ZONDAG
Samen met een andere diaken ben ik, zeer vroeg in de morgen, naar de kerk gegaan om, wat sommigen de dienst van het onthaal en anderen de ordedienst noemen, te verzekeren. Men moet letten op de gelovigen die binnen komen, en vooral moet men er zeker van zijn dat iedereen naar zijn eigen plaats gaat. De kinderen nemen helemaal vooraan plaats, tenzij de ouders er de voorkeur aan geven ze bij zich te houden. Er is een plaats voorzien voor de jonge mannen en een plaats voor de meisjes, een plaats voor de vrouwen die een baby dragen, een plaats voor de oude vrouwen. Er zijn ook zijn speciale plaatsen voorzien vooraan in de kerk voor de weduwen en de gewijde maagden. De mannen zetten zich allemaal bij elkaar. Soms komen er vreemdelingen aan en die zetten zich om het even waar, omdat zij de gewoonten niet kennen en dat veroorzaakt onrust. Er staan banken in de kerk, maar niet voor iedereen, en daarom moet ik er over waken dat de jongeren de zitplaatsen voor de bejaarde mensen laten.
Vervolgens, eens dat de liturgie van het Woord is begonnen, moet ik door de kerk lopen om er mij er van te vergewissen dat iedereen een goede houding aanneemt. Er zijn altijd mensen die in slaap vallen, en anderen die babbelen of wel zich amuseren met hun buren. Verschillende keren heb ik mannen en jonge mensen die zich in de taverne waanden, moeten buiten zetten, maar gelukkig is dat me deze morgen niet overkomen.
De aandacht wordt gewekt op het ogenblik van de lezing van het Evangelie, dat deze morgen door de diaken uit Rome op doortocht bij ons, met welluidende stem wordt voorgelezen. Hij spreekt vloeiend Grieks, alhoewel het Grieks daarginds sterk achteruit gaat en omdat sedert verscheidene jaren gans de liturgie wordt gevierd in een levende taal, dat wil zeggen in het Latijn.
Na de homilie die, zoals gewoonlijk, ongeveer een uur heeft geduurd, en de wegzending van de catechumenen, heb ik de ambon beklommen om de voorbeden voor te lezen: op elke intentie die ik aankondigde, zag ik degenen voor wie ik uitnodigde te bidden, hun hoofd heffen. Dit gebed, waarin elk zich verantwoordelijk voelt voor allen, smeedt de gemeenschap echt aan elkaar en het is heel betekenisvol dat, volgens onze gewoonte, de voorbeden beëindigd worden met de vredeskus die wie elkaar geven, nadat ik de gebruikelijke formule heb uitgesproken: Heet elkaar welkom en groeten wij elkaar wederzijds. Deze manier van handelen heeft trouwens de diaken uit Rome verwonderd: bij hem wordt de vredeskus gegeven na de communie.
Van de andere kant is er praktisch geen verschil tussen de offeranderituelen zoals zij bij ons worden uitgeoefend en zoals ze worden uitgeoefend in Rome. Alvorens de bisschop en de priester de offeranden van de gelovigen in ontvangst nemen, gieten wij water over hun handen: het is uit eerbied dat zij hun handen wassen op dit moment, alvorens het brood aan te raken dat het lichaam van Christus gaat worden. Wij leggen een deel van de offeranden op zij, die daarna aan de armen zullen worden uitgedeeld, en wij leggen op het altaar alleen maar het brood en de wijn die noodzakelijk zijn voor de eucharistische maaltijd.
Op het ogenblik van de communie nemen vier onder ons de grote bekers gevuld met bloed van de Heer en vergezellen de bisschop en drie priesters die het geconsacreerde brood uitdelen. Wij ondervinden dat niet alle gelovigen in dezelfde school werden gevormd: sommigen nemen de kelk met beiden handen vast, terwijl anderen hem niet durven aanraken; nadat zij het bloed van de Heer hadden ontvangen, heb ik gezien dat verschillenden met hun hand over hun nog vochtige lippen streken en daarmee hun voorhoofd aanraken, hun ogen en hun oren: het schijnt dat het een gewoonte is die iedereen pratikeert in Jeruzalem en Antiochië.
Eens de communie beëindigd,hebben wij de resten van het eucharistische brood en wijn op zij gelegd ter bewaring. Men bewaart het tot de volgende zondag, opdat degenen die in doodsgevaar zouden verkeren of voor diegenen die eenvoudigweg zouden verlangen te communiceren. Zo hebben wij op het einde van de morgen, het lichaam en het bloed van Christus aan een groot aantal zieken gebracht, die niet naar de bijeenkomst hadden kunnen komen.
Deze straten van de stad die ik zo goed ken, en die ik morgen opnieuw ga doorlopen om te hulp te komen aan de leden van Christus die lijden, doorloop ik s zondags graag terwijl ik het lichaam en het bloed van Christus op mij draag. Ik weet niet waarom, maar ik heb dan de indruk dat ik dan reeds stap in de straten van het hemelse Jeruzalem.
Philippe Rouillard in La vie spirituelle, n° juni-jullie, 1969. en daarna overgenomen in Diaconat Aujourdhui.
Vertaling diaken Maurice Temmerman
|