Het proclameren van het evangelie door de diaken
De Algemene Inleiding op het Romeins Missaal beschrijft in de eerste editie n° 121 het ceremonieel van de lezing van het Evangelie door de diaken:
Terwijl het Alleluia of een andere zang wordt gezongen, helpt hij de priester bij het opleggen van die wierook,
als die gebruikt wordt; daarna vraagt hij de priester, vóór hem gebogen, zachtjes de zegen met de woorden:
Heer, zegen mij. De priester zegent hem met de woorden: De Heer zij in uw hart, enz. De diaken antwoordt:
Amen. Daarna neemt hij het evangelieboek, als dat op het altaar ligt en gaat naar de ambo, terwijl de dienaars,
als er zijn, hem voorafgaan, eventueel met de kandelaars en wierook. Daar groet hij het volk, bewierookt het boek en verkondigt het evangelie. Op het einde ervan kust hij het boek terwijl hij in stilte zegt: Moge door de
woorden, enz. en keert naar de priester teug. Als er geen homilie is en ook geen geloofsbelijdenis, kan de
diaken op de ambo blijven voor de voorbede, terwijl de dienaren terugkeren.
Het is het bijzonder belang dat van af het begin door de liturgie aan het woord van het Evangelie werd gegeven, dat geleidelijk aan het Evangelarium heeft voortgebracht, alsmede zijn verering en de processie waarmee het wordt vergezeld. Inderdaad:
Wanneer in de kerk de H.Schrift voorgelezen wordt, spreekt God zelf tot zijn volk en verkondigt Christus, die
in zijn woord aanwezig is, het evangelie[i].
En het is daarom:
Dat het evangelie met de grootste eerbied omgeven moet worden, leert de liturgie zelf, daar ze het boven de
andere lezingen met een bijzondere eer behandelt, hetzij van de kant van de dienaar die het moet verkondigen
en er zich op voorbereidt door de zegen en het gebed, het zij van de kant van de gelovigen die door hun luide
instemming erkennen en belijden dat Christus hier tegenwoordig is en tot hen spreekt, en die de lezing zelf
staande aanhoren, hetzij door de tekenen van verering waarmee het evangelieboek zelf bejegend wordt[ii].
Te meer,
Daar volgens de traditie de taak om de lezingen voor te dragen niet tot het ambt van de voorganger behoort
maar tot die van de dienaar, past het dat, naar gewoonte, een diaken, of als die ontbreekt, een andere priester
het evangelie voorleest; een lector echter leest de overige lezingen voor. Bij gebrek aan een diaken of een
andere priester, wordt het evangelie door de celebrerende priester voorgelezen[iii]
In de derde editie van de IGMR bevat twee nieuwigheden in de dienst van de diaken bij het voorlezen van het Evangelie.
- Terwijl de priester hem zegent, maakt de diaken een kruisteken, waardoor hij niet anders kan dan zich nog dieper te engageren in het voorbereiden van de dienst van het evangelie.
- Aangekomen aan het ambo begroet de diaken het volk met gevouwen handen, en niet door de handen uit te strekken. Deze aanduiding geldt trouwens ook voor de priester (n° 134) als hij het evangelie leest. Deze houding met gevouwen handen wordt in de derde editie ook voorgeschreven als de diaken het volk uitnodigt elkaar de vrede te wensen (n° 181). Dat geldt ook voor de priester (n° 168) en voor de diaken (n° 185) als hij het volk op het einde van de mis wegzendt met de woorden: Ga nu allen heen in vrede (van de Heer).
Daardoor wordt een soort spraakkunst van de handeling gegeven: de priester of de diaken strekt de handen enkel uit als hij zich tot het volk richt om zich vervolgens tot God te richten voor het gebed of voor de zegen.
Bij deze spraakkunst kunnen heel wat bedenkingen gemaakt worden[iv].
Reeds zeer vroeg zien wij dat in de christelijke liturgie de lezing van het Evangelie aan de diaken werd toevertrouwd. Dat werd o.a. door de grote historicus van de mis, Joseph-André Jungmann geboekstaafd[v].
Zoals blijkt uit het haast unanieme getuigenis van de traditie werd het voor dragen van het Evangelie aan de diaken toevertrouwd. Het komt er nu op aan te begrijpen waarom. Het eerste deel van antwoord vinden wij in de IGRM n° 34: Volgens de traditie behoort het voor dragen van de lezingen niet tot het ambt van de voorganger. Alsof degene die voorgaat en alle gelovigen met hem, het woord van God en dus het Evangelie moeten beluisteren, verkondigd door een andere, zodoend tot uitdrukking brengend dat men het Woord altijd van een andere ontvangt, dat men het zichzelf niet kan schenken. Een structurele alteriteit wordt daardoor door de liturgie beleefd, zonder dat zij er echt de betekenis van becommentarieert. Want wij zouden er niet verbaasd van gestaan hebben indien de traditie ons had gezegd: gezien het Evangelie het woord zelf van Christus is, is het maar passend dat het door niemand anders dan door degene die Christus representeert aan het hoofd van de liturgische gemeenschap wordt voorgedragen. Welnu men heeft dat nooit gezegd of nooit gedaan voor het evangelie. Maar waarom de diaken? Twee zienswijzen kunnen elkaar aanvullen. Talrijke oude teksten wijzen er op dat om aan de lezing van het Evangelie het allerhoogste belang toe te kennen, dat trouwens niet door de bisschop of de priester werd gemaakt, heeft men het toevertrouwd aan de eerste van de bedienaars die na hen komt. Daarentegen kan men ook begrijpen dat de diaken als beeld (teken) van Christus de Dienaar, van degene die afdaalt tot het laagste, die zijn leven geeft voor zijn vrienden, elke liturgische lezing onder het teken staat van de omkering van Pasen, waarbij degene de grootste is, degene is die dient. Van daar wordt door de liturgie de afstand volgehouden tussen degenen die voorgaat en degenen die het Evangelie leest en daarbij het teken van de on-macht draagt, opdat de Kerk er aan herinnerd zou worden om steeds in staat van dienst te blijven. Deze interpretatie valt trouwens samen met de betekenis van de dienst van de kelk door de diaken.
[iv] Zie Pierre Faure, La Maison-Dieu, 249, 2007/1, 230-052, hier bladzijde 39.
|