle heidenchristelijke gemeenten zijn hun, zoals Paulus het formuleert, dank verschuldigd.
In de tijd van de jonge kerk was het ontstaan van nieuwe gemeenten ook afhankelijk van de vraag of er gezinnen waren zoals die van Prisca en Aquila, die bereid waren om omwille van het evangelie naar andere steden te trekken en daar met hun huis het begin van een nieuwe gemeente te worden. Niet alleen de doop zelf was dan een exodus. Het leven van deze christenen werd een voortdurende exodus omwille van de opbouw van de kerk.
Ik plukte deze mooie bladzijde over Prisca en Aquila uit het boek van Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, Carmelitana, Gent, tweede druk 2001, blz.279 - 281.
"Het doopsel is intreden in deze manier van leven. Doordat het nog onmondige kind gedoopt wordt, komt tot uitdrukking dat de manier van leven van het geloof niet door mensen gemaakt kan worden. Geloof kan niet door opvoeding aangeleerd worden. Het kan alleen ontvangen worden.Het is altijd gave. Het is steeds genade. Daarom mogen gelovige ouders hun kind het doopsel niet onthouden. Zij mogen het hem evenmin onthouden als voedsel, kleding, spel, speelgenootjes, taal, opvoeding.
Als de ouders willen dat hun kind de taal van Gods waarheid leert verstaan, hebben zij zelf hulp nodig. Het gezin op zich alleen is nog niet de ruimte waarin God spreekt en handelt. De ouders en kun kinderen hebben een ervaringsruimte nodig waar het woord van God door velen vernomen en beleefd wordt. Die ruimte is de kerk met haar liturgie, haar sacramenten, haar bijeenkomsten, haar verzamelde en van generatie op generatie doorgegeven ervaring. Daarom vindt het doopsel als het kan plaats in een verzamelde gemeente. De gemeente neemt - naast de ouders en doopborgen - de verantwoordelijkheid voor het geloof van het kind op zich. Zij moeten ervoor zorgen dat het kind door veel gelovige vaders en moeders ter zijde wordt gestaan. Zij moet zichzelf steeds weer bekeren, opdat het kind ook daadwerkelijk een ervaringsruimte van het geloof als gave kan vinden.
De ouders kunnen in deze ervaringsruimte leren dat hun kind een schepsel van God is, door God geliefd en daarom onaantastbaar. Het is hun toevertrouwd, maar het is niet hun eigendom dat zij mogen misbruiken tot verheffing van hun eigen leven. De ouders hebben net zo weinig als ieder ander het recht om over hun kind te beschikken. Zij hebben niet het recht het kind naar hun eigen beeld en naar hun eigen persoonlijke wensen te vormen. Zij hebben noch het recht het kind tot hun afgod, noch het recht het kind tot hun werktuig te maken. Deze onaantastbaarheid van het kind, de vrijheid die het van God gekregen heeft, wordt juist in het sacramenteel voltrekken van het doopsel tot uitdrukking gebracht.
Gedoopt worden betekent deelhebben aan de geschiedenis van God met de wereld en alleen wie aan deze geschiedenis deelheeft, kan - stap voor stap - de ware vrijheid leren. Wie zijn kinderen in een vermeende 'neutrale ruimte' zou willen opvoeden, zal ze beslist aan een veelheid vanmachten overleveren en hun al vlug hun vrijheid ontnemen."
Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, p348 - 351
Doordenken van het doopsel: zo wordt dudelijk wat de kerk eigenlijk zou moeten zijn
Ik zou graag het boek van van Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig?, Carmenitana, Gent, 2de druk 2001, herlezen of beter er in grasduinen. Duin je mee in het gras van dit meer dan lezenswaardig boek?!
WAT ZOU DE KERK EIGENLIJK MOETEN ZIJN?
Het is de moeite waard de kwestie van de kinderdoop nog wat nauwkeuriger te onderzoeken - en wel omdat, zoals in een brandpunt, aan de hand van die vraag nogmaals duidelijk wordt wat kerk eigenlijk zou moeten zijn.
Men dringt wel het snelst door tot de kern van het probleem, wanneer men uitgaat van de bezwaren van de hedendaagse ouders die zeggen dat hun kind ooit zelf moet beslissen of het christen wil worden of niet. Tot aan dit moment zou het geheel vrij opgroeien zonder indoctrinatie, zonder zich door anderen te laten beïnvloeden, als het ware in een neutrale ruimte. Dat klinkt schijnbaar als een een verlicht standpunt. In werkelijkheid miskent deze stelling de realiteit van de wereld en van de mensen.
Zij is niet alleen daarom verkeerd omdat er in een samenleving geen 'neutrale ruimten' zijn. Zij is ook een volledige miskenning van wat die menselijke existentie is. Geen kind kan gevraagd worden of het op de wereld wil komen of niet, of het wil leven of niet. Zijn leven wordt hem van tevoren gegeven. Bij een kind blijkt dit van tevoren gegeven zijn niet alleen uit het feit dat zij voor een aanzienlijke tijd voor zijn leven verantwoordelijkheid moeten dragen. Wij stoten hier opnieuw op het fenomeen van de plaatsvervanging, zonder welke het leven in een menselijke samenleving niet mogelijk is. De ouders hebben leven verwekt en zorgen nu in zijn plaats, omdat het kind dat nog niet kan, voor voedsel, kleding, woning en opvoeding. Het kind kan over dit alles nog niet beslissen. Het heeft plaatsvervangers nodig.
En het heeft plaatsvervangers nodig die het in alles het beste geven wat zij hebben. Het is al duidelijk geworden dat dit niet alleen betrekking kan hebben op voedsel en kleding. Een kind heeft meer nodig. Het heeft behoefte aan liefde en geborgenheid, vorming en opvoeding. Van alles heeft het het beste nodig. In het geval nu dat de ouders gelovige mensen zijn en het geloof aanzien als het belangrijkste en het beste in hun leven, mogen zij dan hun kind het leven in de ruimte van het geloof onthouden? Mogen wij verhinderen dat het al vroeg tussen goed en kwaad, tussen menselijk en onmenselijk en ten slotte ook tussen wereld en God een onderscheid leert maken? Mogen zij verhinderen dat het niet alleen zijn uiterlijke zinnen aanscherpt, maar ook die zinnen waarmee de mens het woord van God opneemt en de werken van God aanschouwt? Mogen zij hun kind van de veelzijdige wereld van het geloof afsluiten die absoluut niet van de sacramenten te scheiden is en die Gods handelen in de wereld ontsluit?
Hoe absurd it alles zou zijn, toont het fenomeen van de taal. Alle ouders leren hun kinderen spreken. Leren spreken is toch meer dan alleen het beheersen van een geheel van klanken. Elke taal bemiddelt een wereld. Bij elke stap in het leven spreken wordt de wereld begrepen en geduid. De mening dat men een kind in een neutrale ruimte kan laten opgroeien waarin de wereld en het bestaan nog niet geduid zijn, is een volledige ontkenning van de verhouding tussen taal en werkelijkheid. Elk woord,elke zin, elke manier van spreken bemiddelt een wereld en duidt deze tegelijk. Het kind zuigt voortduren al geduide, ofwel juist geduideof verkort, vervormde, van haar zin beroofde wereld in zich op - sinds zijn eerste ademtocht. En hoe verstandiger het wordt, des te sterker wordt het overgeleverd aan de dan heersende idealen van de samenleving, haar maatstaven en machten. Het zou daarom juist onverantwoord zijn, wanneer gelovige ouders hun kind hulpeloos en zonder mogelijkheid tot onderscheiding zouder overlaten aan de wereldbeelden die op dit kind afkomen, en de meest omvattende duiding van de wereld die er is, voor hem niet zouden ontsluiten: Gods waardheid die in Jezus Christus definitief in de wereld is gekomen. Deze waarheid is echter niet in begrippen te vatten. Zij moet geproefd worden. Zij moet in geademd worden. Zij is een manier van leven. Het doopsel in intreden in deze manier van leven. (Wij grasduinen later verder!)
Een westerse geleerde wilde het zenboedhisme van dichterbij leren kennen. Dat kon uiteraard alleen in Japan. De geleerde had er alles voor over om naar Japan te reizen en ten rade te gaan bij de beste meester in het zenboedhisme. Dat lukte en met veel ijver en veel plannen reisde hij af naar Japan. En, geluk had hij: de grootste meester in het zenboedhisme wou hem graag ontvangen.
Zelfverzekerd wandelde onze westers geleerde de studeerkamer van de zenmeester binnen. Onmiddellijk begon hij de meester te bestoken met vragen en tussendoor demonstreerde hij met groot genoegen wat hij allemaal al afwist van het boedhisme.
Na een tijd luisteren vroeg de meester aan zijn kamerdienaar om thee te zetten. Zelf bediende hij de geleerde bezoeker. Hij schonk met zijn theepot zijn bezoeker thee in. Tot grote verbazing en consternatie van de westerse geleerde bleef hij maar gieten, ook toen de thee reeds lang over de randen van zijn kopje stroomde. 'Ja maar, meester, mijn kopje is al lang vol. Het loopt over!' Toen zette de meester de theepot neer en sprak tot de westerse geleerde: "Jij komt bij mij om te leren. Maar hoe kan ik jou iets bijbrengen als je al volzit met zijn eigen meningen. Het loopt onmiddellijk over.
Onze collega, de westerse geleerde, hoefde verder geen vragen meer te stellen. Hij had de les van de meester begrepen.
Vervolg: Heeft de verlamde man zijn genezing te danken aan Jezus of aan zijn vier dragers
Aan wie heeft de verlamde man zijn genezing te danken: aan Jezus of aan de vier dragers?
Hij zei nu tot de verlamde: "Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis." En hij stond op, pakte meteen zijn bed en ging weg voor het oog van iedereen (Mc 2, 11 - 12). Hij stond op en ging naar buiten... In het Grieks staan hier de werkwoorden voor 'verrijzen' en 'uittrekken'. Zo worden, door Marcus in dat éne zinnetje het eerste en tweede testament samengebundeld. 'Hij ging naar buiten' - dat is Exodus. En 'Hij stond op' - dat is Pasen. Zo geconcentreerd, zo verdicht (als een gedicht) schrijft een evangelist zijn blijde boodschap voor ons op.
Heeft die verlamd nu zijn genezing te danken aan Jezus of aan zijn vrienden? Er is maar één goed antwoord op deze vraag: aan allebei! Die vier vrienden doen iets, en Jezus doet iets. Je mag dat niet tegen elkaar uitspelen: mensen die samenwerken en Jezus die zonden vergeeft en een mens weer in beweging brengt. Horizontaal en verticaal bezig zijn in de Kerk van Kafarnaüm. Ze horen onafscheidelijk bij elkaar, die twee, als in een kruiswoordraadsel. en je moet ze beide helemaal trachten in te vullen om het raadsel opgelost te krijgen.
De oplossing kwam er aan toen Jezus hun geloof zag, zegt Marcus. 'Hun vertrouwen' staat er, niet 'zijn vertrouwen', niet het vertrouwen van die lamme alléén. Het is toch opvallend dat in dit verhaal die verlamde man niets doet, niets verdient. En precies aan hém vallen al die wondere dingen te beurt: mogen opstaan, je zonden die vergeven zijn, in bewegingkomen, en genezen worden van je grote heim-wee, je verlangen naar huis... Blijkbaar kan het geloof van je medemensen minstens even heilzaam voor je zijn als je eigen geloof!
Maar het is Jezus die in de vingdingrijkheid en de draagkracht van die vier vrienden het vertrouwen ontdekte dat die lamme ten slotte weer op de been bracht. Hij zag hoe mensen het niet opgaven en een weg deden ontstaan midden in de uitzichtloosheid. Zo'n weg heet in de Schrift altijd: een weg ten leven. Het is meestal niet de gemakkelijkste weg, en hij is erg smal zegt de Bergrede. Maar het is wél de enige weg naar menswording, verlossing, geboorte...
Het verhaal van de vier mannen op weg naar hun verlamde vriend is een heerlijk-aanschouwelijk verhaal. Het is vooral deugddoend, omdat het zo bemoedigend spreekt over ons menselijk bezig zijn met elkaar. Dit handtastelijk evangelieverhaal leert ons: er is veel geloof te zien waar mensen elkaar dragen, verdragen en vér dragen. Nogal wat onhandig en stuntelig gedoe van mensen die het verlamd zijn van anderen te hulp komen, blijkt in de ogen van Jezus erg waardevol te zijn. Hij kijkt er letterlijk naar op!Al dat zwoegen en zweten, dat sukkelen en ploeteren, dat heen en weer geloop, die hele processie van Echternacht van mensen-met-elkaar-op-weg - het wordt door Jezus niet over het hoofd gezien of geminacht, wél integendeel! Hij is precies gekomen om dat samen bezig zijn van mensen weer op gang te krijgen, te bevestigen en te stimuleren.
Geloven is: door de ogen van Jezus leren zien naar het geloof van mensen om ons heen. Kerk maken is: wat die vier vrienden samendoen. Zij zijn het begin van een Kerk die uit de vier windstreken wordt samengeroepen rond alle verlamden van de hele wereld, om ze op te nemen en te dragen naar de genezende ontmoeting met Jezus in het dorp-van-troost, Kafarnaüm.
Kerk is:zorgen voor een netwerk waar iedereen draagt. Enkel als het christendom weer leven en handelen wordt zoals die vier vrienden deden, zal het weer bevrijdings- en heilsgeschiedenis worden. We moeten op vandaag zoals Jezus weer geloof (met nadruktekens op beide o's!) leren zien in al de omwegen van mensen die op één of andere manier met elkaar op zoek zijn naar bevrijding en opstanding, naar genezing en aanvaarding. Wij zijn allemaal kwetsbare mensen die op elkaar aangewezen zijn,die zorg nodig hebben en zorg willen delen. Meer dan ooit ben ik er van overtuigd dat God om alle mensen lief te hebben aan een paar van hen genoeg heeft.
Het christendom zal maar aantrekkelijk zijn als het een levensstijl presenteert die evangelisch geïnspireerd is en in een broederlijke en zusterlijke gemeenschap wordt beleefd. Er zijn vooral groepen nodig in onze Kerk, leerhuizen en oefenplaatsen, waar het aan elkaar gelovig worden kansen krijgt. Groepen ook met een lage drempel waar kan gestameld en gestotterd, gezweet en gezwoegd worden. Er is nood aan warmte en vriendschap, verbondenheid en solidariteit. Kerk moet weer Kafarnaüm worden, dorp van troost...
Zelf kan ik, sinds ik dit verhaal bij Marcus heb gelezen, alles wat met Kerk te maken heeft niet meer anders zien. Dat was voor de 'kerkgangers' van Kafarnaüm blijkbaar ook zo. Zij gingen immers die bewuste 'zondag' naar huis met deze slotindruk: Ze waren allemaal verrukt en verheerlijkten God. "Zoiets hebben we nog nooit gezien", zeiden ze. (Mc 2, 12).
Met heel veel dank aan Geert Dedecker pr.. Deze prachtige tekst verscheen in Kerk en Leven van 22 september 1999.
Het was er stampvol, zodat niemand meer binnen kon
Het was er stampvol, zodat niemand meer binnen kon. 'Kerk maken vandaag: al ooit zo gezien?
Eén van de mooiste en meest kleurrijke verhalen uit het evangelie is dat over die verlamde man in Kafarnaüm, een opstandingsverhaal dat de evangelist Marcus helemaal vooraan in zijn evangelie heeft geplaatst, als een soort beginselverklaring. Het begint zo: "Toen Hij enkele dagen later weer in Kafarnaüm kwam, hoorde men dat Hij thuis was. Er liepen zoveel mensen te hoop dat ze zelfs niet meer bij deur konden komen, en Hij sprak hen toe." (Mc 2, 1 - 2)
Een bomvol huis dus, daar in dat 'dorp van troost'. (In het Grieks staat er letterlijk: kai sunéchtesan polloi - en velen verzamelden zich). Het gaat hier om een werkwoordsvorm waarvan ook het woord 'synagoge' is afgeleid. Een verzameling van gelovige mensen dus, een wekelijks samenkomst. Maar Marcus suggereert nog meer. Hij situeert het gebeuren met opzet in een ruimte die doet denken aan de vegaderingen van de eerste christelijke gemeenten: ergens in één of ander huis kwamen de mensen samen (Hand 2, 46), en vaak was het er stampvol, zodat niemand meer binnen kon, en ze zelfs niet meer bij de deur konden komen.En Jezus kwam daar aan het woord, 'was' daar, omdat zijn verhaal er verteld werd het brood werd gebroken.
En plotseling gebeurt er iets tijdens die 'kerkdienst'. Vier mannen komen er aan met hun verlamde vriend op een brancard. Een vierspan met een erg hinderlijk vijfde wiel aan de wagen. Maar ze kunnen 'er niet inkomen', in die dienst. En zie: ze klimmen op het dak. Ze maken wat daktegels los. Ze hebben touwen bij zich en laten de verlamde man met bed en al naar beneden zakken. Marcus probeert ze inderhaast nog te verontschuldigen: omdat de gewone weg naar Jezus was versperd, notabene ook nog door een cordon van discussiërende schriftgeleerden, moést het wel zo zegt hij...
Ze namen duidelijk de moeilijkste weg, die vier. De weg van ploeteren, trekken en tillen. Zwetend en zwoegend hesen ze het dode gewicht omhoog, tegen alle zwaartekrachten in, en dan weer omlaag. Dat is natuurlijk altijd storend voor zo'n haag van godgeleerden die daar plechtige 'gezeten zijn' op de eerste rij.
Maar Jezus voelde wat Hem boven het hoofd hing. Hij hoorde tijdens zijn preek van die ont-dekking die de vrienden daar deden. Met het stof nog in de verbaasde ogen keek Hij omhoog - ja, Hij keek er letterlijk naar op. En dan staat er dat ontroerende zinnetje: Bij het zien van hun vertrouwen zei Jezus tegen de verlamde: "Vriend, uw zonden worden u vergeven." (Mc 2, 5).
Een verlamde - het woord drukt het in zijn passieve vorm precies uit - is vaak iemand die 'lam gemaakt is (met nadruktekens op beide a's!), vastgezet, levend dood gemaakt. De verlamden van deze wereld zijn: alle mensen die niet meetellen, niet in beweging kunnen komen, zich niet gaande en staande kunnen houden. En zonde is: dat je nergens meer thuis hoort, overal buiten gesloten wordt. Zonde is diabolisch: af - zonde - ring, uitsluiting. Vergeving is symbolisch: heelmaking, genezing. Jezus van Nazareth was een ervaren heelkundige. Hij was de grote Heelmeester en Verloskundige voor alle kwetsbare en gekwetste mensenlevens...
Dit is het eerste deel van een tekst van priester Geert Dedecker, gepubliceerd in Kerk en Leven van 22 september 1999, p.16. Tweede deel volgt. Als christen en diaken heb ik er veel mogen uit leren. Mag ik het met jullie delen?
Wij die onze dagen slijten tussen resten van kerken
Tafelgebed (voorlopig onvolledig) van pastor Jan Van Opbergen. Wij vinden er prachtig in verwoord wat een levende geloofsgemeenschap nu en hier kan zijn:
Wij die onze dagen slijten tussen resten van kerken, verlegen zoekend naar een nieuw geloof, vol verlangen naar een nieuwe samenhang. Met bijna niets, een stukje brood dat de honger niet stilt en een slok wijn die de dorst niet lest, verbeelden wij het uur dat alle dorst en honger geleden zijn en dat recht en vrede niet langer wereldvreemd zullen zijn. Met bijna niemand, een handjevol mensen, geef jij de aarde, nu en dan, en ooit voorgoed een menselijk gezicht ga jij het ongeloof te lijf. Met mensen, te arm om mee te doen, te gek om los te lopen, en te goed om zomaar op vrije voet rond te gaan, met zulke mensen bouw jij een nieuwe samenleving op. Met allen die weigeren voor macht en geld steeds minder mens te zijn, met hun handen die niet roven, met hun mond die niet liegt, met hun voeten die niet over lijken gaan - nooit en met hun hart dat niet voorbijklopt aan de minsten, ...
Ik ga op zoek naar de volledige tekst. Gevonden in een stencil met teksten opgemaakt door Geert Dedecker
Drie mensen: de ene kon goed horen, de tweede goed rekenen, de derde goed zien
De Verloren Zaadkorrel Een verhaal ut Afrika als onderschrift bij de Schrift Gevonden bij Geert Dedecker
Er waren eens drie mannen (het kunnen ook drie vrouwen zijn!) die in het oerwoud woonden aan de oever van een brede rivier. De eerste van die mannen had een ongewoon goed gehoor. De tweede kon ongelooflijk snel rekenen. En de derde kon geweldig goed zien.
Op zekere dag moesten ze een mand met zaadkorrels de rivier over varen. Ze leenden een boot, zetten er de mand in en roeiden ermee weg. Maar de wind blies hard die dag. En een van de zaakkorrels viel in het water. 'Luister', zei de man met het goede gehoor: 'er is een zaadkorrel in het water gevallen, ik heb het zelf gehoord'. De man die snel kon rekenen, begon onmiddellijk de zaadkorrels te tellen. Toen hij klaar was, zei hij: 'dat heb je goed gehoord, er ontbreekt één korrel'. Daarop sprong de man, die goed kon zien, meteen het water in. Hij dook in de diepte en zag het zaadkorreltje liggen in het zand op de bodem van de rivier. Hij raapte hetop en zwom erug naar de boot. 'Hier is het weer', zei hij. Hij blies het zaadje droog en legde het voorzichtig terug in de mand. Daarna dekte hij de mand zorgvuldig toe. Toen voerden de mannen opgelucht verder en berekten veilig de overkant.
Betekenis van het verhaal als onderschrift bij de Schrift:
In dit korte verhaaltje staat voor mij, in een notedop, bijeen wat breeduit en in alle toonaarden in ons grote schriftverhaal te lezen staat: dat mensen, ieder voor zich beperkt, maar samen ongelooflijk veelzijdig, in Godsnaam zullen samenwerken, dat ze verbond tot verband zullen smeden om erop toe te zien, dat geen van de kleinsten onder hen verloren loopt; dat de kiemkracht van het minste mensenkind boven water tot bloei zal komen.
Anders gezegd: we redden het samen of redden het nooit.
Van verhalen, ook van geloofsverhalen, blijft helaas meestal alleen het einde, de goede afloop hangen. De troost wordt breed uitgemeten, de uitdaging vergeten. Van zo'n verhaaltjes als daarnet blijft dan alleen het slot nog over: 'Toen voeren de mannen opgelucht verder en bereikten veilig de overkant'.
Een moeder is brug tussen haar schoot en het leven Een vriend is brug tussen alleen en samen Een verpleegster is brug tussen leven en dood Een priester is brug tussen mensen en God Een diaken is brug tussen God en mensen Want: niet uit onszelf én niet voor onszelf Een vader is brug tussen klein en groot Een oudje (1) is brug tussen verleden en toekomst Een dichter is brug tussen werkelijkheid en droom Een kind is brug tussen reeds en nog niet Een meisje is brug voor haar jongen Een jongen is brug voor zijn meisje Een vrouw is brug voor haar man Een man is brug voor zijn vrouw Ouders zijn brug voor hun kinderen Kinderen zijn brug voor hun ouders De nacht is brug tussen gisteren en morgen Een zoen is brug tussen spreken en zwijgen Een lied is brug tussen klank en woord
Ieder van jullie kan een brug zijn waarover ik loop. En ik vraag jullie: zorg dat ik veilig kan overgaan. Ik zal je herkennen als de rots in de rivier als de steen in de bedding als de steunende hand als het woord dat mij draagt. Ik zal hardop je naam noemen als jij me draagt.
vrij naar: M.Ploem - H.Roefars in : ' Als een zachte bries...', geciteerd in Geert Dedecker, Ziet daar komt de dromer, Lannoo, Tielt, 1992, p. 158. De zinnen: ' Een vrouw is brug voor haar man. Een man is brug voor zijn vrouw. Ouders zijn brug voor hun kinderen. Kinderen zijn brug voor hun ouders", evenals de zin: 'Een diaken is brug tussen God en mensen. Want: niet uit onszelf én niet voor onszelf', heb ik er zelf aan toegevoegd. Je mag raden waarom? (1) Ik hoor niet graag spreken over 'oudje' : het is toch niet omdat je ouder of oud wordt, dat je dan 'kinds' wordt. Dat je opnieuw als een kind moet aangesproken worden.
Er gebeurt zoveel goeds in en tussen mensen...thuis, in de buurt, op het werk,i n bewegingen en actie-groepen...er gebeurt zoveel goeds. Er schuilt zoveel aan goede bedoelingen en goede wil bij zo veel mensen. Het is als kiemend zaad dat morgen al zal groeien en rijp worden voor de oogst. Er ligt nog zoveel zaad tussen rotsen en op harde weg, of het wordt overwoekerd door fel opschietend onkruid.
Wie bindelt morgen de krachten? Wie helpt oogsten en maakt het mee tot voeding voor velen? wie helpt ons weerstand bieden aan het onkruid? Zonder de Heer zal dat niet gaan.
We moeten dat "samen" doen.
Maar enkelen zullen ten dienste moeten staan van allen om gedurende een tijdje lang daarbij te helpen, niet omdat ze slimmer zijn, niet omdat ze geloviger of beter zijn, maar gewoon omdat ze genoeg vertrouwen genieten van velen en omdat ze gevraagd worden om dezedienst aan allen te vervullen. Vraag is: wil jij dat ook doen? Zul je je er altijd kunnen voor vrijmaken? Dat zien we dan wel, als men ook u daarvoor vraagt.
Parochieploeg is de leiding vande parochie, in verstandhouding met het bisdom, in biddend en bezinnend contact met de Heer, in aandachtzaam contact met de gemeenschap.
Niet mis te verstaan: leiding, zoals in deze tijd de meeste leidingen gelegd worden: ondergronds, onzichtbaar, maar toch zo noodzakelijk voor het gemeenschapsleven. Water, gas, telefoon, elektriciteit, riolen... het ligt allemaal onder de grond. Deze leidingen beoefenen geen eersterangsfunctie (wie pluimkes zoekt, moet elders zijn!),maar neem deze ondergrondse leidingen weg en het individu staat nergens voor. Zo ook met ons christen-zijn.
Ja,wij werken echt aan een leiding voor de parochiegemeenschap. Het is soms vuil en onaangenaam werk, maar ook met veel voldoening, als het in gelovige dienstbaarheid gebeurt. Voorwaarde: Van de mensen houden op de wijze van Jezus! Hoe? Dat leren we samen verder in groep!
Uit een interview met Adriaan van Luyn, bisschop van Rotterdam
(...) Blijkens studies wordt in de rijke havenstad Rotterdam de meeste armoede van alle Nederlandse steden vastgesteld.
Welk antwoord heeft de Kerk hierop te bieden?
De rol van de kerk is het evangelie te verkondigen. Het belangrijkste is God liefhebben met heel je hart en de naaste als jezelf. Of spiritualiteit en solidariteit, en als noodzakelijke voorwaarde soberheid. (Het programma van de drie s'en!). Dit is een tegenbeweging die de westerse maatschappij hard nodig heeft. In mijn bisdom Rotterdam ligt de klemtoon op de solidariteit, ook vanwege het voorbeeld van de patroonheilige van de stad, de heilige Laurentius.
Toen de Romeinse keizeer Valerianus paus Sixtus II in het jaar 258 arresteerde en diens diaken Laurentius opdroeg alle pauselijke goederen aan de keizer over te maken, deelde deze laatste alle kostbaarheden uit aan de armen. Drie dagen later vertoonde hij zich, samen met alle armen van de stad, aan de keizer en zei: "Zie hier, de schatten van de Kerk." Daarop werd ook hij gearresteerd. Hij stierf de marteldood, op een brandend rooster.
In onze Kerk heeft de nadruk vaak te lang op de spiritualiteit gelegen. Er werd altijd veel aandacht besteed aan de liturgie. We moeten Matteüs (25,35) weer beter gaan lezen. "Want ik had honger en jullie hebben Me te eten gegeven." Het evangelie heeft een voorkeur voor de armen. De individualist is zoals de man, beschreven door de evangelist Lucas, die tegen zichzelf zegt: "Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit. Rust nu maar eens uit, eet, drink en neem het ervan!" Nog diezelfde nacht echter, zo waarschuwt Jezus, komt iemand je leven opeisen. Wat ben je dan met je rijkdom? (Lucas 122, 19) De enige optie voor een gelukkig leven is de solidariteit.
Solidariteit heeft ook veel te maken met soberheid. Dat begrip ligt over het algemeen iets minder goed in markt?
Om de solidariteit te kunnen belven, moeten we ook soberder gaan leven. Door onze consumptiedrift schaden we de natuur. Uit respect voor de Schepper moeen we soberder gaan leven. Soberheid betekent in die zin ook rechtstreekse solidariteit met de komende generaties die wij een vervuilde wereld dreigen na te laten.
Tijd is één van de mooiste geschenken die een mens kan geven. Heel veel mensen komen om in eenzaamheid. Bejaarden, allochtonen, jongeren... We moeten dus sober omgaan mt onze tijd en niet alle vrije tijd voor onszelf opeisen, zodat we aandacht kunnen besteden aan wie een beroep op ons doet. Soberheid is als evangelische opdracht inderdaad nog moeilijker te leren dan solidariteit. Maar de band tussende twee in onmiskenbaar."
In abdij die moeilijke tijden doormaakte, woonden nog slechts vijf monniken, de abt en vier anderen, allen boven de 70, de zaak stond op uitsterven. In zijn nood besloot de abt de raad in te winnen van een naburige rabbi. Wellicht dat deze hem van advies zou kunnen dienen waardoor de abdij gered kon worden. De rabbi verwelkomde de abt hartelijk, maar toen deze hem het doel van zijn bezoek had uitgelegd zei de rabbi: "Ik weet hoe dat is. De Geest is uit de mensen verdwenen. Hier in de stad is het hetzelfde liedje. Er komt haast geen mens meer naar de synagoge." En de oude abt en de oude rabbi weenden tezamen. Daarna lazen zij enige paragrafen uit de Tora en spraken zachtjes over diepe dingen. Maar toen de tijd kwam voor de abt om afscheid te nemen herhaalde hij nog eens zijn vraag: "Is er dan werkelijk niets dat u mij zou kunnen zeggen, dat mijn stervende klooster kan redden?" - "Nee, het spijt me," antwoordde de rabbi, "alleen dit misschien: Eén van u is de Messias!"
In de dagen, weken, maanden die hierop volgden, dachten de monniken hierover na en vroegen zich af of de woorden van de rabbi een zin konden hebben. Voor ieder van hen viel wel wat te zeggen als mogelijke Messias, maar echt overtuigend was eigenlijk niemand. En de rabbi kan zeker mij niet hebben bedoeld, ik ben tenslotte maar een doodgewoon mens. Maar stel je voor dat hij toch mij bedoelt? Stel dat ik de Messias ben? O God, alstublieft niet ik! Ik kan toch onmogelijk zoveel waard zijn in uw ogen, of toch?
En terwijl zij zo nadachten begonnen de monniken als vanzelf elkaar met buitengewoon respect te behandelen, voor het geval de ander de Messias zou zijn. En met het oog op die minieme kans dat elk van de monniken zelf de Messias zou kunnen zijn, begonnen ze zichzelf met bijzondere hooghachting te behandelen. En de mensen die kwamen om te genieten van de schoonheid van de abdijkerk en gebouwen, voelden de uitstraling van buitengewoon respect die de vijf monniken begon te omgeven. De sfeer van heel de abdij was ermee vervuld, en het was geen wonder dat er jongeren kwamen om zich bij hen aan te sluiten.
Jaren geleden leerde ik dit verhaal kennen. Ik bleef het min of meer onthouden, maar de pointe kon ik er nog nauwelijks inleggen. Vandaag ontdekte ik het verhaal opnieuw. In het, helaas, verdwenen tijdschrift 'De Nieuwe Boodschap', 116e jaargang, januari 1989, p.18 vond ik 'per toeval' terug. Ik ben blij dit verhaal met jullie te mogen delen. Wij kunnen dit verhaal als ondertitel leggen op ons leven in gemeenschap: gezin, familie, buurt, parochie, dekenaat, klooster, ..., vul maar in. Probeer het voor je eigen situatie te vertalen. Misschien mogen wij delen in je ontdekkingen!
Waarom is God onzichtbaar? Omdat Hij zich heeft weggeven!
WAAROM IS GOD ONZICHTBAAR? OMDAT HIJ ZICH HEEFT WEGGEGEVEN!
Ooit leerde ik het volgende verhaal kennen.
Twee jongemannen gaan het seminarie binnen van een congregatie die haar leden uitstuurt naar missielanden. Samen hadden zij hun humaniora doorlopen en samen maakten zij nu hun seminariejaren rond. Eens priestergewijd werd Jan naar Congo gestuurd en Piet naar Zuid-Amerika. Na de 'indépendance' verkoos pater Jan ook naar Zuid-Amerika te trekken. Op doorreis wou hij zijn vroegere studiegenoot en vriend, pater Piet, een bezoek brengen. Pater Piet was missionaris op een eiland, een eiland dat vooral werd bewoond door melaatsen. Aan land gekomen vroeg hij een van de melaatsen waar pater Piet ergens kon gevonden worden. "Het zou mij niet verwonderen dat je hem in de kerk vindt", antwoordde de melaatse. Toen pater Jan in de kerk rondkeek zag hij alleen melaatsen die aan het bidden waren of een of andere karwei afwerkten. Nergens was pater Piets te bespeuren. Pater Jan wou opnieuw de kerk verlaten om elders te gaan zoeken, toen hij eraan dacht te roepen: "Weet iemand onder jullie waar ik pater Piet kan vinden?" Vele melaatsen keken op en één van hen antwoordde: "Ik ben pater Piet!".
Waarom had pater Jan zijn vriend en studiegenoot niet kunnen herkennen? Omdat pater Piet melaats met de melaatsen was geworden. Pater Piet had zich helemaal weggegeven. Hij was volledig één geworden met de melaatsen.
Waarom is God onzichtbaar? Omdat Hij zichzelf heeft weggegeven. Hij is mens met de mensen geworden.
In tegenstelling tot wat veel buitenstaanders denken, is geloven niet iets voor wereldvreemde mensen
Is het ongepast om als wetenschapper over God te schrijven?
"Met zijn ophefmakendboek God verborgen en nabij uitte de prominente Nederlandse cultuurwetenschapper Gerard Rooijakkers zich in 2002 als katholiek geëngageerde wetenschapper."
In verband met het 'totalitairantie' (zie vorige dagboeknotities!) vind ik in het artikel van Bart De Nil (in Tertio van 15 juni 2005, p.14) een 'zielig' voorbeeld. Wij citeren:
" U schreef God verborgen en nabij samen met Jan Bluyssen, de oud-bisschop van Den Bosch. Welke reacties kreeg u op het feit dat u als wetenschapper over God schreef?"
"Er bestaat een enorme kloof tussen geloof en wetenschap. Het is ongepast voor een wetenschapper om gelovig te zijn. Je kunt als wetenschapper wel onderzoek doen naar religie en godsdienst als een object, maar daar moet het dan wel bij blijven. Als je ervoor uitkomt dat je gelooft en dan nog een boek schrijft over God, dat is in wetenschappelijke zin bijna blasfemisch te noemen. En dan ook nog eens samen met een oud-bisschop. Ik ben daar op twee manieren rechtstreeks op aangesproken. De eerste keer toen ik bij het verschijnen van het boek werd uitgenodigd bij Barend en Van Dorp, een van de meest beken televisieprogramma's in Nederland. De reden waarom ik werd uitgenodigd was niet dat ze geïnteresseerd waren in godsdienst, maar dat het bijna als ongehoord werd beschouwd dat een serieuze en gelauwerde wetenschapper als Rooijakkers een boek had geschreven met een bisschop, een vertegenwoordiger van een achterlijke instelling als de rooms-katholieke kerk. De columnist Jan Mulder merkte in het programma op dat op elke pagina van het boek wel eens het woord God voorkwam. Hoe kun je als wetenschapper over God schrijven, was zijn commentaar. Nochtans kun je als gelovige heel goed kristische wetenschap bedrijven. Sterker nog: als gelovige moet je juist kritische zin hebben. Want je wordt uitgedaagd om kritisch te zijn. Geloven is niet iets voor wereldvreemde mensen, wat veel buitenstaanders denken en het is zeker niet in tegenstelling met wetenschap." (De tweede manier kan je nalezen in het bewuste artikel!)
Leidt het huidige discours over de veelgesproken tolerantie niet tot intolerantie? De sterke dwang tot correctheid vertoont alvast totalitaire trekjes die niet met de kern van echte tolerantie stroken: respect voor het kwetsbare in de andere. (...) Gaat onze tolerantie niet te ver? Moeten we zonder protest aanvaarden dat de openbare tv-omroep een persiflage brengt op religieuze symbolen als 'het laatste avondmaal' of het kruis, waarbij je kunt voelen dat het motief het choqueren is? Moeten we accepteren dat de reclame gebedsformules gebruikt voor de verkoop van keukeninrichtingen of kwaliteitsvlees? Moeten we aanvaarden dat, zoals in Griekenland gebeurde, een museumconservator met het geld van de belastingbetaler een kunstwerk aankoopt dat een penis afbeeld die ejaculeert op een kruisbeeld?
Als verontwaardiging om gebrek aan respect totaal onmogelijk is geworden of als ze in naam van vrijheid van meningsuiting gecensureerd wordt in de media, dan is dat een veeg teken. Voor de betrokken religie zou dat wel eens kunnen betkenen: het heilige is zodanig gebanaliseerd dat een groot aantal gelovigen nauwelijks nog kan worden beledigd. Voor de samenleving is het een teken dat het heilige uit de cultuur is verdwenen of althans dat men de laatste resten ervan de kop wil indrukken. (...) Onze samenleving cultiveert te uitbundig de tolerantie. Het hebben en verkondigen van een - afwijkende - overtuiging is zelfs verdacht. Er zit in de huidige tolerantie zo'n sterke dwang tot correctheid, dat ze totalitaire trekjes krijgt. Nick Spencer van et London Institute for Contemporay Christianity spreek in dat verband van totalitairantie. De tolerantie wordt zodanig vergoddelijk dat het proclameren van particuliere waarden en overtuigingen onder druk komt."
Enkele citaten uit een meer dan lezenswaardig artikel van Tertio (15 juni 2005, p.13) van de hand van Frans Van Looveren, theoloog.
Tweede maal vijf vingers tellen voor onze vakantie
6. De zondagse eucharistieviering niet aan de haak hangen: wat het zwaarst weegt het zwaarst laten doorwegen. Christenen vormen gemeenschap rond het Woord en de Tafel van de Heer.
7. Onze 'contemplatie' bijschaven: mensen die het contact met het schone verliezen, verzuren. Wij kunnen de schoonheid van de natuur 'contempleren'. Ook de schoonheid van de kunst kan ons op het spoor brengen van de Onzichtbare. Bovenal dankbaar zijn voor de onuitputtelijke schoonheid van de menselijke wezens. Leren ervaring opdoen van deze stralen van Gods schoonheid.
8. Getuigen: Waarom niet? Het is een recht voor elke mens Gods onvoorwaardelijke goedheid te leren ervaren in de omgang met zijn medemensen. God heeft zich met ons gecompromitteerd. Als wij Gods goedheid niet laten zien, voelen,..., ervaren, dan brengen wij God in diskrediet.
9. Dienen: God is mens geworden om te dienen en niet om gediend te worden. Onze weg naar God volgt dezelfde richtingswijzer. Tijdens de vakantie laten wij ons graag dienen, soms op een tirannieke wijze. Wij betalen toch om gediend te worden? Het is goed om ook tijdens de vakantie de dienaar van zijn broers en zusters te worden..
10. Leren deugd hebben van de vakantie, van het leven: God is mens geworden opdat wij zouden leven, ja, leven in overvloed. Vertaald in het Vlaams: opdat wij leren van het leven deugd te hebben en dat 'deugd hebben van het leven' leren delen met onze mede-mensen. Dat wordt dan dubbel deugd hebben. Als God dat ziet, zegt Hij: 'Eindelijk mensen die begrepen hebben wat ik bedoelde!'
Met onze tien vingers maken wij onze vakantie tot een christelijke vakantie
Wij gebruiken onze tien vingers om van onze vakantie een echt 'christelijke' vakantie te maken!
1. Elke dag kijken naar het weerbericht van de liefde: Daartoe moeten wij ons op de eerste plaats de vraag stellen 'hoeveel gewicht' wij tijdens de vakantie aan de liefde willen geven. Deze 'programmatie' is van wezenlijk belang. Anders lopen wij het risico dat de vakantie 'een monster van egoïsme' wordt, maar dan onder de gedaante van ontspanning. Wat doen wij met de liefde tot God en de naaste tijdens de vakantie?
2. God meenemen in onze bagage: Misschien moeten wij onze bagage opnieuw inpakken? Is God wel aanwezig in onze bagage? Het makkelijkst kan dat door een kleine bijbel mee te nemen én er natuurlijk regelmatig in te lezen. Of als lectuur het leven van een 'aansprekende' heilige! Of heel gewoon de tekst van Magnificat! Vergeten wij ook niet in te pakken de kleine middelen of 'tekens' die ons kunnen helpen de grens van het zichtbare naar het onzichtbare te overschrijden: een paternoster ( 'Het dragen van een paternoster is op sommige plaatsen in!'); een kleine (reis)icoon; een mooi kruisbeeldje; laat je verbeelding maar werken.
3. Maak er een gelovige reisweg van: Het geloof is onze verbinding met God. Het is goed en billijk God mee te nemen op onze héle reisweg en Hem te laten meereizen en niet alleen tijdens de enkele ogenblikken voor wij in slaap vallen. God meereizen tijdens onze vakantie moet zijn als bij een verloofde die de foto van zijn beminde op het hart draagt en alles en iedereen bekijkt vanuit het geheim van die lichtende ontmoeting.
4. De plaatsen zonder God vermijden: Wij weten het wel allemaal: er bestaan vervloekte en perverse plaatsen. Wij moeten de moede hebben, ja inderdaad de moed, om er niet naar toe te gaan.
5. Waarom geen tijd inbouwen voor God alleen?: De vakantie is als een lange zondag, een uitbreiding van de zondagsrust en dus een anticipatie op de eeuwige rust. Laten wij daarom bepaalde voornemens maken: bijvoorbeeld om elke dag persoonlijk te bidden; regelmatig een kerk binnen te lopen en voor alles eerst de voornaamste bewoner bezoeken; van de gelegenheid gebruik maken op een bedevaartsoord te bezoeken of een retraite als herbronning mee te maken.
Een beetje dichter bij moeder aarde en zuster zon leven elke dag. Het kan, zo blijkt
Een beetje dichter bij moeder aarde en zuster zon leven en elke dag proberen gelukkig te zijn met wat het komende etmaal te bieden heeft... Het kan, zo blijkt;
"Zaterdag 'Broer op bezoek'. Mijn broer slaapt nog. Het is 9 uur. Hij heeft veel slaap nodig. Zou zijn mentale handicap daarvan de oorzaak zijn? Hij logeert bij ons. Het begint te lukken om elders te slapen dan in zijn eigen vertrouwde omgeving. Geert is 40 jaar en woont bij moeder die op haar 74ste nog elke dag moedig de zorg voor hem op zich neemt. Gelukkig kan hij enkele dagen per week naar het dagcentrum 'Mariënstede'.
Vandaag gehoord op de radio n.a.v. het pas uitgegeven boek van een Duitse mevrouw over het dagdagelijks leven in Duitsland tijdens Hitler. Uit haar straat verdween het zusje van haar vriendinnetje. Het was een mongooltje. Gehandicapte mensen verdwenen in stilte, werden vernietigd, pasten niet in het kraam, werden vermoord.
Mijn broer leeft. Hij lacht graag, eet en drinkt graag lekkers, is zo ordelijk, gaat graag uit, is kwetsbaar en gekwetst, houdt van huishoudelijk werk, doet volwassen, zingt uit volle borst, houdt van muziek en ambiance.
We gaan met hem naar zee. Eten in een restaurantje en dan wandelen. Mensen met een mentale handicap zijn in zeer hoge mate steeds zichzelf. Daarom ben ik zo graag bij hen. Ze zijn echt, laten zich kennen in hun eenvoud. De valse gemaaktheid om erbij te horen is afwezig. Ze zijn wie ze zijn. Weinig zogezegd 'normale' volwassen mensen slagen hierin.
Er staat een stevige wind als we onze wandeling aanvatten. De zee is onstuimig, de wolken groot en vol. De vriesheiligen komen er voelbaar aan.
's Avonds brengen we Geert terug naar moeder. Ze is dankbaar, heeft een té zeldzame congédag gehad. 'Het is voor mederdag' zeg ik en hoop dit wat vaker te kunnen doen.'"
Dit mooie getuigenis met heel veel ontroerende levenswijsheid wou ik graag opnemen in mijn blogdagboek. Het is DAGBOEK (p.43) in De Bod van 17 juni 2005 en geschreven door Hilde Decoene
"Middernacht in de Aziatische miljoenenstad Taipei. De boulevards zijn uitgestorven, er is zelfs geen enkele scooter meer te zien - en meestal tuffen die hier met honderdduizenden rond. Toch staan vijf jonge Taiwanezen braafjes bij het kruispunt te wachten tot ze mogen oversteken. Ik klok het verbaasd op mijn horloge af: het wachten duurt ruim vier minuten, maar niemand maakt misbaar. Ik merk zelfs geen teken van ongduld. Men slaat een babbeltje of bestudeert aandachtig de punten van zijn schoenen in het neonlicht. Is dit de geest van Confucius: sociale regels gaan voor individueel recht, iedereen moet buigen voor het heil van de gemeenschap? In de metro van Taipei zie je passagiers in vierbubbele rijeen achter de witte veiligheidsstreep aanschuiven. Soms staat de file tot op de trappen en er komt geen enkele vaart in, maar niemand denkt er zelfs maar aan tijd te winnen door voor zijn buurman te spingen. Taiwan is een overbevolkt eiland, op sommige plekken zitten mensen er al even erg op elkaars lip als in Bangladesh. Dat schep verbondelijkheid. Het samenleven is al moeilijk genoeg zonder dat we elkaar ook nog eens de hele tijd dwarszitten, denken de Taiwanezen allicht filosofisch. Wij westerse individualisten, zien dat helemaal anders. We doen het zoals het ons invalt in het dagelijks verkeer. Niet alleen de automobilisten, maar ook de zogeheten zwakke weggebruikers. In groep fietsende scholieren houden vrolijk babbelend het verkeer op. Voetgangers spurten om de haverklap de straat over, terwijl tien meter verder een zebrapad wacht. Naderende automobilisten moeten maar afremmen. Calimero - "ik ben klein en zij zijn groot" - speelt voluit zijn beschermde status in de verkeersjungle uit. (...) Niemand vraagt dat de Belgen midden in de nacht geduldig op groen licht staan te wachten, terwijl er in geen velden of wegen een auto te bekennen valt. Wij zijn tenslotte geen Taiwanezen. En we heten ook niet allemaal Louis Tobback, een politicus met zo'n hoogestemd respect voor de wet dat hij ooit verklaarde: "Zelfs in de woestijn zou ik stoppen voor een rood licht.". Maar wat minder navelstaarderij en een klein beetje meer aandacht voor de anderen zou het verkeer in onzen binnensteden beslist veel leefbaarder maken. Overigens hoef je niet jarenlang Confucius bestudeerd te hebben om acht te slaan op stoplichten. In Zweden bekijken ze je als een hersenloze barbaar als je op goed geluk de straat overloopt. En ook in Duitsland vindt iedereen jay-walking ongehoord. (...) Misschien vallen de Belgen ook wel met een wat vriendelijker aanpak tot meer discipline te bewegen. Het model halen we - nog maar eens uit Taiwan. Verkeerslichten zijn daar voorzien van een 'verkeersmanneke', dat voetgangers gezwind over het zebrapad gidst. Een beetje zoals in het vroeger Oost-Duitsland, behalve dat het Taiwanese Ampelmännchen bijzonder vinnig doorstapt. Je begrijpt meteen waar het economisch wonder te lande vandaan komt. En terwijl je zijn goede voorbeeld volgt, zie je op een schermpje de seconden wegtikken die je resten voor het licht weer op rood springt."
Gilbert Roox in De Standaard van woensdag 15 juni 2005, p. 37.