Niet alleen erg mooi gezongen, maar tevens een tekst die me nogal aanspreekt, om nogal persoonlijke redenen.
Een zelfgemaakte vertaling van deze tekst vind je op dit blog van 26 juni 2006
Met H en F ging ik naar Disco's, reden we auto zonder rijbewijs, hielden we tamelijk wilde feesten, en gingen we soms naar een "soos". Een "soos" was een typisch tijdsfenomeen denk ik. Doorgaans was het een kerkelijke sociëteit, met als bedoeling om jongeren van de straat en uit de kroeg te houden. Dat was de bedoeling ... In de praktijk was het een vrijplaats voor meer- of minder onaangepaste jongeren die zich in de reguliere horeca niet meer konden vertonen (doorgaans wegens wangedrag) of voor jongeren die geen twee-gulden-vijftig konden of wilden betalen voor een tapbiertje, en voor de "vijfenzestig cent een flesje" in de soos de TL verlichting op de koop toe namen. Ook kwamen we wel eens in de hervormde jongeren sociëteit "De fuik" waar ze geen TL verlichting hadden, maar waar het verder wel een dooie boel was. Daar zwaaide "Ome Henk" de scepter als beheerder van gebouw "Jonathan" dat ook gebruikt werd voor het gelijknamige Tamboer-en-Lyracorps, en de voetbalvereniging. Tevens werd het gebruikt als bedrijfskantine voor de drukkerij waar ik werkte.
Tijdens de keren dat we daar kwamen raakten we aan de praat met enige ontevreden bestuursleden, en zo kon het gebeuren dat we officieel lid werden van de soos, naar de jaarlijkse ledenvergadering gingen, en met een motie van wantrouwen, gesteund door twee zittende bestuursleden en wat makkelijk op te jutten volk, het overige bestuur naar huis stuurden. Met als resultaat: Wij waren het bestuur.
Het roer ging om. De verlichting werd teruggebracht tot het absolute minimum, we hadden de nieuwste soulmuziek al binnen voor de gerenommeerde disco's wisten dat het bestond, en kochten dat ook nog eens voordelig in door een goeie deal met Max van Praag in Utrecht. Alles op ideële basis natuulijk. Maar natuurlijk. Toen we na een paar weken het gemiddelde bezoekersaantal op de zaterdagavond opgekrikt hadden van 10 á 15 slapers naar 40 harde zuipers (en zware jongens) was het duidelijk dat we op de goede weg zaten. We waren een "Hit" en wie zichzelf respecteerde hing op zaterdag avond minstens een uur in onze soos, want bij ons gebeurde het. En wie we niet mochten kwam er niet in, heerlijk, zo'n machtspositie. Ome Henk vond het ook prima, rond een uur of tien rukte hij een enorm blik gehaktballen open, die er uit mochten voor 75 ct per stuk, met een likkie ranzige frietsaus er over, drie keer over de kop. Op een zeker moment verkocht hij ook slaatjes, wat die kostten weet ik niet meer. Die gehaktballen waren niet te vreten, maar iedereen trapte er elke keer weer in en zoop vervolgens drie extra biertjes om de ranzige smaak uit de bakkes te krijgen. Ome Henk mocht ons wel want hij rook geld, net zo als wij geld geroken hadden en inmiddels verdienden. Omdat de overkoepelende stichting ook moest leven waren we verplicht om de drank in te kopen bij de stichting, voor 45 ct. per flesje, een duppie winst voor de stichting, een duppie voor ons. Daar konden we niet van leven dus schroefden we de prijs op naar naar 75 ct. Toen Ome Henk dat merkte moesten we ineens inkopen voor 50 ct, wij naar een gulden, Ome Henk naar 65 ct, en wij naar 1,50. Met die prijs waren we nog steeds stukken goedkoper dan de de disco's, dus niemand klaagde.
Even over de aantallen: Na een paar maanden hadden we over de 100 man op een avond (zaal mocht maar 90 hebben). Op een zeker moment gingen er 20 tot 30 kratten bier door, en dat naast de sinas, Cola en andere frisdranken.
Hoewel we wisten dat Ome Henk de boel tilde door "eigen" bier aan ons te verkopen (ipv Jonathan bier) hielden we onze mond dicht. Onze boekhouding klopte tot op de cent, ondanks dat we het grootste deel van de winst op legale wijze aan onzelf uitkeerden. We hadden een erg creative penningmeester, die werkte "accountant-proof".
Wij verdienden, Ome henk verdiende, en omdat hij ook verdiende hield hij zn mond dicht over de vechtpartijen, de vernielingen, en het feit dat we vanaf een zeker moment met politie bescherming draaiden. We hadden bij de politie gedaan gekregen dat ze elk half uur door de straat zouden rijden, wachtend op een teken op te komen. Dat was ná die gouden tip van ons aan de politie dat er een stel onderweg was om het "Turkenhuis" te gaan slopen omdat er één iemand dacht dat er een turk met een zaklantaarn op hem geschenen had toen hij met z'n vriendin in het park bezig was. Nog nooit dat stelletje gajes zo snel naar binnen zien rennen, roepend: We benne ferraaje! ut paaruk stik faan de smerusse! Vertaling: We zijn verraden, het park zit vol politie. De politie had ook wel eens wat meer interesse in bepaalde personen, en gaven dat dan aan ons door, wij tipten hun dan weer wanneer zo'n persoon binnenkwam en wanneer deze op het punt stond om te vertrekken. Want onze cliëntele bestond voor een groot deel uit tuig.
Na negen maanden barstte de bom. Het kon ook niet uitblijven. Er was weer eens een flinke vechtpartij geweest, en we hadden blijkbaar niet al het bloed opgeruimd, en Ome Henk had ons "aangegeven" bij het bestuur. Spoedoverleg, spoedvergadering, en de tent werd tot nader order gesloten door het stichtingsbestuur. Toen we er achter kwamen dat Ome Henk ons verraden had hebben we onze "boeken" onder de aandacht van het bestuur gebracht, en werd duidelijk dat onze verdenking richting Ome Henk over het illegale bier helemaal klopte. In zijn administratie stonden hele andere andere aantallen en bedragen dan in onze administratie. Wij waren onze soos kwijt, maar een bekende zegswijze is: "Don't get mad, get even". Wij liepen lachend die laatste vergadering uit. Tegen Ome Henk is een onderzoek gestart en na 20 jaar, twee jaar voor z'n pensioen verdween hij met de stille trom, waarschijnlijk kreeg hij de zak. Heb ik daar spijt van ? Nee. Een andere zegswijze zegt: "don't roll the dice if you can't pay the price".
Als afscheid van onze trouwe klanten heb ik nog rouwkaarten gedrukt, echte officieele. Die hebben we naar het hele klantenbestand verstuurd. Het hervomde stichtingsbestuur was des duivels, en voor ons was de zaak afgedaan.
Op het werk had ik het niet echt meer naar mn zin. De eentonigheid zorgde dat ik vaak stond te dromen, wat natuurlijk de nodige conflicten opleverde. Ik hield het einde van de opleiding, het diploma voor ogen, dat was een mijlpaal, daarna zou ik wel verder zien. De meesten van mn collega's konden wat mij betreft doodvallen. Één deed dat ook, de verkeerde. Zo werd ik voor het eerst van mn leven met de dood geconfronteerd. Ik was woedend, het was altijd een aardige vent geweest, en nu was hij zomaar dood. De man had een hartkwaal, en sommigen vonden hem een aansteller, maar hij was nu wel dood. Z'n kwaal was dus wel heel degelijk echt geweest, maar ja, een beetje laat voor de pestkoppen om daar nu op terug te komen. Tot de grootste pestkoppen bleek mijn vader te behoren. Ongenuanceerde meningen, gebaseerd op te weinig informatie of oppervlakkige aannames, en een ziekelijke drang om een ander te kleineren. Of je nou zweetvoeten had, raar haar, een religieuze overtuiging of een andere kleur, deugen kon je niet. Ik keerde me dan ook meer en meer van de groep pestkoppen (waaronder mijn vader) af. Het werk werd een dagelijkse marteling. De uitzichtloosheid was verpletterend. En ik begon langzaamaan voor het eerst depressiviteit te herkennen.
Het ging ook steeds wat minder soepel tussen Ies en mij. Door mijn werk zagen mijn doordeweekse kleren er niet erg schoon uit. De drukinkt trok bij een voltreffer gemakkeljk door de overall heen, en ik had geen broek zonder vlekken er op. Ies vond dat ik me gelijk bij thuiskomst moest douchen en omkleden, maar ten eerste kan mijn huid slecht tegen water en zeep, en ten tweede kwam ik na acht uur "op mn poten staan" en drie kwartier naar huis fietsen, dermate moe thuis dat ik maar één ding wilde: wegzakken op de bank. Dat soort dingen ergerde hij zich aan. Ook als ik aan mn brommer gesleuteld had stonk ik naar olie en benzine, en ik moest maar een brommer kopen waar ik niet aan hoefde te sleutelen. En nog veel meer kleine dagelijkse irritaties. Doorgaans hield ik gewoon mn mond dicht, verdween naar mn kamer, of ging gewoon weg, naar een vriend toe. Mn vrienden waren belangrijk voor me. Louis, de goedlachse joviale, altijd in voor kattekwaad, nooit echt serieus. H. en F. , twee broers, veel serieuzer, en ook bereid tot illegale zaken, zelfs van een heftiger soort. Hun namen laat ik weg want zeker één van de twee zou ik hiermee kunnen schaden, en dat wil ik beslist niet. Nee, geen veroordelingen, ze waren enorm belangrijk voor me, en hebben een enorm stempel om mn leven gedrukt. Niet alleen omdat ze beiden een hoog denkniveau hadden (resp. Atheneum en Havo), en dat ook gedeeltelijk op mij overbrachten, maar ook omdat onze vriendschap een soort geborgenheid gaf, iets van: als we samen zijn kan niemand ons wat maken. Een soort van vluchtplaats bij elkaar, op welke plek dan ook. En dan was daar nog Bram. Bram was heel anders, veel bedachtzamer, en bovendien had hij het zelfde met techniek als ik. We deelden onze muzieksmaak, en we kwamen al snel vaak bij elkaar over de vloer, ondernamen bromfiets-tochten, gebruikten illegale zenders (27 Mhz was toendertijd nog zwaar verboden in NL), we deden beiden aan fotografie, zelf ontwikkelen en afdrukken, dingen uitzoeken, uitproberen, noem maar op. Hmm, hij had ook een allerliefst jonger zusje, knappe meid om te zien, maar wel wat te jong voor mij. Ook bij Bram voelde ik me safe, maar vooral geaccepteerd.
Dat ik het niet naar mn zin had op de LEAO moet duidelijk wezen. Ik zou het waarschijnlijk op geen enkele school ooit nog naar mn zin kunnen hebben. Zeker de Gristelijke LEAO aan de Jan Scheplaan was niet echt geschikt voor mij. Ja, niet geschikt voor mij, en niet andersom, dat ik niet voor de school geschikt zou zijn of zo. De puber stelt zichzelf in het centrum van het universum, krijgt vervolgens net zo vaak de kous over de kop als nodig is om hem (of haar) de wereld weer in normale proporties te bezien. En met 15 jaar was ik een rasechte puber. Maar goed, de Gristelijke LEAO dus. Op een zeker moment had ik er echt geen zin meer in, dus begon ik te spijbelen. Er waren zoveel leukere dingen te zien, naburige dorpen, plekjes in de enorme bossen waar ik nog niet geweest was, noem maar op. Ik pakte het slim in en pas aan het eind van het schooljaar verbaasde mn moeder zich over mn hoge verzuimcijfers. Ze heeft er verder niet al te moeilijk over gedaan. Ik zou gaan werken. M'n biologische vader had geregeld dat ik aan de slag kon als leerling boekdrukker in de zelfde drukkerij waar hij werkte. 7 Augustus 1970 stapte ik daar voor het eerst binnen met mn pakje brood onder mn arm. Ik had een overall, kreeg een maatlat, en een els uitgerijkt, en mocht de eerste dagen meekijken met de voorman en de andere drukkers. Razend interessant allemaal, niet alleen het vak op zich, maar vooral ook de machines, die voedden mijn fascinatie voor precisie-mechanica. Ik werd ook ingeschreven op de school voor Grafische vakken waar ik éénmaal per week naartoe zou gaan. De opleiding werd betaald, en zo kon ik geld verdienen en leren voor een vakdiploma waar ik mn hele leven wat aan zou hebben. De sfeer binnen het bedrijf was erg "fabrieks", grof en onbehouwen, geen mogelijkheid werd onbenut gelaten om een ander figuurlijk de grond in te boren. Hmm, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik leerde er mee omgaan, ik leerde er aan mee te doen, ik leerde om er goed in te worden. Op de school ging het zn gangetje. Huiswerk maakte ik nooit, ik wist waar het over ging, en bovendien was het allemaal zo gruwelijk weinig stimulerend, dat droge theoretische gedoe. M'n cijfers waren weliswaar altijd "hakken over de sloot", maar wel voldoende, en ik deed er helemaal niets voor, dan behalve goed opletten in de klas. Ik zat er niet mee. Op het werk was ik ook niet echt een uitblinker, mijn dromerige aard deed me nogal eens fouten maken, en de voorman werd steeds grover in zijn commentaar.
Thuis was er een verandering op komst. Mijn moeder en de kostganger Ies zouden gaan trouwen. Het verbaasde me niet. Hoewel ze hun omgang in de eerste instantie goed verborgen hielden, was het papiertje op mn moeders nachtkastje, in zijn handschrift "vergeet de pil niet" me al opgevallen. Ik vond het al lang best. Hij was ook best een interressant iemand. Op een zeker moment ging hij met pensioen (hij was 15 jaar ouder dan mn moeder) en zette met ongekende enrgie de wijkvereniging opnieuw op poten, maakte zichzelf een nieuwe kunstvorm eigen en liet zich officieel erkennen als kunstenaar. Bovenal was hij beschaafd, een goed tegenwicht voor mijn werkomgeving. Tussen hem en mijn broer boterde het minder, en mn broer ging al snel de deur uit, intern in de B verpleging. Inmiddels had ik aardig wat LP's van Jimi Hendrix, Yes, Bowie, Mike Oldfield, Pink Floyd, en na wat sparen ging het opvouwbare pick-upje er uit, kwam er een draaitafel, en had ik een mooie versterker aangeschaft, iets wat toen een hoop geld kostte, maar zn geld inmiddels wel opgebracht heeft, ik heb (en gebruik) die versterker nog steeds! Ik was ook, enigzins onder invloed van een vriend van me, gaan experimenteren met electronica, en ook dat ging me goed af, leuk knutselen met onderdelen en de soldeerbout. Af en toe eens iets repareren, versterker, cassettedeck, etc. Nog voor ik 16 was had ik al een brommer, stiekum natuurlijk, een Batavus Whippet, drie versnellingen, en twee uitlaten. Ook brommers waren heerlijk om aan te knutselen.
Midden in de nacht word ik wakker. Blijkbaar heb ik een vreemd geluid in huis waargenomen, want normaal word ik alleen wakker als ik naar het toilet moet, en dat moet ik niet, dus luister ik gespannen. Het is die vreemde toestand van niet slapen, niet wakker zijn, maar wel alert. Mijn vrouw ligt zachtjes te snurken. Dan hoor ik het weer, een reeks hele hoge trillende fluittoontjes, maar het is niet binnen, het is buiten. Ik draai slaapdronken mn bed uit en kijk door het raam. In mn tuin, aan de rand van de vijver zie ik een paar duistere figuren. Dat gaat dus niet gebeuren he, de meeste van mn goudvissen zijn al opgevreten door reigers en katten, en deze laatste twee gaan dus niet gejat worden. Ik schiet mn dunne nylon kamerjas aan, die zal me niet hinderen bij mn bewegingen, en onderaan de trap graai ik mn jachtmes mee, 18 cm tot aan de stootplaat, ns zien hoe dapper deze vissendieven zijn als ze voor de keuze komen te staan. De donkere figuren zijn er nog als ik zo stil mogelijk de sleutel van de tuindeur omdraai. Juist voor ik de deur opendoe valt het me op dat de poort achterin de tuin dicht is. Ik moet dus niet al te snel naar voren springen, ik geef ze liever de kans om er vandoor te gaan in plaats van een directe confrontatie waarbij ik vrijwel zeker het mes zal moeten gebruiken. Ik zwaai de deur open, blijf in de opening staan, en roep "Hee, wat mot dat?". Een schaduw blijft voorovergebogen over de vijver staan, de andere richt zich op. Wel een grote zeg, en dat vind ik niet snel met mn bijna twee meter lengte. Het blijft zich uitrollen tot wel zeker twee koppen boven me en draait zich naar mij toe. Ik verstevig mn greep op het mes, dus zou wel eens mis kunnen gaan. Er wordt echter geen gelaat zichtbaar, het blijft een donker en vormeloos geheel. Zonder dat er stappen zichtbaar zijn begint het me traag te naderen. Gezicht of geen gezicht, ik sta hier om huis en haard te beschermen, en als ie te dichtbij komt... Ik zeg "wegwezen of je hebt een probleem makker". De schaduw komt dichterbij, groot, dreigend, en op het laatste moment steek ik nog een hand op, "stop of ik gebruik geweld", maar de schaduw blijft naderen. Ik kan niet anders, begrijp dat ik een d'r op of d'r onder situatie zit, en stoot toe, met flinke kracht, want de eerste klap is een daalder waard.
Ik tuimel voorover, nergens door tegengehouden, en juist voor ik de grond raak bevind de schaduw zich helemaal om me heen, verdicht zich, en breekt mn val. Het mes glijdt uit mn hand, ondanks dat ik het stevig vasthou, maar ook dat raakt de grond niet gelijk, ook dat komt netjes en zachtjes neer. Trillende fluittoontjes, zacht, maar goed hoorbaar, dan een spoor van een stem, niet hoorbaar, maar waarneembaar. [Rustig maar, we willen je geen kwaad doen, we wilden alleen even met je vissen praten.] Ik snap er geen moer van, dit klopt allemaal niet en ik neem een afwachtende houding aan. [Je had ons helemaal niet moeten zien, hoe kan het dat je ons ziet?] "Euuhh, je bent nogal groot en donker" zeg ik voorzichtig. Ik hoor: [De vissen zien ons ook] vanaf de rand van de vijver waar de tweede schaduw nog steeds overheen staat. [Niet meer bang zijn hoor,] fluistert het zacht, [we doen je echt niets]. Ik zit nog met mn kont op de koude harde grindtegels en de twee schaduwen staan blijkbaar rechtop voor me. [Wil je iets van ons zien mischien? dan hoef je niet bang meer te zijn] er klinkt een toon van bezorgdheid in. Mijn nieuwsgierigheid wint het van m'n angst en ik accepteer het aanbod. Beide schaduwen lijken in elkaar over te vloeien, en wikkelen zich om me heen, zacht, me nauwelijks aanrakend. Als ook mn gezicht bedekt is voel ik een beweging, meer beweging, ik kan de beweging niet thuisbrengen. Na enige ogenblikken neemt de beweging af, wikkelt de schaduw weer af, en kan ik weer om me heen kijken. Ik bevind me op een vloer, kunststof zo te zien, in een matig verlichte ruimte. De wolk-achtige schaduwen transformeren en nemen een vastere vorm aan. "Zichtbaarder kunnen ons niet maken, dat lukt gewoon niet" zegt een heldere stem die manlijk nog vrouwlijk is. Ze leggen uit wat er gebeurd. Ze komen van heel erg ver, zijn niet gebaseerd op vaste materie, zo als wij, en reizen het heelal rond om informatie in te winnen. Alle soorten informatie, dat is de zin van hun bestaan. Ze vertellen wat over levensvormen die op de onze lijken, en over soorten die dat juist helemaal niet doen, daarbij vervallen ze nogal eens in volkomen onbegrijpelijke woorden. Achter me is een soort van panorama-wand, die biedt een mooi uitzicht op de aarde, net over het randje van de maan heen. Dat is waar ze zich gedurende het onderzoek van de aarde verbergen, aan de donkere kant van de maan. We praten over het weer, staatsvormen en politiek, oorlogen en geweld, allerlijk vormen van techniek, maar ook over liefde en opoffering. Met name dat laatste lijkt ze in verwarring te brengen, ze kunnen het niet rijmen, geen plaats geven, wapens, oorlogen, rebellen, dood en verderf, en tegelijkertijd liefde en alles wat daarmee samenhangt? Ik vertel ze over zowel "de bom" op Hiroshima als over de geboorte van mn eerste kind, en wat dat met me deed. Zij vertellen dat de aarde tamelijk uniek is, zeker door de enorme tegenstellingen, en van dat vreemde ruilmiddel "geld" en van economie en budgetten snappen ze echt weinig. "Een vreemd en volkomen overbodig fenomeen" vind de een, "Het verklaart wel wat van die rare oorlogen en zo", merkt de ander op. Ze hebben enorme pret als ik vertel hoe wij de ruimte in gaan, maar ze zijn onder de indruk van de korte tijd waarin we dat voor elkaar gekregen hebben. Na wat korte opmerkingen over DNA en dergelijke willen ze graag wat haren en wat speeksel hebben, wat ik vlot af sta natuurlijk. Kortom, het is best gezellig samen met deze wezens. Zeker als ze gewaarwordingen gaan projecteren over andere beschavingen. Andere beschavingen ? Laten we zeggen: beschavingen, want vergeleken bij de rest zijn wij wel enorme barbaren. Maar de wezens wuiven deze zelfkritiek weg, ze oordelen niet, en vinden dat we het volste recht hebben om te zijn wat we zijn.
Na enige tijd, hoelang ? uren ? geen idee, is het blijbaar voldoende geweest. Ik word weer omwikkeld door de donkere wolk en even laten sta ik weer in mn tuin. De schaduw verdwijnt sneller dan ik kan volgen, ik pak mn mes op, sluit de deur, ga de slaapkamer weer in. Er zijn volgens de klok vijf minuten verstreken sinds ik wakker werd. Vanuit het raam kijk ik naar de maan, maar er is niets te zien natuurlijk. Ik kruip zachtjes mn bed weer in, mn vrouw snurkt nog steeds zachtjes. Morgen is het zaterdag, ik hoef er lekker niet vroeg uit.
Sorry mensen, maar ik ben (weer eens) een beetje de kluts kwijt.
Op zulke momenten, Hmm, hoe leg je dat nou uit ......... Schakel ik processen uit.
Soms zijn dat simpele dingen, soms hele stukken leven.
In elk geval: Ik heb even tijd nodig om weer tot mezelf te komen, want
het gaat niet goed, al gaat het de laatste tijd wel belangrijk beter.
Maar ik kom terug, want ik hou van jullie allemaal, en ik mis jullie !
Hmm, nou niet gelijk denken dat ik behoor tot de soort der kansarme kreukels hoor, dit overkomt me echt niet vaak.
Het werd me gewoon net allemaal even te veel.
Dan krijg je dat rottige gevoel dat je veel meer energie in het leven
stopt dan je terugkrijgt, en als je dat zo voelt is dat doorgaans ook
zo.
En op een zeker moment is de koek domweg op.
Ik mis gewoon iets.
Sommigen kunnen daar mee leven, sommigen niet, ik tot op zekere hoogte.
Ja, dat klinkt cryptisch, maar ik weet zeker dat sommigen dit begrijpen.
In die tussentijd wacht ik af tot e.e.a. weer in balans komt, en hou ik vast aan mn lijfspreuk:
"Everything that doesn't kill me makes me stronger !"
(dus is de spreuk voor in een volgend leven: Darn ! It killed me!)
Oma werd oud, te oud, en had verzorging nodig die mn moeder wegens haar drukke baan en wisselende diensten niet kon geven. Mijn moeder draaide inmiddels zoveel mogelijk onregelmatige diensten, want dat bracht aanmerkelijk meer geld in de la. Oma is naar een bejaardenhuis gegaan. Mijn moeder had een vriend, een oude jeugdvriend, Oom Arie, en die wist iemand die een kamer zocht, liefst met huiselijk verkeer, en die goed in zn slappe was zat. Ik kende Oom Arie nauwelijks, maar mijn broer kende m erg goed merkte ik, ik kwam er achter dan hij mn broer -al op de lagere school- regelmatig ophaalde uit school, dan gingen ze samen een stukje rijden, want hij had een auto. Dat verklaarde wel waarom ik mn broer vaak nergens zag als ik naar huis liep. Maar goed, Oom Arie wist dus een kostganger. Hij werd een keer meegebracht. Een heel kleine man, en hij heette Ies. Hij nam de kamer, en omdat hij ook "huiselijk verkeer" had noemden we hem al snel Oom Ies. Het was een keurig nette man. Na het baden was hij druk in de weer met zijn manicure, parfumeerde zich, zijn haar zat werkelijk nooit door de war, was heel charmant, had ooit in de diamanthandel gezeten, had een rijke familie, was ontwikkeld en beschaafd. Ikzelf was inmiddels van school gegaan en in een drukkerij aan het werk. Niet alleen waren alle financiële problemen verleden tijd, het ging zelfs bijzonder goed, financiëel gezien dan. Mijn moeder's salaris, zijn kostgeld, mijn salaris, en ook nog heel even mijn broer's salaris, want die had zn diploma en ging ook aan het werk. Mijn broer ging ook de verpleging in, en is daar intern gegaan, het huis uit dus, en ik had ineens een hele kamer voor mijzelf. We kregen een nieuwe TV, geen afdankertje van het vuilnis meer, maar zo'n mooie, met drukknoppen. Er waren regelmatig lekkere hapjes in huis, en ik dronk niet alleen af en toe een biertje, ik lustte af en toe ook wel een likeurtje of nog iets sterkers. Op een dag was er een collega van ook Ies op bezoek. Het gesprek kwam ook op Oom Arie. De collega schoot vreselijk in de lach en proestte uit dat Arie zo'n tien aanzoeken per week deed, maar dat hij wel al een jaar of 10 getrouwd was. Mijn moeder overstuur met woorden in de trant van "hoe kón hij ... ", Ies overstuur met woorden als "Kan je je grote bek niet houden?", de collega overstuur met de opmerking "Jeezus, ik kon toch niet weten dat zij ......". Collega weg. In de dagen daarna kwam er een wondelijke waarheid boven water. Ik bleek het enige kind van mijn vader te zijn. Mijn broer was van Oom Arie, die indertijd zelf getrouwd was. Toen hij jaren later weer opdook was hij weliswaar gescheiden, maar toen was mn moeder inmiddels getrouwd met mijn vader. Dit verklaarde in elk geval waarom mijn vader altijd zo lelijk gedaan had tegen mijn broer. Het verklaarde ook waarom mijn broer Oom Arie wel kende, en ik niet. Inmiddels was mijn moeder dan wel gescheiden, maar nu ineens bleek oom Arie weer getrouwd te zijn, en vier kinderen te hebben, iets wat hij er even niet bijverteld had toen hij weer op mn moeder kroop. Wel vreemd dat mijn broer, mijn eigen grote broer, ineens mijn halfbroer bleek te zijn. Er is overigens nooit iets veranderd tussen hem en mij, en waren en blijven broers, échte broers.
27 september 2005 Er is op de zaak een peeceetje gestopt. Heel vervelend, vooral voor de gebruiker, want er staat e.e.a. aan exotische software op, dus niet even iets anders neerpoten en vrolijk verder. De diagnose is snel gesteld: de voeding is stuk. Ik bel de nederlande vestiging van de fabrikant, want een standaard voeding past er niet in, het is zo'n charmant klein ding, alles -niet standaard dus. Ze geven me het partnummer en de vermoedelijke prijs (24 euro) en verwijzen me door naar een servicepartner, zijzelf leveren geen onderdelen, dat gaat allemaal via de servicepartner. Mij best, ik bel de servicepartner. Ik vraag of ze even zo'n voedinkje op willen sturen. Dat kan niet. Waarom niet ? Nou, dat moet er ingezet worden door een technicus, die doet dan gelijk een onderzoekje van het apparaat. Maar ik heb geen onderzoekje nodig, alleen het voedinkje, het is er al uit, staat voor me op mn bureau, een kind kan de was doen. Bovendien: wat kost me zo'n technicus ? Die gaat me vanaf 100 euro kosten, exclusief onderdelen etc. Da's een hoop geld voor een vier jaar oud peeceetje dat ooit maar 400 euro gekost heeft. Hoe ik ook soebat, het helpt niks, ze zijn niet bereid om het ding, dat op voorraad is, even in een doosje te stoppen. Terug naar de fabrikant dan maar, mischien weten ze iets anders. Dat weten ze, ze geven me de adressen van twee webwinkels waar ik ze wellicht ook kan vinden. Op de websites vind ik het niet, en bellen levert op dat ze alleen industrie-standaard spul leveren. En dit is beslist geen industrie-standaard spul, het is in alle richtingen een aantal centimeters kleiner dan de kleinste die ze hebben. Weer terug naar de fabrikant, ik begin stilletjes aan knap nijdig te worden, ik wil gewoon dat voedinkje hebben, niet meer en niet minder. Dit keer tref ik een ongeïnteresseerde vlerk die het allemaal een worst zal wezen. Als hij me afgepoeierd heeft ben ik zo gefrustreerd dat ik keihard met mn vuist op het kapotte voedinkje sla. En dat was dom. Het lucht weliswaar een beetje op, maar doet behoorlijk zeer. Er zit nu ook een deuk in het stalen kastje. Ik herhaal hier niet wat ik er aan krachttermen bij gebruikte, want er lezen mischien minderjarigen mee. Ik regel iets anders, ik laat iemand gewoon een goedkope standaard voeding halen, die zet ik er wel met parkers aan vast, of leg m dr los naast. In die tussentijd gaat mn hand steeds meer zeer doen, dus ik gebruik m even niet meer. De man die de "boodschappen" gaat doen meldt zich. Ik geef m het voedinkje, en zeg dat het er zoveel mogelijk op moet lijken, maar de afmetingen zijn niet kritisch. Tevens zet ik mn eigen peecees stil, er maken twee ventilatoren nogal wat herrie, die kunnen mooi gelijk vervangen worden als hij toch gaat. M'n linkerhand gebruik ik inmiddels helemaal niet meer, een sjekkie draaien is onmogelijk. Halverwege de middag komen de boodschappen binnen, de voeding en de ventilatoren. Helaas blijken er geen stekkertjes aan de ventilatoren te zitten, dus die moet ik van de oude af zien te krijgen en aan de nieuwe zetten. Maar dat zal me niet glad zitten met maar één hand, want het is inmiddels wel duidelijk dat mn linkerhand even niet meer meedoet. Ik kap er mee voor vandaag, ik verga inmiddels van de pijn. Met slechts één hand rij ik naar huis, niet helemaal verantwoord, maar ik heb geen andere serieuze optie.
Ik probeer een dutje te doen op de bank, maar kan de slaap niet vatten van de pijn. Na het eten valt me op dat heel mn pols dik is, en ik vertrouw het niet, de pijn wordt ook niet minder, alleen maar erger. Mijn vrouw brengt me naar de huisarsenpost in een nabij gelegen dorp. De arts sluit niet uit dat er iets echt kapot is, en geeft me een brief voor wat fotoos mee. Tevens raadt hij me aan om niet naar het ziekenhuis in Roosendaal te gaan, want 's avonds gaat het allemaal niet erg vlot daar, nee, ik kan beter wachten tot morgenochtend, en dan naar de polikliniek in mn eigen dorp. Klinkt logisch en verstandig nietwaar ? Thuisgekomen neem ik twee tabletten van 500 mg paracetamol, en als de brand in mn hand iets lijkt te zijn verminderd duik ik mn bed in, geen bier natuurlijk, alcohol en geneesmiddelen gaan niet samen.
28 september 2005 'S morgens maakt mijn zoon nog wat grapjes in mijn eigen stijl: "Gaat lekker zo pa, straks halen ze m dr af, één voordeel, als je die arm eenmaal kwijt bent doettie nooit meer zeer". Daar kan in natuurlijk ook om lachen. "Dan doen ze zó!" voegt hij de daad bij het woord, en terwijl hij een flinke ruk aan mn arm geeft maakt mijn pols juist die beweging die zo'n zeer doet. Ik gil het uit van de pijn en mn zoon springt geschrokken achteruit, "oei, sorry pa, ik was even te enthousiast geloof ik". Ondanks de pijn zie ik er de humor nog wel van, en tussen het snikken door grinnik ik. Mijn zoon grinnikt mee, en voelt zich nu dubbel schuldig, maar ik stel hem gerust, het geeft niet. "Maar je bent wel een eikel! ... wat ben je nu?" "Een eikel ....." grinnikt mn zoon schuldbewust. Goed, ook weer gehad. Een kwartiertje later wandel ik vol goede moed naar de poli, arm in een mitella, op naar de foto's. Het is maar twintig minuten lopen, dus dat valt wel mee. Keurig op tijd om vijf over half negen leg ik op de balie het formulier neer, en pruts met één hand het ziekenhuis pasje tevoorschijn. "Oei, foto's" schrikt de vrouw achter de balie. Het spijt haar verschrikkelijk, maar het röntgen apparaat is stuk. Maar ik kan natuurlijk altijd in Roosendaal terecht. Ja, strak plan, eerst met de trein naar Roosendaal, en dan maar zien hoe ik er kom, want ik weet er behalve de kroegen maar weinig te vinden. "maar mischien is het over een uurtje alweer gerepareerd, dus als ik geen haast heb ..." Ik heb geen haast, waarom zou ik haast hebben ? Het blijft heus nog wel eeen uurtje opgezwollen en zeer pijnlijk, dus om nou te zeggen "haast" .... Als ik onverricht ter zake naar huis wandel gaat het nog even regenen, en gelaten tel ik de wagons van de lange trage goederentrein waar ik voor moet wachten bij de spoorwegovergang Om tien uur bel ik de poli maar eens, mischien kan ik al terecht. Maar helaas, zo als het er nu uitziet kan het nog wel tot morgen duren, er moeten mensen van de fabrikant bij komen. Ik vraag me af wat er mis is met het ding. Michien wel alleen een lullig mini-voedinkje van 24 euro dat ergens zo op de plank ligt, maar ja, probeer daar maar eens aan te komen.
Telefonisch help ik nog een collega uit de brand, en even later belt mn vrouw. Ik vertel haar dat ik "Vast" zit met vervoer, dus komt ze tijdens haar lunchpauze naar huis. Ze pikt me op en levert me af bij het ziekenhuis. Lange gangen, lang wachten, foto, nog langer wachten en er blijkt niets met de botten mis te zijn. Inmiddels weer ik hoe ik naar het station moet komen, en na een goeie 25 minuten wandelen ben ik daar ook, net te laat voor de trein, ik moet ruim drie kwartier wachten. Leve de mobieltjes, want tussentijds help ik nog een collega van een probleem af. Dan, om drie uur ben ik eindelijk weer thuis, en ga ik een dutje doen op de bank, want als ik slaap voel ik niets.
Na de LOM school moest ik naar het voortgezet onderwijs. Aangezien mijn broer het naar omstandigheden redelijk wel deed op de Christelijke LEAO moest ik daar ook maar naartoe. Tijdens de eerste dagen ging het al weer helemaal mis. Niet alleen ergerde ik me kapot aan het gebrekkige nederlands dat de anderen spraken en schreven, maar hier was nauurlijk het klassieke schools-massale weer van toepassing. De lerares wiskunde ben ik tijdens de eerste les al kwijtgeraakt toen ze iets over verzamelingen stond te bazelen, en me alleen maar vuil aankeek toen ik om opheldering vroeg. Met muziek heb ik wel een keer goed gescoord toen ik een spreekbeurt houden moest. Ik gaf aan de deze band (exeption) klassieke muziek omzette in popmuziek en meer van die dingen, regelrecht en real-time vertaald vanaf de platenhoes die ik demonstratief voor me hield. Met engels wat het steeds oorlog, want m'n uitspraak deugde niet, die was amerikaans, en niet engels. Dat klopte aardig, want mijn broer en ik luisterden regelmatig naar buitenlandse radiozenders, waaronder AFN, American Forces Network. Vreemd genoeg ging ik er steeds meer van verstaan, alleen door er naar te luisteren, en hoewel er op mn engels op zich niets aan te merken viel, waren mn cijfers toch slecht, want de leraar, een loepzuivere anglofiel had de pik op me. Tijdens de gym ging het natuurlijk niet veel beter. Ik trad aan in sporttenue, maar liet bij echt elke opdracht weten dat ik het er niet mee eens was, weigerde domweg om hard te lopen, ver te springen, of de bal verder dan een meter van me af te gooien. Het duurde dan ook niet lang voordat ik begon te spijbelen. Pas aan het eind van het schooljaar kwam dat uit, toen mijn moeder hoorde over m'n enorme verzuim. Het moet een klap voor haar geweest zijn, ze had nooit iets vermoed.
Vreselijk verliefd was ik nog even op de beeldschone Jopie Dalemans, maar ze zag mij niet staan, haar vader was voetbal trainer of coach of zo, en zij ging eigenlijk alleen met voetbaljongens om. In die tijd zag ik ook ineens een scheiding tussen de kinderen komen. De voetballers en de -niet voetballers. Deze scheiding kwam vanuit de voetballers, zij weigerden om te gaan met de niet voetballers. Als je als -niet voetballer tussen de voetballers terecht kwam, had je het niet best. Alleen kleinerende en vaak ook aggresieve opmerkingen waren je deel. Ook bij de meisjes kwam er een scheiding. Je raadt het al: de meiden met voetballers en en de meiden zonder voetballers. Vreemd genoeg had je nooit problemen met één enkele voetballer, alleen als ze met twee of meer, maar zeker in de meerderheid waren, waren ze vervelend. ... en ze kwamen doorgaans in groepen.
Mijn Oma legde me het "roedel gedrag" uit, zo als je dat bij honden aantreft. Toen ik dus een keer een dreigende voetballer tegenover me kreeg, en hem vervolgens een "laffe hond" noemde hebben ze me flink te pakken genomen, daarmee de theorie van mijn Oma bewijzend.
Het was zo ver. Pa was de deur uit. Geen grote woorden, niets. Ik zorgde zelfs dat ik weg was toen hij definitief de deur uit liep. Nu was de eigenlijke scheiding aan de beurt. Indertijd moest één van de twee partners daarvoor nog schuld bekennen, toegeven dat hij/zij vreemd gegaan was, anders kreeg je geen scheiding van de rechter. Hoewel m'n vader toegezegt had dat hij dat zou doen, is hij daar op teruggekomen. Nu kon mijn moeder wel scheiding aanvragen wegens "kwaadwillige verlating" maar dan bestond het risico dat hij terug kwam, en dat wilde m'n moeder voor geen goud. Zij nam de schuld dus op zich, en zo werdt uiteindelijk de scheiding uitgesproken. Om de week moest ik een dagje naar hem toe. Dan zaten we vrijwel de hele dag op zijn naargeestig kamertje, piepklein, overvol, en het stonk er naar zweet en petroleum. Hij probeerde me te paaien met attenties, maar echt bekoren kon het me niet. Mn broer hoefde hij niet meer te zien, daar had hij geen enkele interesse in. Al snel stopte hij met het betalen van alimentatie, en toen mn moeder opbelde om te vragen waarom was zijn antwoord: "dat weet je best", het zelfde antwoord als hij vroeger gaf nadat hij haar weer eens dagenlang had lopen "doodzwijgen". Daar ging het weer: akte van onvermogen, advocaat, schikking, en na een paar maanden weer het zelfde gezeur. We hadden dat geld hard nodig, anders had hij, zo als mn Oma het zei "er in mogen stikken". Het was geen vetpot. Dat kleine beetje alimentatie alleen voor mij trouwens (?) niet voor mn broer dus. Mijn moeder was weliswaar gaan werken, maar ze was nu leerling-verpleegkundige, en dan verdien je echt niet veel. De reserves waren er ook snel doorheen, en mn broer en ik namen een krantewijk, zo kwamen er een paar extra centen binnen. Zakgeld kon er niet vanaf. Het papiertje om de boter heen werd zorgvuldig schoongekrabt, dunne plakjes kaas, en maar heel weinig hagelslag op brood. Ook kwam het wel eens voor dat we brood met tevredenheid moesten eten, het beleg was dan op, en er was geen geld voor nieuw. Een snufje zout op zo'n boterham was dan wel erg lekker. Snoep was er niet meer bij, limonade ook niet, maar water hadden we zat. Even voor de volledigheid: het was nooit een vetpot geweest bij ons thuis, want terwijl mn vader op liep te scheppen over z'n formidabele salaris leefden we in een ouwe rottroep die steeds schriller begon af te steken bij wat ik bij m'n vriendjes thuis zag. Later bleek dat hij een stuk meer verdiende dan m'n moeder wist, maar hij hield het nodige voor zichzelf achter de hand, zodat hij 's zaterdags zich in de stad liep vol te vreten aan de friet en in zn schuur zakken vol pinda's en chips achter slot en grendel hield. Maar goed, armoe troef dus. Amper te eten, en Oma was hele dagen zoet met sokken stoppen, broeken repareren, en we waren echt blij als we een afdragertje van een ander kregen. Ik fietste elke dag van Zeist-oost, eerst Zeist door, dan over de lange provinciale weg naar het hartje van Utrecht, waar de LOM school stond. Dat scheelde weer een busabonnent. Vreemd genoeg heb ik het me nooit aangetrokken, wel leerde ik waarderen wat we wél hadden. De eerste kerst zonder pa kwam er aan. Hoewel we een stukje vlees bij het eten hadden was de maaltijd niets bijzonders. Na het eten werdt er aangebeld, iemand van de kerk stopte mijn moeder een grote kartonnen doos in haar handen en was weer verdwenen. We maakten de doos nieuwsgierig open. De meest exclusieve heerlijkheden kwamen er uit ! Leverworst, kaas, pindakaas, snoepjes, zelfs marsen en bounty's zater erbij, een fles echte "prik", blikken soep, thee, suiker, koekjes, noem maar op. Trots als mijn moeder was had ze nooit ergens om gevraagd, nooit geklaagd, niets van dat alles, maar gelukkig bleken er mensen met een goed hart te bestaan die hun ogen niet in hun zak hadden. Het was niet van de kerk zelf afkomstig, maar van een aantal kerkleden die onder elkaar met de pet rondgegaan waren. Het is de mooiste kerst van mn leven geweest.
In de vierde klas wordt het duidelijk: Zo gaat het niet langer. Niet alleen blijven mijn schoolresultaten ver onder de maat, ik heb ook openlijke weerzin tegen de school. Op deze school zijn de leerkrachten vriendelijk genoeg, maar dat helpt niet. Ik wil buiten zijn, echt interessante dingen doen, lezen wat ik zelf wil, en niet dat stomme rekenen, wat kan mij het nou schelen hoeveel 7x8 is ? Aardrijkskunde vind ik wel interessant, wij wonen in Zeist, maar stel je toch eens voor dat je zo op de kaart naar Groningen kon, poef ! middenin Groningen, zomaar ineens daar zijn. Hoe zou het er uitzien ? zouden de mensen daar er net zo uitzien als de mensen hier ? En zouden ze in net zulke huizen wonen? En hoe zou het bos er uitzien daar? "Jantje !" roept de juf. Aiiii, weer een aantekening wegens niet opletten.
Op een morgen sta ik niet van m'n stoel op als ik m'n bordje pap op heb. Mijn moeder spoort me aan, maar ik blijf zitten, "Ik wil niet meer!". Mijn moeder probeert me ervan te overtuigen dat er geen keus is, maar ik zie wel een oplossing. "Als ik dood ben hoef ik niet meer naar school" dus ik besluit "Ik wilde dat ik dood was!". Nou ben ik niet suïcidaal hoor, nooit geweest ook, maar mijn moeder schrok er toch behoorlijk van. Tijd voor overleg met de school. Terwijl m'n moeder voorzichtig informeerde of ik naar de BLO moest (BLO, dat was voor gestoorde en imbeciele kinderen), was de reactie van de school duidelijk: beslist niet, De jonge en moderne leerkrachten waren van mening dat ik wellicht een LOM kind zou zijn. In overleg met de school gingen we naar een een of ander bureau waar ik getest zou gaan worden. Wekenlang op maandag met m'n moeder met de bus naar Utrecht, daar werd ik dan geobserveerd en werden er gesprekken met me gevoerd. De uitslag was: bijzonder hoge intelligentie maar tevens een ernstige concentratiestoornis, ik leed aan een partiëel defect zo als ze dat noemden. Dat laatste bleek mogelijk terug te voeren op een hersenbeschadiging wegens zuurstoftekort tijdens de bevalling. Maar hoe nu verder? Voor mij was de beste oplossing inderdaad de LOM school. Daar werd gewerkt in kleine groepjes, ieder in zn eigen tempo, zeer individueel, en veel begeleiding. De hele sfeer op deze school was beter, niet dat massale, niet dat gelijkvormige, maar echt op elk individueel kind gericht. Tussen de kinderen onderling was het ook heel anders, ieder had zo z'n eigen afwijking en daar deed niemand moeilijk over. Het werkte.
Hoewel het rekenen nog niet erg vlot ging waren mijn resultaten voor de overige vakken waren zondermeer goed te noemen, nou ja, met uitzondering van gym dan, want daar had ik pas echt een hekel aan en dat vertikte ik dus gewoon. Mijn houding in het gymlokaal was er een van: probeer me maar eens zo ver te krijgen dat ik harder loop dan ik zelf wil, en het is dus ook nooit iemand gelukt om dat voor elkaar te krijgen(!). De gymleraar, mijnheer van Lunteren deed er verder ook niet moeilijk over, hij katte niet, bleef positief en liet me gewoon m'n eigen gang gaan. Er waren in die periode twee hoogtepunten. Ik was een van de winnaars van een nationale opstelwedstrijd, de officiële huldiging was in het gebouw van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en de hele klas was meegegaan. Wat was ik trots ! Later had onze juf, mevrouw Stemerdink, een avondvullend programma in elkaar gedraaid voor de jaarlijkse toneeluitvoering, waar ik diverse rollen in speelde. Aan het eind van de avond was men het eens: Ik was de ster van de avond geweest. Weer dat enorme gevoel van trots. Ik genoot er ook van, die overvolle Aula, al die mensen die naar mij keken, en ik deed iets wat ik leuk vond er waar ik van voelde dat ik er goed in was. Mevrouw Stemerdink was een echte lievert trouwens, ik hield van haar, en ik was zeker de enige niet.
In het bos veranderde er niets. Wel iets, er werd minder onderling gepest tussen de kinderen, en we speelden heerlijk met z'n allen. Ondergrondse hutten graven, tenten bouwen, met de fiets over een paar heuvels crossen, onder de hars en de aarde thuiskomen met een jeukende rug van waar de rode mieren je gebeten hadden, noem maar op. Ontdekken dat de geuren in het bos sterk verschilden tussen droog en nat weer. In de herfst waren de geuren weer anders, en zeker tegen het einde van de herfst waren ze heel intens. In de winter lag er sneeuw waar we natuurlijk ook weer hutten van bouwden. En in het voorjaar, dat heerlijke moment waarop je je realiseerde dat je weer zonder jas naar buiten kon, en de herkenning van het zingen van de vogels. Mijn vriend Frans en ik bouwden op onze slaapkamers dapper verder aan onze zelfbedachte machines, maar ze begonnen wel steeds realistischer te worden, we legden onze standaard steeds hoger.
Thuis kwam er wel een grote verandering. Het ging niet goed tussen mijn ouders. Mijn vader was een ras-egoïst en hij had er plezier in om mijn grote broer het leven zuur te maken. Terwijl hij mij met attenties overlaadde. Dat was erg vervelend, elke keer als hij dat deed voelde ik me schuldig. Er waren ook steed vaker ruzies tussen mijn ouders. Oma die inmiddels bij ons was komen wonen, ruziede dapper mee. Ze deden het weliswaar alleen als mijn broer en ik in bed lagen, maar in de gehorige flats kregen we er zat van mee. Op een avond was er een doorbraak. Mijn vader kwam me vertellen dat hij weg zou gaan. Ik vond het best, ik zat er niet mee, sterker nog, ik voelde een flinke opluchting, en heb heerlijk ontspannen geslapen die nacht. Veel te veel later naar mijn zin ging hij dan ook eindelijk weg. Eindelijk rust in huis.
Goed, mijn grap van gisteren is dus enigzins de mist in gegaan (zie reakties). Maar Bojako's reaktie doet me denken aan een aardige mop die ik ooit hoorde.
Een zoon komt thuis en vertelt vol trots aan zn moeder: "Mam ! Ik heb vandaag voor het eerst sex gehad !". Moeder in alle staten, hoe hij het in z'n hersens haalt, toen zij zo oud was dácht ze nog niet eens aan zulke dingen. Zo ging ze een poosje door en stuurde 'm naar z'n kamer, "Als je vader thuiskomt vertel ik het hem, en je zal d'r van lusten!".
Vader komt huis en de furieuze moeder vertelt wat er voorgevallen is. Vader stampt de trap op en stormt de kamer van zijn zoon binnen. (heel vlug) "Ik moet je op je falie geven van mam, niet lachen hoor!". Vervolgens steekt pa een tirade af tegen zijn zoon dat de muren er van trillen. "Zo," zegt pa als hij uitgeraast is, "Je bent er vroeg bij zoon van mij, maar ik ben bere-trots op je, je houdt de familie-eer wel goed hoog". En nog dingen als: "je bent nu een held, en zeker een echte vent, een 100% kerel, een MAN.". Dan vraagt de vader: "En ? morgen weer ?". De zoon denkt van niet. De vader wil weten waarom niet, het was toch wel lekker ?
Dat beaamt de zoon, maar ... "Ik kan haast niet zitten van de pijn in m'n kont ..."
Ja, sorry, ik kan het nou eenmaal niet laten ... Vandaag kwam m'n dochter thuis uit school met een pijnlijke bovenarm. Beetje dik, niks spannends, maar wel vervelend. Wat was er gebeurd? Nou, ze hadden vandaag geen les, maar oriëntatiedag, da's een mooi woord voor: elkaar leren kennen tijdens een hoop onzin, en zo gingen ze vandaag onder andere zwemmen. Mijnheer Maas , een leraar had mijn dochter in het water gegooid, en daarna nog een ander, en die kwam bovenop mijn dochter terecht, met haar voet op mijn dochter's bovenarm dus. Morgen hebben ze weer oriëntatiedag, en gaan ze met z'n allen naar Den Bosch om wat cultuur op te snuiven. Mijn dochter zal verschijnen met een enorm professioneel verband om haar bovenarm, afgehangen in een echte mitella, en zorgen dat ze mijnheer Maas' aandacht trekt. Pas als zijn schuldgevoel ten top is (ter beoordeling van mijn dochter) zal ze e.e.a. lachend afdoen, en hem mijn hartelijke groeten overbrengen. Ik heb nu al pret ...
Aarde, water en lucht. Volgens de oude kelten bestond de wereld in haar meest elementaire vorm uit drie elementen; aarde, water en lucht. Vogels hadden de lucht, vissen het water en wij, de mensen deelden de aarde met de overige dieren. Sommigen wisten met slimme truukjes een klein stukje van een ander element te veroveren. Otters, in wezen landddieren, zijn in het water behendiger dan daar buiten. Orca's, zeedieren, en dan nog maar sommigen schuiven met een rotgang het strand op om daar een lekkere sappige pinguin te verschalken om zich daarna door een gote golf weer mee terug te laten nemen naar hun eigen element, het water. Meeuwen vliegen in de lucht en drijven op het water, op het land zijn ze wat onbeholpen. Wij mensen zijn voor op het land. We hebben ons wel truukjes eigen gemaakt om ook van de andere elementen iets mee te pikken. Er is helemaal niets mis met mensen die water- of vliegangst hebben, zij hebben de truukjes niet niet geleerd, of vertrouwen het gewoon niet helemaal. Mijn jongere broertje is een enorme waterrat, de jongste van mijn zussen ook trouwens. Ik zelf ben dat niet, nooit geweest ook. Nadat ik mijn watervrees grotendeels geforceerd overwonnen heb, heb ik ook zwemmen geleerd. De badmeester in zwembad Ozebi (Utrecht) had het bij het schoolzwemmen na anderhalf jaar helemaal gehad met mij (+/- 10 jaar) en pleurde me gewoon in het diepe waar ik steeds maar niet in wilde. Traumatisch, maar het werkte wel, ik kon vanaf dat moment zwemmen. Niet dat ik het ooit echt leuk ben gaan vinden of zo, maar ik kan zwemmen, ik zink niet, ik duik zelfs af en toe.
Zaterdag 6 september 2003 Al maanden geleden heb ik me opgegeven om een team te coachen bij het vlotten bouwen van de wijkvereniging. En waarom ook niet ? Ik kan goed knopen en ik kan zwemmen nietwaar ? Voorts is het gewoon leuk om dat soort dingen te doen. De leiding van een lokale scouting groep regelt de spelen van die dag, zorgt ook voor hout en touw en de reddingbrigade is ook van de partij, in het onwaarschijnlijke geval dat er iets misgaat is het noodzakelijk om een paar professionals op dat gebied er bij te hebben. De teams worden ingedeeld. Ik krijg zes jongens van een jaar of zeven, de jongste groep dus. Op een stuk parkeerplaats van het kleine en leuke jachthaventje gaan we aan het werk. In mijn team ben ik eigenlijk de enige die aan het vlot werkt, een blonde jongen die wat stottert helpt me, maar hij komt voor het aantrekken van de knopen toch wat kracht te kort. De anderen gaan aan de slag met de vlag voor ons team, ook belangrijk en verantwoorlijk werk. Zwetend als een postpaard leg in de laatste knopen die de banden aan het vlot moeten houden en even later zijn we klaar. De jongens zijn haast niet in toom te houden. Als het vlot even later in het haventje ligt gaan ze gillend en joelend aan boord. Ik blijf nog wat aan de kant rondhangen, ik hou niet zo water weet je nog ? Even later heb ik mezelf voldoende opgedraaid en ook ik ga te water. Ik zwem naar het vlot en sla m'n benen er om heen. Aan het touw dat over het water gespannen is trek ik ons een keer heen en weer over het haventje. Goed ... vlot okee, stevig zat en voldoende drijfvermogen. Ik ga er weer uit en we wachten verdere instructies af. Eerste ronde: wie het snelst heen en weer de haven over vaart. We gaan van start en overal wordt druk gepeddeld. Bij ons hangen de peddels wel in het water, maar veel beweging is er verder niet. Allicht niet, dit groepje jongens is zo vol van het drijven op “ hun” vlot dat er geen aandacht is voor het eigenlijke spel en bovendien missen ze de noodzakelijke coordinatie volkomen, wat ik ook probeer om ze “erbij” te houden. Dit had ik al verwachten ik besluit vals te gaan spelen. Ik laat me door het vlot zakken en hangend op het midden van het vlot zwem ik ons naar de overkant. Da's een pittige klus. Zeker als de overige, stevig peddelende teams bijgehouden moeten worden. Ik zie haast sterretjes als we uiteindelijk terug zijn. Bij het tweede spel heb ik het wat makkelijker. Ik hoef niet te water, alleen moeten de jongens met het vlot, trekkend aan de gespannen kabel naar de overkant, daar moet ik er op, en eveneens trekkend aan de kabel weer terug. Dat gaat redelijk gelukkig. Dan een derde spel. Allemaal te water en met een bal overgooiend, zwemmend de haven nog een keer op en neer. Ik vind het geen goed plan. Ik ben nog behoorlijk moe en loop nog met trillende benen van de eerdere inspanning. Ik merk nog op tegen de spelleider dat ik eigenlijk helemaal geen goede zwemmer ben, maar voor er verder iets gezegt of gedaan kan worden moet ik even naar m'n team; een van de jongens heeft het koud gekregen en wil met kleren en al het water in. Dat mag niet van mij; het is in zwembroek of helemaal niet. Hij en nog een ander besluiten het er bij te laten, ook de ander trekt iets aan en zij doen deze ronde niet mee. Hoeft ook helemaal niet, zij kunnen ons mooi aanmoedigen. We gaan er op los en zwemmen zo hard mogelijk naar de overkant, de bal overspelend. Op het keerpunt ben ik al bekaf, maar we moeten nog terug. Na een aantal meters raak ik in de problemen. Ik laat de jongens zo ver mogelijk vooruit zwemmen en gooi de bal zo hard mogelijk. Dan hoef ik niet meer aan de bal te komen en kan ik rustig doorzwemmen. Die truuk werkt en als torpedo's schieten ze op de andere kant af. Ik kom haast niet meer vooruit en weet dat ik de overkant niet ga halen. Ik besluit de zijkant van de haven te nemen, die is een stuk dichterbij, bovendien staat daar iemand met een soort van drijfding, als hij me dat toegooit komt het allemaal wel goed. Ik ga op de zijkant af, veel bewegingen makend, maar nauwelijks meer zwemmend, om de een of andere reden lukt dat niet meer. Ik roep naar de man met het drijfding en wenk naar hem, ik roep “ hee gooi dat ding eens, ik kan niet meer”. Ik neem aan dat hij me niet verstaat want hij kijkt me vriendelijk aan, maar verroert geen vin. Ik kijk om me heen, er was ook nog iemand in het water. Hij helpt net een paar kinderen van een ander team het water uit en kijkt niet in mijn richting. Van daaruit hoef ik niets te verwachten. Omkijkend naar de waterfiets en de rubberboot zie ik dat ook zij druk zijn met andere dingen. Ik krijg het benauwd. Ik richt me weer tot de man op de kant, en probeer een wat meer primair signaal “Heeeeelp!”. Hij blijft vriendelijk lachen, het voorwerp in zijn handen blijft waar het is. Seconden verstrijken. “Help me dan toch godverdomme ! Ik verzuip” roep ik, maar ik betwijfel of hij me verstaat want m'n bovengebit is bij het schreeuwen uit m'n mond gevallen. Ik doe nog een halfslachtige poging om het ding te pakken, maar mijn lichaam gehoorzaamd niet meer. Ik spartel alleen nog maar en ik voel dat ik ook mijn ademhaling niet meer onder controle heb. “ Help me dan toch” jank ik nog een keer, maar mijn adem stokt. Mijn lichaam weigert lucht los te laten en met volgezogen longen om zinken te voorkomen begint mijn gezichtsveld te vernauwen. Tunnelvisie. In het kleine rondje van mijn gezichtsveld staat de man op de kant vriendelijk naar me te lachen, de lifeline, de redding stevig in zijn handen geklemd. Opzij is er een beweging, en ik zie Marco, de zwemmer op een meter of drie afstand. Dan is er een moment tussenuit en wanneer ik me weer iets realiseer hang ik in de arm van Marco die me naar de trap toe sleept. De kracht van zijn arm heeft waarschijnlijk wat lucht uit mijn longen gedrukt en ik adem weer een beetje. Die zelfde kracht, plus de druk van het water beletten me nog steeds om fatsoenlijk adem te halen. Ik probeer het uit te leggen, ik probeer mee te zwemmen, maar ik denk dat ik eerder tegen- dan meewerk. Nog een keer gaat het licht uit, heel kort maar gelukkig. Dan zijn we bij de trap. Als mijn handen zich aan het staal vastgrijpen en ik mijn borst boven het water uit trek haal ik weer fatsoenlijk adem. Even blijf ik hangen voor ik verder ga. Ik denk er niet aan om Marco te bedanken, ik ben te druk met bijkomen. Dus hierbij officieel: Hee Marco, bedankt man ... I owe you a big one ! Ik klim op de steiger, en word overgenomen door Astrid en Marja die me gelijk in beginnen te pakken met handdoeken, vesten en weet ik veel. Heel lief en zorgzaam, maar ik ben nog verward en alleen de handdoek om m'n schouders is voldoende, de rest benauwd me , belemmert mijn bewegingen en roept haast weer paniek op. Ik weet er onderuit te komen en loop naar een stoel, daar willen ze me weer inpakken, maar het idee aan warmte alleen al vliegt me naar m'n keel, en uiteindelijk hebben we een compromis als ik m'n vest op mn schoot heb liggen. Ik ben flink licht in m'n hoofd, maar langzaam aan wordt het beter. Na een poosje (geen idee hoe lang) moeten de vlotten uit elkaar gehaald worden. De dames kijken bezorgd toe, maar ik voel me weer redelijk en help om de vlotten te demonteren. Bij de prijsuitreiking blijken we tweede geworden te zijn. Zaaalig, puur doorgestoken kaart, iedereen heeft gezien dat ik sjoemelde, maar dat mag nou eenmaal als het om kleine kinderen gaat. Daarna de BBQ. Zonder tanden ... die liggen ergens op de bodem van het haventje. Ik beperk me wegens gebrek aan “bite” tot de salade, de stukjes fricandel, de gehakballetjes en schrans nog twee hamburgers naar binnen. Dan naar huis. Laat in de avond komt Marja nog even polshoogte nemen. Lief van d'r. Ze brengt wat zachte chocolaatjes mee, lekker ! Later is het bedtijd. Maar ik kan de slaap niet vatten. Mijn neus is nooit erg scheutig geweest met het doorlaten van lucht, alleen is de reaktie van mijn lichaam daarop anders dan anders. Een aantal keren krijg ik een adrenaline-rush die me rechtop in bed zet. Rond een uur of drie ben ik blijkbaar moe genoeg en ik slaap verder droomloos. De dag er op (zondag, nu dus) voel ik me bedonderd. Ik voel me onzeker en depressief, en heb voortdurend een lichte hoofdpijn.
Aarde, Water en Lucht.
Aarde is om op te lopen. Als je moe wordt van het lopen dan stop je even. Je kunt dan blijven staan, je kunt even gaan zitten of liggen en in het ergste geval laat je je gewoon vallen.
Lucht is voor in je longen. Je kunt er in vliegen, je kunt er in springen, maar het is toch in de eerste plaats bedoeld om adem te halen.
Water is om te drinken. Je kunt er ook in zwemmen, maar als je moe wordt kun je niet even stoppen. De uitdrukking "zemmen of verzuipen" is een zeer letterlijke in deze zin.
Ik geloof dat ik het er toch nog eens goed over moet hebben met mezelf .......
Vandaag was het weer het traditionele jaarlijkse vlottebouwen met de wijkvereniging. In het jachthaventje dus. Mijn vrouw en ik zijn beide betrokken, zij voor de catering, in als stoker en BBQ'er. Gezellige dag geweest, prima weer ook, plezier, eten en drinken. Geen heftige toestanden dit keer, twee jaar geleden was dat wel anders, maar dit jaar geen enkele wanklank. Als alle kinderen weg zijn eet de leiding ook, waaronder ik. Daarna nog even uitpuffen en op huis aan. Ik draai als eerste het terrein af, mijn vrouw achter me aan. Her dijkje is enige kilometers lang, en hoewel je er maar 60 mag trap ik lekker door. Reuzekick om met 100 over zo'n dijkje te gaan. Uiteindelijk rij ik mijn vrouw "los" en pas in het dorp teruggekomen sluit zij weer achter me aan. Ik breng wat passagiers weg en ga naar huis. Mij vrouw is al geparkeerd. Ze verteld me dat op de dijk er ineens een kip uit de struiken kwam, mijn dochter die bij haar in de auto zat beweert dat ze naderhand nog wat veren rond zag vliegen. Mijn zoon en ik hebben er reuze plezier om. Dan moet er nog even een betaling uit, en ik duik mn computerhok in om even te telebankieren. Mijn zoon loopt met me mee en zo snel we samen zijn zeg ik: "Ik bel straks op als de politie, over die kip". Hij zwijgt begrijpend. Dat is de betaling de deur uit, en hij loopt weer naar binnen. Ik pak mn mobieltje en bel ....Mn zoon neemt m op. "Hallo, met de politie, er is zojuist een kip aangereden en ik vraag me af of u me daar iets meer over kan vertellen." "Kip ????" roept mn zoon hardop. "Mam, 't is de politie, voor jou." Ze komt aan de telefoon. "Goedenavond mevrouw, met de wachtcommandant, er is eerder deze avond een kip aangereden, ik vraag me af of u me daar meer over kan vertellen." "Euuhh, ja, mischien wel, ik weet het niet zeker maar ik zou m geraakt kunnen hebben." "Nou mevrouw, die kip kon dr anders helemaal niet om lachen hoor !" Ik hang wat achterover en kijk door de berging de kamer in, het mobieltje aan mn oor. Dan kijkt zij ook mijn kant op, en roept "Leuk hoor!" Mn kinderen stikken inmiddels van het lachen, en ik natuurlijk ook. Mn vrouw lacht ook, en roept gelijk dat ze het al door had, maar dat geloof ik niet erg ... De kinderen en ik giegelen nog wat na, en mn vrouw lacht ook, maar dan anders.
Ook dit is een wat ouder verhaal. Deze verhalen heb ik ergens rond 2000 geschreven, ook voor een website trouwens. Ik heb de inhoud wel wat aan moeten passen ...
Snelweg. Het is al behoorlijk laat, al lang donker, en ik heb slaap. Weer veel te lang doorgegaan vandaag. Ik tuf netjes 120, m'n koplampen priemen door de duisternis, en af en toe valt er een buitje, net genoeg om af en toe de ruitenwissers aan te moeten zetten. Ik moet nog een kleine 80 Km. maar ik krijg last van "zand in m'n ogen", en ik moet mezelf met geweld wakker houden. Nog even volhouden, er moet straks een parkeerplaats komen. De parkeerplaats komt, en ik laat de auto rustig uitrijden. Geen andere auto's, dus ook geen potloodventers vanavond. Mooi, want daar staat m'n kop echt niet naar. Ik kijk opzij, alles is drijfnat, er staan flinke plassen op het grasveldje, het moet hier even flink gegoten hebben. Ik zie een vuilniszak onder de picnicktafel liggen. Gadverdamme, hadden ze die nou niet even in een van de afval bakken kunnen gooien? Aso's. Ik vergrendel de deuren, en klap de stoel een stukje achterover. Even de ogen dicht, tien minuutjes moet zat zijn. Ik ben net aan het wegdoezelen als ik een raar geluid hoor. Ik doe langzaam mijn ogen open, en schrik me kapot. In plaats van de inktzwarte duisternis van de nacht zie ik een rare blauwe vorm bij m'n raampje. Ik vlieg overeind, klaar om me tot mijn laatste snik te verdedigen tegen wat me ook belagen mag. Het is de vuilniszak. Maar wel met een gezicht er in. Het is een vrouwengezicht, en het kijkt bepaald niet blij. Jong ook, het zou me verbazen als dit ouder was dan 30. Ze kijkt me aan, en haar mond lijkt iets te zeggen. Ik open snel de deur, en ze klappert zo hard met haar tanden dat ik absoluut niet snap wat ze zeggen wil. Ik wenk haar naar binnen, en zet mijn stoel weer recht op. Zo snel ze binnen is, drijfnat, arme stoelbekleding, en ze de deur heeft dichtgedaan, knip ik de binnenverlichting aan. Ze veegt het water uit haar gezicht, ze ziet echt blauw van de kou. "Dun jasje voor dit weer" begin ik voorzichtig, en knip de deur weer op slot, hier is iets raars aan de hand. Klappertandend verteld ze dat ze er niets onder aan heeft. Snel graai ik naar de achterbank waar mijn lange regenjas ligt, niet erg dik, maar wel droog. Ik biedt haar mijn jas aan, maar ze aarzelt. "Ga je gang hoor", zeg ik geruststellend, en knip de binnenverlichting weer uit, en kijk uitgebreid de andere kant op. Een hoop geritsel, en een plens druppels in mijn nek. Nog meer geritsel, en ik zie ze punt van m'n jas uit m'n ooghoek verdwijnen. Dan wordt het weer stil, en ik kijk langzaam om. Daar zit ze, Als een jong katje dat net uit de vijver gekropen is. Dan pak ik de kletsnatte vuilniszak, en stap zonder nadenken uit de auto. Terwijl ik het ding in de bak frommel waar geen blauwe rand aan de bovenkant zichtbaar is, bedenk ik dat dit een heel geraffineerde manier kan zijn om iemand z'n auto afhandig te maken. Ik snel terug naar de auto, maar mijn wantrouwen was onterecht, ze zit daar nog net zo. Ik start de motor, en gooi verwarming en ventilatie op maximum, de ruiten slaan onmiddelijk dicht. Ik doe de binnenverlichting niet meer aan, het kind lijkt al genoeg beschaamd zonder dat ik haar aan zit te gapen. Zonder omhaal vraag ik haar "waar moet je heen?". Ze moet naar de vorige grote stad waar ik langs gekomen ben. We zeggen niets, als ze praten wil doet ze dat vanzelf wel bedenk ik me. Als de ergste wasem van de ruiten is knip ik m'n lichten aan en schakel ik in. Er is straks een afrit, daar kan ik keren. Als we de parkeerplaats afrijden zie ik nog net een stel lichten achter me de parkeerplaats opkomen. "Dat is hij !" gilt het meisje, en wordt haast hysterisch. "Weet je het zeker?" Vraag ik, niet wetend wie ze bedoeld, maar doordat de auto ineens flink snelheid wint snap ik dat het niet veel goeds in zal houden, en dat dit wellicht degene is die haar hier neegezet heeft. Ik ben geen held. Iik huldig het principe "make love, not war" maar iets zegt me dat iemand die een jong meisje bloot op een snelwegparkeerplaats achterlaat, geen genoegen nemen zal met een "peace sign" en ik zeg snel "Bukken !" tegen haar. Ze krimpt in elkaar, en verstopt zich helemaal voor de voorstoel. Als het gehavende ooit eens witte japannertje naast me rijdt en er iemand met net even TE veel interesse in mijn auto kijkt hang ik zo ongeInteresseerd mogelijk achter het stuur, en ik geeuw uitgebreid. Ik sla eerst geen acht op het ding, en kijk eens verveeld opzij terwijl ik een sigaret op steek. Peuk hangend tussen de lippen, hoofd achterover en nog maar een flinke geeuw. Weer op de 120, en het de knapen in het gehavende japannertje spuiten me met een noodgang voorbij. Natuurlijk had ik ze eruit kunnen draaien, dit ding haalt over de 200, En dat Japannertje op z'n best 150, maar een oude krijgslist zegt: zichtdekking is beter dan vuurdekking. Bovendien heb ik helemaal geen zin in een dollemansrit. De volgende afrit is in zicht, en ik zie dat het japannertje de afslag voorbij is gegaan. Het ding verdwijnt net uit zicht als ik zonder richtingaanwijzer de afrit op ga. Nu krijg ik haast, ik keer als de drommel onder het viaduct door, en spuit op volle kracht de oprit weer op. "Je kunt weer boven komen hoor" zeg ik tegen het meisje. Ze kruipt weer omhoog, en gaat weer zitten. "begin maar te vertellen" zeg ik, want ik ben wel erg nieuwsgierig geworden. Terwijl ik de auto op 190 houd om de afstand tussen mij en een eventuele achtervolger zo groot mogelijk te maken, vertelt ze. Het verhaal is dramatisch. Ze had al maanden verkering met hem, en ze woonden nu net een weekje samen. Vanavond was er ruzie ontstaan over het eten dat volgens hem te laat was, en hij zou haar wel even een lesje leren. Hij had haar uitgekleed en naakt op de parkeerplaats achtergelaten, en zou wel even iemand erbij halen, ene Nelis, die zou wel wat gehoorzaamheid in haar rammen. De redelijk schone vuilniszak had ze al snel gevonden, en er een paar gaten in gemaakt, zodat ze 'm aan kon trekken. Slim bedacht, gaat er door m'n hoofd. We zijn in de stad aangekomen, en ze wijst me de weg. We gaan naar een vriendin, want naar huis durft ze natuurlijk niet. "En je ouders?" vraag ik. "Die zijn er niet, voor vier weken naar Spanje" zegt ze. Bij haar vriendin aangekomen worden we vriendelijk en warm ontvangen. Het meisje blijkt Natasja te heten, maar wordt Nattie genoemd, en haar vriendin heet Marja. Nattie verteld het verhaal ook aan Marja Als we aan een dampende bak koffie zitten kijkt Marja streng naar Nattie. "je weet wat ik zeggen wil he?" Zegt Marja. Prompt begint Nattie te huilen. "Ja, je had gelijk" jammert ze. Nu ze droog is ziet ze er veel jonger uit, een jaar of 20, en Marja zal niet veel ouder zijn. Dan neemt Marja Nattie mee naar de slaapkamer om haar andere kleren te geven. Als ze terugkomen geeft Marja me mijn jas terug. "Alstublieft mijnheer" zegt ze, "en dank u wel". "Hohohoho...." Zo oud als een u ben ik niet hoor" protesteer ik. Tegelijkertijd realiseer ik me dat dit dochters van me hadden kunnen zijn. Marja gaat door tegen Nattie: "Dat soort deugt nou eenmaal niet, en er is meer dan een kluit spieren nodig om je je goed te laten voelen hoor!" zegt Marja. Door die opmerking ben ik blij dat ik de confrontatie bij de parkeerplaats niet ben aangegaan. Nattie kijkt even beduust voor zich uit. Ze begint te weer jammeren. "Hij vermoord me als hij me tegenkomt, en anders doen die vriendjes van hem dat wel." huilt ze. "hij heeft al twee keer gezeten wegens zware mishandeling" licht Marja me in. Nattie hangt nu in Marja's armen en laat haar tranen stromen. "Hij vermoord ons allemaal........." snikt Nattie. Marja sust haar: "Mischien valt het ook wel mee liefje" zegt ze, "de wonderen zijn zijn de wereld nog niet uit." Maar Marja kijkt zorgelijk, heel zorgelijk. Lullig allemaal, maar mijn zaak is dat eigenlijk niet, ik vind dat het tijd is om op te stappen. Ik pak mn jas en zeg de meisjes gedag. Nattie hangt nog snikkend op de bank en krijgt er geen woord uit. Marja zegt: "U bent lief, mischien wilt u nog eens terugkomen?" Het is een cliché, lief, maar wel een cliché, natuurlijk zal ik ze nooit meer opzoeken.
Dan ben ik weg. Ik ken deze stad niet, en ik heb de borden nodig om weer op de grote weg te komen. Ik kom langs de parkeerplaats, en langs de afrit die ik eerder vanavond nam om te keren. Dan, vlak voor die rare bocht die ik me van eerdere gelegenheden herinner zie ik een boel blauwe flitsen. Net voorbij de bocht, de rechter rijstrook is afgezet, zie ik drie politieauto's en een brandweerauto staan. Een ambulance rijdt net weg, geen sirene, geen zwaailicht. Tegen de vangrail hangt een volkomen verfrommeld wit japannertje en de politie is bezig met dekzeilen. Iets zegt me dat Nattie en Marja zich geen zorgen meer hoeven te maken.