Voorstelling en commentaar door Eric de Beukelaer, woordvoerder van de bisschoppen van België
Een nieuwe stijl
Een encycliek (letterlijk: rondschrijven) is een document van de paus waarin hij zijn onderricht over een welbepaald punt met een zekere plechtstatigheid uiteenzet. Een encycliek valt niet onder pauselijke onfeilbaarheid, maar vraagt als uiting van het hoogste kerkelijke leergezag wel gehoorzaamheid van de katholieke gelovigen. De stijl maakt de man. De 14 encyclieken van Joannes Paulus II - van Redemptor hominis' (1979) tot Eccelsia de Eucharistia (2003) - waren uitgesponnen meditaties waarin de paus een onderwerp behandelde door het vanuit alle invalshoeken te bestuderen. Zijn opvolger Benedictus XVI is een Duitse theoloog van de hoogste rang. En dat is zijn encycliek dan ook aan te zien. Rechtlijnig en in een toegankelijke taal behandelt hij zijn onderwerp, met tussendoor een citaat van de filosoof Friedrich Nietzsche, een dialoog tussen René Descartes en Gassendi, maar net zo goed een vers van de klassieke dichter Vergilius of een van de kerkvaders. Bij momente n wordt de pedagoog ook verteller. Zo vertelt hij over het drama van keizer Julius, die het christelijke geloof verwierp omdat hij het verantwoordelijk achtte voor de dood van zijn vader en broer (nr. 24).
"Liefde, liefde. !" over 'Eros' en 'Agape'
Vanaf de eerste paragraaf leidt Benedictus XVI de lezer naar de kern van zijn onderwerp: 'God is liefde' (uit de eerste brief van Johannes, hoofdstuk 4 vers 16). Die liefde vormt het zwaartepunt van elk christelijk leven, lees van elk mensenleven. De paus voegt eraan toe: 'In een wereld waarin de naam van God soms wordt verbonden met wraak of zelfs met de plicht tot haat en geweld, is dit een boodschap met een grote actualiteitswaarde en een heel concrete betekenis.' (nr.1) Hij voegt eraan toe: 'Het begrip liefde is vandaag een van de meest gebruikte en ook een van de meest verkwanselde woorden geworden. Een woord waaraan wij de meest uiteenlopende betekenissen geven.' (nr.2) Het archetype van de liefde is die, die man en vrouw voor elkaar over hebben. Die passionele liefde noemden de Grieken 'eros. Sinds de verlichtingsfilosofen wordt de Kerk als het tegenovergestelde van dat type liefde voorgesteld: 'Maakt de Kerk, met al haar geboden en verboden, het mooiste dat het leven te bieden heeft voor ons dan niet bitter? Richt zij geen verbodsborden op uitgerekend daar waar de door de Schepper voorziene vreugde ons een geluksgevoel aanbiedt, dat ons een voorsmaak geeft van iets goddelijks? (nr.3) 'Niet zelden wordt het christendom uit het verleden vandaag verweten een tegenstander te zijn van de lichamelijkheid; inderdaad, er heeft altijd al een tendens in die richting bestaan. Maar de manier waarop we vandaag getuige zijn van de verheerlijking van het lichaam is bedrieglijk.' (nr.5) Benedictus XVI herinnert eraan dat 'eros' zijn plaats moet krijgen in het leven. Maar om naar het geluk te leiden, mag 'eros' zich niet tevreden stellen met het zoeken naar een kortstondig plezier. 'Eros heeft nood aan discipline, aan uitzuivering, om de mens niet het plezier van een moment te geven, maar een zekere voorsmaak van het hoogtepunt van het menselijke bestaan, van de schoonheid waarnaar elk wezen streeft.' (nr.4) Om daarin te slagen wordt 'eros ' geroepen naar een spirituele eenheid. Op die manier ontmoet hij een ander aspect van de liefde: de 'agapè'. 'Dat begrip drukt de ervaring van de liefde uit die dan een echte ontdekking van de andere wordt en op die manier het tot dan toe duidelijk overheersende egoïstische karakter overstijgt. De liefde wordt nu zorg van en voor de ander. Ze zoekt niet langer zichzelf - de onderdompeling in de roes van het geluk - maar integendeel, het welzijn van de beminde ander.' (nr.6)
'Eros' en 'agapè' zijn de twee facetten van de liefde en kunnen niet van elkaar gescheiden worden. 'In feite laten eros en agapè - de 'stijgende en de 'dalende' liefde - zich nooit volledig van elkaar scheiden. Hoe meer beide liefdesvormen, zelfs in de meest uiteenlopende dimensies, hun juiste eenheid vinden in die unieke werkelijkheid van de liefde, des te meer maakt de ware aard van de liefde in het algemeen zich waar. Ook al is de eros aanvankelijk vooral sensueel en 'dalend' - de fascinatie voor de grote belofte van het geluk - als hij daarna dichter bij de ander komt, zal hij zich steeds minder vragen stellen over zichzelf en steeds meer het geluk van de ander zoeken. Hij zal zich steeds meer bekommeren om de ander, hij zal zichzelf geven en hij zal verlangen er te zijn voor de ander. Dat is het moment waarop de agapè zich in hem nestelt; zoniet vervalt de eros en verliest hij zijn ware aard. Anderzijds kan de mens ook niet uitsluitend in de belangeloze, 'stijgende' l iefde leven. Hij kan niet alleen maar geven, hij moet ook krijgen. Wie liefde wil geven, moet er ook terugkrijgen als een gave.' (nr.7)
Deze visie op de liefde, tegelijk 'eros' en 'agapè', wordt geïllustreerd in de Bijbel: 'Vooral de profeten Hosea en Ezechiël hebben die passionele liefde van God voor zijn volk beschreven in gedurfde erotische beelden. De relatie van God met Israël wordt geïllustreerd door de metaforen van verloving en huwelijk.' (nr.9) In Jezus Christus krijgt die liefde een gezicht. 'Als Jezus in zijn parabels spreekt over de herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, over de vrouw op zoek naar de drachme, over de vader die zijn verloren gewaande zoon tegemoet loopt en hem omhelst, dan gaat het niet alleen over woorden, maar om de verklaring van zijn eigen zijn en handelen. In zijn dood op het kruis vindt de ommekeer van God tegen zichzelf plaats, waarin Hij zichzelf geeft om de mens op te tillen en te redden. Dat is de liefde in zijn meest radicale vorm.' (nr. 12)

De liefde voor God en de liefde voor de mens zijn één
Een christen mag nooit de liefde voor God scheiden van de liefde voor zijn naaste. Benedictus XVI: 'Een eucharistie die zich niet vertaalt in een concrete praktijk van de liefde, beknot zichzelf.' (nr.14) 'De liefde voor God en de liefde voor de naaste baseren zich op elkaar: in het allerkleinste ontmoeten we Jezus zelf en in Jezus ontmoeten we God.' (nr.15) Van bij haar oorsprong probeert de Kerk die liefde voor de naaste te beleven in verbondenheid met de liefde voor God: 'De liefde beoefenen ten aanzien van weduwen en wezen, van gevangenen, van zieken en van al wie op de een of andere manier in nood zijn, behoort tot zijn essentie en dat op dezelfde manier als de dienst van de sacramenten en de verkondiging van het evangelie.' (nr.22) Aan de critici van de liefdadigheidsactiviteiten van de Kerk schrijft de paus: 'Sinds de 19de eeuw heeft men bezwaren opgeworpen tegen de liefdadigheidswerken van de Kerk. Bezwaren die vervolgens nadrukkelijk zijn ontwikkeld, met n ame door het marxistische denken. De armen, zegt men, zouden geen behoefte hebben aan werken van naastenliefde, maar eerder aan gerechtigheid. De werken van liefdadigheid - de aalmoezen - zouden in werkelijkheid voor de rijken een manier zijn om zich te onttrekken aan de instelling van de gerechtigheid en om vrede te hebben met hun geweten, om hun posities te behouden en om de armen te beroven van hun rechten. In plaats van door middel van die verschillende werken van naastenliefde bij te dragen aan het behoud van de bestaande levensomstandigheden, zou men beter een rechtvaardige ordening creëren, waarin iedereen zijn rechtmatige deel van de goederen ontvangt en dus niemand nog nood zou hebben aan liefdadigheid. In die argumentatie steekt, het moet toegegeven, iets waars maar tegelijk ook heel wat foutiefs. Het is zeker dat de fundamentele norm voor de staat het zoeken naar gerechtigheid moet zijn en dat het doel van een sociale orde erin bestaat iedereen, in respect voor he t principe van de subsidiariteit, zijn deel van het algemene welzijn te garanderen. Maar dat is wat de christelijke leer over de staat en de sociale leer van de Kerk altijd al hebben onderstreept.' (nr. 26)
Iedereen heeft zijn rol te spelen, aldus de paus. Een meer rechtvaardige samenleving scheppen is niet de allereerste verantwoordelijkheid van de Kerk: 'De Kerk kan noch moet de politieke strijd voor de uitbouw van een zo rechtvaardig mogelijke samenleving leiden. Zij mag noch moet zich in de plaats stellen van de staat. Maar ze mag en kan ook niet aan de kant blijven staan in de strijd voor gerechtigheid.' In dat domein is het vooral de rol van de Kerk de gewetens wakker te schudden. 'Daar is de plaats van de katholieke sociale leer: zij wil de Kerk geen macht toekennen over de staat. Zij wil zelfs aan hen die haar geloof niet delen geen perspectieven en levenswijzen opdringen die haar toebehoren. Zij wil eenvoudigweg bijdragen tot de uitzuivering van het redelijke en haar bijdrage leveren om ervoor te zorgen dat wat rechtvaardig is hier en nu kan worden erkend en gerealiseerd.' (nr. 28)
De Kerk heeft daarentegen wel de plicht de samenleving de 'dienst van de liefde' aan te bieden. 'Er zal altijd lijden zijn dat troost en hulp vereist. Er zal altijd eenzaamheid zijn. Net zo goed als er altijd situaties van materiële nood zullen zijn waarvoor hulp onontbeerlijk blijft, in de zin van een concrete liefde voor de naaste. De staat die iedereen van alles wil voorzien, die alles in zich opslorpt, wordt uiteindelijk een bureaucratische instantie die niet het essentiële kan verzekeren waaraan de lijdende mens - elke mens - nood heeft: de persoonlijke en liefdevolle toewijding. Wij hebben geen nood aan een staat die alles regelt en domineert, maar integendeel aan een staat die, in de lijn van het principe van subsidiariteit, de initiatieven, die uit de verschillende sociale krachten ontstaan en die spontaneïteit en nabijheid met de mensen die nood hebben aan hulp voorstaan, gul erkent en steunt.' (nr.28) Op dat domein heeft de Kerk een directe rol te spelen. 'De liefdadigheidsorganisaties van de Kerk vormen integendeel haar 'opus proprium', een taak eigen aan haar wezen, waaraan ze niet op een marginale manier meewerkt, maar waar ze handelt als rechtstreeks verantwoordelijk subject door te doen wat beantwoordt aan haar aard.' (nr. 29)
Die caritas, die 'dienst van de liefde', is een individuele verantwoordelijkheid voor elke christen, maar net zo goed een collectieve opdracht voor de Kerk: 'Het programma van de christen - het programma van de barmhartige Samaritaan, het programma van Jezus - is een "hart dat ziet". Dat hart ziet waar de liefde nodig is en handelt in overeenstemming ermee. Het spreekt vanzelf dat als de caritatieve activiteit door de Kerk als een gemeenschapsinitiatief wordt opgenomen, die spontaneïteit van het individu moet worden aangevuld met programma's, vooruitzichten en vormen van samenwerking met gelijkaardige instellingen.' (nr.31) De liefde is gratis en belangeloos. De paus waarschuwt dat naastenliefde er niet is om mensen op een of andere manier te 'recupereren': 'Naastenliefde mag geen middel zijn ten dienst van wat men vandaag proselitisme noemt. De liefde is gratis. Ze wordt niet gebruikt om andere doelstellingen te bereiken (.) Wie de naastenliefde beoefent in naam van d e Kerk zal nooit proberen het geloof van de Kerk op te leggen aan anderen. Hij weet dat de liefde, in haar puurheid en gratuïteit, de beste getuigenis is van de God waarin wij geloven en die ons aanzet lief te hebben. De christen weet wanneer het tijd is om over God te spreken en wanneer het beter is om over Hem te zwijgen en niks anders dan liefde te laten spreken.' (nr.31)
|