ZATERDAG
Ik houd van de zaterdag, omdat het de dag is waarop ik beter dan anders zie hoe het ambt van de dienst en de caritas, die ik gedurende de week heb uitgeoefend, gaat openbarsten in de liturgie, in een feest, in lofzang. De ziektes en het lijden van de mensen, hun lijden en hun vreugden waarvoor ik mij heb ingespannen om ze gedurende zes dagen te delen, ga ik nu getransfigureerd terug vinden in het lijden en de verrijzenis van de Heer die wij elke zondag vieren. De zaterdag, dag van verwachten en van voorbereiding, doet mij diep deze continuïteit begrijpen of eerder nog de eenheid ervan. Ik dacht daar aan, eens te meer, terwijl ik de intenties voor de voorbeden aan het opstellen was, die ik morgen zal naar voor brengen. En ik heb geen gebrek aan stof.
Vanavond heb ik naar de avonddienst[1] bijgewoond. Alle priesters waren aanwezig om het gebed te leiden. De kinderen van het zangkoor zongen psalmen. Ik heb de lamp aangestoken, zeggende zoals gewoonlijk: Dat de genade van onze Heer met u alle zij. Vandaag was de toeloop groot om mij te antwoorden: En met uw geest. Maar er niet altijd zoveel volk aanwezig. Veel te dikwijls wordt deze avonddienst niet of nauwelijks bijgewoond. Het kan toch niet zijn dat dit gebed van heel de gemeenschap, beetje bij beetje het voorrecht (bezit) wordt van de priesters, de diakens en de kinderen van het zangkoor.
[1] In het Frans staat lucernaire; In le Petit Robert lees ik: van Latijn lucerna: lampe. Première partie de lag vigile, office que les premiers chrétiens célébraient, à la lueur des lampes, pendat la nuit du samedi au dimanche.
|