Parabeltje van een plattelandsdiaken
De zonde van onwetendheid
Een kluizenaar in Libanon was heel verzonken in zijn meditatie in een spleet van een grot. Toen hij zijn ogen opende ontdekte hij een onverwachte bezoeker rechtover hem gezeten. Het was de abt van een welbekend klooster.
- Wat zoekt U?, vroeg de oude kluizenaar.
De abt deed hem het verhaal van een ongeluksgeschiedenis. Hij had het meegemaakt dat zijn abdij wereldberoemd was, zelfs in de Westerse wereld. De cellen puilden uit van jonge kandidaten en, in zijn kerk, weerklonk het gezang van monniken. Maar toen kwamen de moeilijke tijden voor zijn klooster. De mensen kwamen niet meer talrijk opdagen om er hun geest te voeden, de toevloed van kandidaten was opgedroogd, en in de kerk heerste de desolate stilte. Er bleef nog een handvol monniken over die hun dagelijkse taken zonder geestdrift vervulden. Hun hart was bezwaard. En daarover wou de abt nu de kluizenaar raad vragen:
- Ligt de oorzaak bij een zonde die iemand onder ons kan hebben begaan en ons klooster tot een jammerlijke situatie heeft herleid?
- Ja, zegde de kluizenaar, een zonde van onwetendheid.
- Wat wil u daarmee zeggen?
- Iemand onder jullie is de Messias, maar de Messias heeft zich vermomd en jullie weten er blijkbaar niets van!
Dit gezegd zijnde sloot de kluizenaar opnieuw de ogen en hernam zijn meditatie.
Op de moeilijke terugweg naar zijn abdij ging het hart van de abt geweldig te keer bij de gedachte dat de Messias terug op aarde was en dat die Messias zich juist in hun eigen abdij ophield. Hoe kon het dat hij de Messias niet had herkend? En wie kon het wel zijn? Was het broeder kok? Of broeder koster? Op pater prior? Nee, niet die!: die had helaas te veel fouten! Maar de kluizenaar had toch gezegd dat hij vermomd was. Zouden deze fouten niet een van zijn beste vermommingen zijn die hij kon aannemen? Maar denk er eens aan! Elk van de broeders in de abdij hadden hun gebreken
en een van hen moest de Messias zijn!
Terug in de abdij riep de abt alle monniken bij een en vertelde hun wat hij had ontdekt. Zij bekeken elkaar met ongeloof. De Messias, hier, in onze abdij? Dat in niet te geloven! Maar er wordt verondersteld dat hij hier aanwezig is onder vermomming. Wel, dan, misschien.. . En als het nu dinges was of dingen? Of die andere daar? Of
er was een zekerheid: indien de Messias onder hen leefde onder een of andere vermomming, dan konden zij hem onmogelijk ontdekken. Daarom besloten zij elkaar te behandelen met eerbied en waardering.
- Wij weten nooit, zegden zij bij zichzelf, wanneer wij met hem in contact komen: misschien is het wel degene met wie ik nu praat?
Het resultaat van dit alles wat dat de abdij blijdschap begon uit te stralen. Het duurde niet lang of tientallen kandidaten vroegen toelating om binnen te treden in de orde en opnieuw klonken de heilige en vrouw gezangen van de monniken in de kerk. Alle monniken straalden de Geest van Liefde uit.
Moge de Heer ons bewaren van de zonde van onwetendheid.
Diaken Maurice Temmermman
|