Voorjaarskuren
In ongeduldige woede heeft maart de staart van februari afgebeten. De maag van maart rispt op, telkens de zon de gulzigaard wil steunen in haar strijd tegen ijzel en vorst.
En mijn huismus twijfelt.
Als de hemel blauw welft over de hoogste wolken smelten die hikkend weg.
De huismus van mijn buur zoekt haar buurmus op. Ze bespreken de situatie. Dan tjilpen ze samen een lied en stellen de rest uit tot april.
De maag van maart rispt op met een fontein van wind en regen.
In mij knaagt een kriebel die de dag gaat vijlen, even lang als de nacht.
Ik wil me vlijen in de mei.
|