Bij wat ik gisteren schreef, hoort een vervolg: "Omdat dit 'hebben' vooral en normaal bereikt wordt door een presteren, staat ook dit laatste zo bijzonder in aanzien, dat wij zijn gaan spreken van een prestatiemaatschappij. De mens is wat hij presteert. Door ons werken moeten wij het zover mogelijk zien te schoppen. Zo hoog mogelijk zien op te klimmen op de maatschappelijke ladder. Eenmaal opgenomen in het productieproces moet je trouwens verder, willens nillens. Je kunt voldoende hebben voor je eigen gezin en voor allen waarvoor je je verantwoordelijk weet, je moét méér gaan produceren, méér presteren. Zo niet geraak je achterop. Dan word je er meedogenloos uitgewipt. Je moét dus verder. Je weet dat je er als mens aan ten gronde gaat,dat je gezin niet kunt geven wat het nodig heeft en waarop het recht heeft, maar wat kan je?
Deze beide, 'hebben' en 'presteren', staan in dienst van wat ons de belangrijkste passie van de mens lijkt te zijn: zijn onverzadigbaar streven naar macht. Wie de macht heeft, heeft het voor het zeggen.
De betekenis van het mens-zijn ligt binnen deze driehoek van hebben, presteren en kunnen en dan pas kan je laten gelden.
In de grond worden daardoor alle menselijke verhoudingen herleid tot het éne standaardmodel van de louter-commerciële relatie. Wat heb jij mij te bieden, wat kan ik met je aan vangen, waarvoor kan ik je gebruiken, hoe kan ik van jou profiteren - en daarvoor in ruil betaal ik je zoveel, krijg jij van mij dit gedaan.
Als je als je mens alleen maar telt als je bezit, en als je daarvoor moet presteren, om dan pas iets te zeggen te hebben, dan ervaren veel mensen zich onrechtvaardigd behandelt. Elke mens die 'ge-bruikt' wordt, wordt 'mis-bruikt'. Wanneer men de mens enkel vraagt naar wat hij heeft, doet en kan, en nooit naar wie hij 'is', dan doet men die mens de zinloosheid van zijn bestaan ervaren. Zijn waarde ligt dan klaarblijkelijk niet in hemzelf, maar in zijn eigenschappen. Iedereen weet hoe onbestendig die zijn, hoe vlug men die kwijt speelt.
Deze mensbenadering maakt de mens eenzaam. Omdat zijn bestaan zelf nooit aangesproken wordt, komt ook het meest fundamentel van zijn mens-zijn nooit aan bod: zijn mogelijkheid tot belangloze liefde. Deze mogelijkheid wordt hoogstens misbruikt.
Deze niet om hemzelf beminde mens, wiens mogelijkheden tot liefhebben geatrofieerd zijn omdat er gewoon geen vraag naar is, deze eenzamen mens, is meteen een bijzonder angstig mens. Wanneer zijn waarde afhangt van wat hij 'bezit', dan weet hij dat hem dit vroeg of laat kan ontvreemd worden. Wanneer hij enkel meetelt om wat hij 'presteert' dan vreest hij alles wat dit prestatievermogen kan aantasten, zoals ziek en oud worden. Komt hij enkel aan bod omwillen van zijn 'macht', dan ziet hij in iedereen een concurrent. De mede-mens wordt dan een tegen-mens! Inderdaad: een angstig mens is agressief. In ieder mense ziet hij een bedreiging. Iemand die hem kan ruïneren. Die hem kan voorbij schieten. Die zijn macht kan breken. En de aanval blijkt nog steeds de beste verdediging. Men gunt de anderen geen kans, gewoon om hen geen gelegenheid te geven ons te ontnemen wat wij bezitten."
Vrij naar A.R. Van de Walle, op.cit.
|