Een geweten lijkt net een ouderwets beest dat je als een vossenpels om je hals draagt de kraaloogjes en de poten incluis een geweten schudt je tegenwoordig uit zoals een zak pluimen die door de lucht dwarrelt je maakt er komaf mee van wat je hindert het is voor de schroothoop of de vuilnisbelt
dat dacht je maar, ik kan het mijne niet kwijt dat geweten, het loopt naast mij als een volgeling het tikt me op de schouder het loopt me achterna als een schoothondje het is niet elastisch maar strak als een keurslijf ik kan het niet temmen of sussen ik zit er mee en het doet zijn werk naar behoren het is trouw en respectabe lin functie dus zal ik het maar niet uidagen een modernistische visie kan ik niet bijkleuren Ik laat het maar tikken.
Het liefst ontkent hij mij op het scherp van de dag ik voel me als een meteoriet voor hij kraters uitdiept wanneer de lava uit mijn lijf ontsnapt verkleum ik van de kou die de valpartij maakt. de pijn is als verdoving die eenzaamheid in haar boodschap heeft Moet ik honderd worden alvorens hij me enige vreugde brengt ik het dwaze verliefde kalf dat nooit van romantiek geneest?
Hij schaatst als ophefmakende mare vliegt over ijs als een lichte racewagen maakt pirouettes als een draaikolk in een onderstroom van gretige gratie de droom van wervelingen voor het oog de vogel die opzien baart op de baan de ster die de adem beneemt bij een verbaasd publiek in de ijsarena plots gaat hij onderuit ligt languit geveld een fractie en de ster breekt bij dom toeval aan diggelen de roem van kristallijne verwachting. het noodlot is een wraakgodin.
Waar is de tijd heen van toen appelbomen mijn zielsverwanten leken.? bij de laagstam Borovicky vierde ik het feest van licht en bloei hun bloemblaadjes verwaaiden als engelenveren in de wind de rode astrakan was me deelgenoot in schuld en schaamte Wij bloosden met de dezelfde kleur op onze wangen de warmte
de Signe Tillisch was de hofdame die me afstandelijk bekeek wanneer ik op haar takken klom de uitkijkpost over de grote tuin. Goudrenetten met hun gerimpeldee schil de grootmoeders van de boomgaard omarmde ik in het verhaal.
op een bank onder de grote transparant de croncel vond ik de slaap in deze levende herinnering. Ik danste speelde en lachte huilde en stampvoette bij al deze bomen als hun liefste appelvriendje.
Hij draagt licht in zijn ogen dat me doorboort van verlangen ik mag het niet zeggen, zei ze ze loopt verloren tussen noord en zuid van haar fantasie die uitrafelt van verdriet bij gemis aan realieit van haar droom
hij maakt het boeiend wat saai is met zijn grappen en grollen in zijn woorden zitten gloeilampen met schitterende voltage die het hart sneller doen slaan ze weet zich verliefd en verkocht als nooit voorheen ze durft het niet zeggen aan de sterren zo broos zo bang hem te verliezen Alvorens ooit...
De zee verhaalt van de zon schittering in het water de witte schuimkoppen net galloperende paarden breken het licht in de manen die over golven wapperen in de diepte groenglanzend slaat het water tegen de golfbreker nog enkele solitaire mosselen klampen zich vast aan de plaveien ze zijn bijna verdwenen nu ze massaal gekweekt worden voor dure consumptie.
Het bospad ligt vochtig de kiezelstenen schudden hun rug bedauwd tussen de nevel de zon wil de grijze opake lucht breken ze klieven als luchtige spaander een grote pad kruipt angstig weg uit een donkere holte kruipt een regenworm traag en kronkelend alsof hij zich verloren voelt buiten op de barre aarde Uit een laag nest langs de heg vliegt een lawaaierige merel die een gevaarskreet uitstoot.
Wij meenden het bos muisstil voelen ons ongenode gasten bij deze dierenmanifestatie. Bos is hun biotoop wij de indringers en rustverstoorders Zullen we rechtsomkeer maken ?
Wel nee, na onze doordacht wordt alles weer natuurlijke orde.
In dat zachte bed de kern van onaantasbaarheid de weelde van fluweel het veilige nest de microcosmos alom tot de grote val de val op de aarde de rulle grond die onbarmhartig is het gevaar dat loert het huis dat barst de bolster geeft zijn geheimen prijs.
Oktober hangt in de lucht van stilte getuigt het dorre blad dat ritselt langs mijn hoofd enkele momenten alvorens het tuimelt en zijn eerste en laatste tocht beëindigt. zijn val is een sterven in pracht van kleuren der vergankelijkheid. ik bezie het blarentapijt en ril in de verminderende zonnestralen de lucht boven mij ijlt al van morgenkou de aarde berust woordenloos in dit seizoen de herfst is met mijn gedachten bezig ik laat hem maar doen
Er zitten weer pompoenen onder de heg ze liggen er als bolronde reuzen te blinken weldra gaan ze onder het mes voor halloween gekte in het land. hunl lijf wordt met holle ogen verminkt wrede mond en andere spleten lichten op een blakerende kaars met schaduwen van spoken tot aanverwanten Ze grimlachen het volk toe als een groep griezels op doortocht Pompoen zijn is heus geen lachterje wanneer ze je onschuld vermoorden.
Vrede lijkt een broze vrouw die uit porseleinen kopjes drinkt heel voorzichtig en kundig de thee inschenkt volgens lokaal gebruik die de traditie omhelst de drempel echter verlaagd twee treden beneden maar ze ookeen kans geeft ,die traditie om de band te lossen. Vrede lijkt een broze vrouw
De ruige lucht vertelt zijn leven in stoere taal die bol staat van het geloei van de noorderwind.
De canada's buigen jaar in jaar uit voor deze dwingeland die hen tergt Ze zijn schatplichtig aan zijn grillen vooral in dit onstuimige seizoen dat de ziel van de aarde te slapen legt
Het water klotst tegen de oevers met golfjes van beginnende waterballerina's de oude visserhuisjes op rij zijn verlaten langs hun gevels druipen tranen na de geselende regenvlagen.
Niemand in dit landschap aanwezig, slechts spannende stilte en dan in de verte het blaffen van een hond uit een rauwe keel van eenzaamheid.
wandelaars tussen velden mais op reuzenstengels als oerwouden voor een kleiner volkje van verbeelding De wind waait ons in de haren de aarde ruikt naar vergankelijkheiid het water is rauw en brak in zijn taal de beek kolkt nijdig in haar meanders ze lijkt een sombere beer die slaapt die ontwaakt als een gorgelende duivel waar de stroming over de bodem schuurt. ze laat zich niet bedwingen de beek ze gaat haar gang zegt ze wanneer wij haar loop bewonderen vanop het nieuwe bruggetje vol romantiek en tederheid. Onze beek heeft karakter, ze is de onze.
Al lang ben je er niet meer de jaren gingen heen zoals ver waaiend stof tussen vergeelde herinneringen
wij waren te jong toen je ons verliet ziekte maakte je kleiner en angstig tegen wil en dank het leven moest geruild voor een afspraak met de dood
Wij werden rebellen van een ander die je gedachtenis verpauperden tot een lellebel van bestaan. ze vervloekten ons als duivelsgebroed uit gele jaloersheid die ons nekte wij hebben ze verbannen uit alle dagen van onze jeugd
Moeder wij hebben de strijd beslecht het gele beest is geweken wij zijn nu in veilige handen de maan weze onze getuige
Vader kromt zijn rug zoals de hoogbrug in onze stad Hij draagt zijn hoofd tussen schouders bekijkt alleen neerwaarts de barre aarde de grijze straatstenen tijdens een regenbui
Vader wil geen hulp zegt hij hij wil alles nog zelf doen het lukt hem nauwelijks te verstoppen dat hij geen twintiger is. vader is trager maar ontkent valt in slaap na de middag beweert nog springlevend te zijn
Hij vult zijn dagen op met vaste gewoontes die heilig zijn zoals de wekelijkse hoogmis en zijn bezoek aan het zondagscafé. vader houdt de leeftijd op afstand terwijl hij mijmerend de tuin inkijkt de vergeelde blaren weg ziet waaien . Weldra komt de winter weer zegt hij hij zit me in het bot kneutert hij we moeten er iets aan doen om hem weg te jagen heel ver die winterkweller
klokt dan de rode wijn achterover Even later ligt hij in de armen van zijn verjongende wijngod.