Met Bernardus van Clairvaux (1090-1153) en zijn tijdgenoot en vriend Willem van St.-Thierry begint de geschiedenis van de Westerse christelijke mystieke literatuur. In het bijbels Hooglied vonden beiden de geschikte taal om hun mystieke beleving uit te drukken. Voor het eerst sinds Origenes werd het liefdesspel van bruid en bruidegom niet langer toegepast op de relatie tussen God en de Kerk, maar op de verhouding tussen de individuele ziel en Christus. De innerlijke beleving had een taal gevonden. De geschriften van Bernardus en Willem zouden op nagenoeg alle mystieke schrijvers van de komende eeuwen een grote invloed uitoefenen.
De preken op het Hooglied vormen een hoogtepunt in het oeuvre van Bernardus. Begonnen in 1135, zal hij eraan werken tot aan zijn dood.
In deze 18de preek raakt Bernardus aan een vraagstuk dat in de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit steeds opnieuw ter sprake wordt gebracht, namelijk wat de liefde tot God en de liefde tot de naaste met elkaar te maken hebben. Zowat elke geestelijke schrijver heeft zich gebogen over de verhouding tussen het eerste en het tweede gebod en over de vraag wie nu de voorkeur verdient: Martha of Maria? Waarbij onmiddellijk opvalt dat de ervaring van alle (mystieke) auteurs gelijklopend is: God is liefde, Hij is de bron van liefde. Alleen wie van deze bron drinkt (de contemplatie) kan werkelijk liefhebben. Alleen de liefde die haar oorsprong vindt in God is vruchtbaar.
Bernardus gebruikt het beeld van een waterbekken en een kanaaltje. Het waterbekken moet eerst gevuld zijn voordat het kan overstromen en van zijn volheid kan meedelen. Pas als men vervuld is van Gods liefde is men in staat anderen lief te hebben en te helpen. Hij reageert scherp tegen de kanaaltjes in de Kerk: ze geven door wat ze gekregen hebben zonder ervan vervuld te zijn. Daardoor berokkenen ze niet alleen anderen nadeel, maar ook zichzelf. Help me met uw teveel, zegt hij, niet met uw tekort. Vooral degenen die pastorale verantwoordelijkheid dragen in de Kerk moeten spreken en handelen vanuit deze overstromende liefde. Anders zijn hun woorden en daden niet vruchtbaar. Tussen de regels door lees je een pleidooi voor nederigheid, wijsheid en geduld. Zijn woorden klinken verrassend actueel in een Kerk waarin zovelen menen iets te zeggen te hebben en tal van pastorale projecten in de steigers worden gezet.
[De Schriftcitaten zijn cursief gedrukt.]
(
)
De wijsheid bestaat erin dat men zich gedraagt als een waterbekken en niet als een kanaaltje. Want een kanaaltje ontvangt en geeft door op praktisch hetzelfde ogenblik. Maar een waterbekken wacht tot het gevuld is en wanneer het overstroomt deelt het mee zonder enig nadeel voor zichzelf, in de wetenschap dat wie zijn deel verkwist, vervloekt wordt. Misprijs mijn raad niet, maar luister naar iemand die wijzer is dan ik: De dwaas, zegt Salomo, brengt al wat hij in de geest heeft meteen naar buiten, terwijl de wijze het bewaart voor later. Werkelijk, in de Kerk van vandaag hebben we veel kanaaltjes maar heel weinig bekkens. De mensen langs wie ons hemelse rivieren toestromen hebben zon grote liefde dat ze zich willen uitstorten voordat ze vervuld zijn. Ze zijn eerder bereid tot spreken dan tot luisteren, en klaar om te onderwijzen wat ze niet geleerd hebben. Ze zijn erop uit anderen te leiden terwijl ze zichzelf geen leiding kunnen geven. (
)
David zegt: Moge mijn ziel verzadigd worden als van vet en olie. En mijn mond zal met jubelende lippen lofzingen. Hij wilde immers eerst een instorting ontvangen om zo tot uitstorting over te gaan. En hij wilde niet alleen éérst de instorting ontvangen, maar er ook door vervuld worden. Zo kon hij van zijn volheid meedelen in plaats van te geeuwen met een lege maag. Maar met voorzichtigheid, om niet, door anderen verlichting te brengen, zelf in moeilijkheden te komen. En toch ook onbaatzuchtig, in navolging van Hem van wiens volheid wij allen ontvangen hebben.
Ook gij moet leren niet uit te storten tenzij vanuit een volheid, en wil niet royaler zijn dan God. Het bekken moet de bron navolgen: deze vormt geen beek en maakt geen meer voordat ze zelf van water verzadigd is. Het bekken moet er niet beschaamd over zijn dat het geen grotere overvloed heeft dan de bron. (
)
Zon liefde (tot God) is hartstochtelijk en past bij de vriend van de Bruidegom. Het is de liefde waarvan de trouwe en bedachtzame dienaar moet branden, de man die de Heer boven al zijn andere dienaars heeft aangesteld. Deze liefde vervult, verwarmt, kookt en stort zich dan onweerstaanbaar naar buiten: ze stroomt over en ze breekt uit. Ze zegt: Wie is er zwak zonder dat ik het ook ben? Wie wordt er ten val gebracht zonder dat het ook mij kwelt?
Laat zo iemand preken, vrucht dragen, de tekenen vernieuwen en de wonderen herhalen! De ijdelheid kan niet meer binnendringen waar de liefde de hele plaats inneemt. Want de volheid van de wet en van het hart is de liefde, als deze tenminste vol is. Trouwens, God is liefde en niets ter wereld kan vervulling zijn voor een schepsel gemaakt naar het beeld van God, tenzij die liefde-God: alleen Hij is groter dan dat schepsel.
Het is zeer gevaarlijk een hoger ambt toe te vertrouwen aan iemand die nog niet tot die liefde gekomen is, hoe deugdzaam hij ook moge schijnen op andere domeinen. Al had hij alle wetenschap, al deelde hij al zijn bezit uit aan de armen, al gaf hij zijn lichaam prijs om te worden verbrand, als hij de liefde niet heeft, is hij leeg. Ziedaar hoeveel ons moet ingestort worden voordat we het mogen aandurven uit te stromen. Dan zullen we rijkelijk geven van onze volheid, niet van ons tekort.
Citaat overgenomen uit archief Oude Abdij Drongen.
..
..