Allez vooruit, het is vandaag ook nog een feestdag, laat ik er maar een extraatje aan toevoegen.
Dit keer vanuit Austin, al was het maar om de fantastische blazerssectie speciaal in de bloemetjes te zetten en met een fameus stukje "twanging" à la Duane Eddy zo rond 2:40.
De weergaloze tenor van Raul Malo, de ambiance en de rest van de Mavericks in
We hadden al een regelrecht volksfeest op Glastonbury, al is dat niet abnormaal als je weet wie er op het podium staat.
Het hoeft daarom niet altijd in open lucht te zijn, zelfs de oerdeftige Royal Albert Hall in London is overigens ook een geschikte plek..
In 1998 zetten de Mavericks met de geweldige leadzanger Raul Malo daar de boel op stelten ten aanschouwe van de enthousiaste late People's Princess Diana terwijl haar stijfdeftige toenmalige gemaal zo'n beetje lichtelijk onnozel - niet meer dan anders overigens - voor zich uit zat te staren alsof hij net de oplossing had gevonden voor het fileprobleem van de hoofdstad, hoewel hij eigenlijk de eregenodigde was van The Royal Variety Performance.
Jammer genoeg is de BBC- registratie van dat concert van mijn HD verloren gegaan, maar stukken en brokken zijn gelukkig nog terug te vinden via de onvolprezen filmpjeswebsite u allen welbekend.
Ik kon het echt niet laten nog een vervolgje te breien aan mijn vorige ode aan de "Sooner State" die ook de inspiratiebron was voor Steinbeck's The Grapes of Wrath.
Het is echter niet al rozengeur en maneschijn in Oklahoma, pioniers pikten gratis de grond van de Indianen in, er werd olie gevonden (Tulsa) en nieuwe boeren verpestten en verknoeiden rond de jaren dertig van vorige eeuw zodanig de gronden dat er niets meer wou groeien en de staat letterlijk onder het stof werd bedolven.
Agnes ("Sis") Cunningham, een notoire activiste, schreef er, samen met haar broer Bill, een nummer over de beruchte Dust Bowl dat in 1961 door een van de godfathers van de Amerikaanse folk, Pete Seeger op plaat werd gezet.
Well it's blown away (blown away), blown away (blown away)
Oh my Oklahoma home is blown away
Yeah it's up there in the sky in that dust cloud over n' by
My Oklahoma home is the sky
Vijfenveertig jaar later selecteerde Bruce Springsteen het voor zijn inmiddels terecht befaamde album The Seeger Sessions, zondermeer een must have voor een deftige platenkast, of je nu fan bent van The Boss of niet.
Hier trekt hij echt alle registers open, van een simpel gitaartje tot een heuse Dixielandband met een blazerssectie (o.m. Richie "La Bamba" Rosenberg) om u tegen te zeggen. Zet nu even tafels en stoelen aan de kant voor een waar volksfeest van achteneenhalve minuut:
Neenee, geen trommeltjes Dash maar twee heren met twee songs en die bovendien met elkaar zitten te dollen on stage als een stel uitgelaten bakvissen.. Het gebeurt maar heel zelden dat je Clapton zo uitbundig ziet genieten, nu ja, het gezelschap was ook niet mis en dat gezelschap had het overduidelijk ook naar haar zin.
Zoals bekend stichtte Clapton op Antigua - er zijn slechtere plaatsen op deze aardbol - in 1998 een rehabilitatiecentrum voor drugs-, alcohol en andere verslavingen. Dat centrum wordt grotendeels gefinancierd door o.m. de opbrengsten van de Crossroads-festivals.
Het eerste vond plaats op Antigua zelf en het is precies op die plek waar onderstaand stukje van dat concert geregistreerd werd.
De prijzen voor een kuur van 29 dagen of 6 weken zijn anders ook niet mis: tussen de 24.000 en 31.000 dollar.
Maar goed, laten we het maar bij de muziek houden: JJ Cale, Eric Clapton, Christine Lakeland en de betreurde Bill Raffensperger met After Midnighten als toemaatje Call me the Breeze.
Er zijn zo van die liedjes die onvergangkelijk, om godweet welke reden dan ook, door je hoofd blijven spoken, soms dagen aan een stuk.
De hele tekst herinner je je niet meer, maar heelder flarden blijven onuitwisbaar in je geheugen gegrifd.
Zo ook dat liedje over die jongen die op de tweede verdieping, eentje hoger dan de jouwe, woont en liefst van al met rust gelaten wil worden, zijn best doet om niet te luid te praten of om op te vallen en ook wel een beetje gek is: Luka.
Eigenlijk is het een nummer over wat men tegenwoordig omschrijft als "huiselijk geweld" maar dan in de context van Suzanne Vega's jeugdjaren in een New-Yorkse achterbuurt.
Dit is een compleet 'uitgeklede" versie, zonder franjes, ontdaan van overbodige tierlantijntjesof studiotrucjes tot er nog één ding overblijft: een dijk van een nummer.
Vega werd tijdens dit concert uit de langlopende BBC-serie "Songwriters Circle" geflankeerd door Richard Thomson en Loudon Wainwright III.
Ik hoorde van de week Germain VDW (Sixties blog) op de radio zijn affectie uiten voor de pianoriedels van Jerry Lee. Nu is het niet iedereen gegeven een behoorlijk stukje boogie woogie uit dat ding te tokkelen maar soms komt het uit onverwachte hoek. Uit Zweden bijvoorbeeld. Ik zie hier en daar al wat wenkbrauwengefrons, toch wed ik er een Orvalleke op dat dit na onderstaand stukje enigzins anders zal worden. Eerst een opwarmertje van één en driekwart minuut waarbij de maestro toont hoe het moet (4,7 miljoen views aub!):
Dan is het nu tijd voor de real thing. Dames en heren The Refreshments versterkt met gitarissimus Albert Lee op z'n rode signature Music Man, stichter/vocalist Joakim Arnell op een Long Horn Danelectro-bas (luister eens naar die geweldige basloopjes tijdens Albert's solo) en of course sfinks Johan Blohm aan de toetsen:
Het zou een vraagje kunnen zijn uit de populaire quiz De Slimste Mens: "Wat weet u over Oklahoma"?
Bwa, hoor je hier en daar fluisteren, ligt dat niet in Amerika? So far, so good. Hebben ze daar geen president vermoord, probeert een andere? Mmm, niet dat ik weet, maar goeie poging en neen, je hoeft niet te raden in welk obscuur groepje McVeigh speelde of de naam van het gebouw dat hij de lucht in blies..
Vanuit de achtergrond een piepstemmetje: Ha, Rodgers&Hammerstein, de musical, 1955, zeker weten! Neen, neen, driewerf neen: Levi Dexter!
Que? Yep, Levi Dexter. DE Levi Dexter met de hulp van o.m. Slim Jim Phantom (Stray Cats) en OKIE BOOGIE:
Dit is er eentje uit de hoogdagen van de Doo Wop toen Amerikaanse televisieshows nog uitsluitend bevolkt werden door netjes afgeborstelde blanke meisjes en jongens in de studio.
Ze mochten, met mate weliswaar, beschaafd in de handjes klappen en als het enigszins dreigde een beetje te enthousiast te worden werd ogenblikkelijk door het studiopersoneel ingegrepen. (kijk maar eens zo rond 2:13 tegen het einde van de clip)
Wat een prachtige stemmetjes toch van The Silhouettes in "Get a Job"
Afkomstig uit Philadelphia waren The Silhouettes al meteen goed voor een nummer 1-hit bij het eerste nummer dat ze samen bij mekaar penden en opnamen in 1957. Een jaar later stonden ze daarmee bovenaan de R&B en pop lijsten. De oorspronkelijke leden op de foto waren Bill Horton (lead, 1956-61, 1980-93) Raymond Edwards (bass, 1956-61, 1980-93) Earl Beal (baritone, 1956-68, 1980-93) Richard Lewis( tenor, 1956-68, 1980-93)
Het overkomt me wel eens, vooral dan tijdens zo'n zwoele zomerse avond, de good old Technics op te starten en een snuffeltochtje te houden tussen het gekoesterde vinyl uit lang vervlogen tijden.
Voor de linkerhelft van de platenkast (de mijne) golden strenge regels voor de huisgenoten, in wezen één enkele: afblijven! Aan de rechterkant zat alles wat voor iedereen toegankelijk was: singletjes, EP-tjes, verzamel-LP's, Vangelissen, Vier Seizoenen, Carmina's en nog wat klassiek spul, miskopen, Pipi Langkous, ABBA en andere populaire jongens en meisjes.
Zo'n gekoesterd kleinood ter linkerzijde dat steevast de draaitafel haalt was dat wonderlijke Australische combo The Triffids en dan in het bijzonder "Tender is the Night", de afsluiter van het meesterwerkje Born Sandy Devotional uit 1986. Toetsenvrouw Jill Birt mocht dit profetische* nummer tot een van de hoogtepunten uit deze legendarische plaat uit tillen.
* "I knew him as a gentle young man I cannot say for sure the reasons for his decline We watched him fade before our very eyes And years before his time"
David McComb, singer-songwriter van de groep, stierf in 1999 na een post-Triffids carrière, gekenmerkt door drank- en drugsmisbruik en een harttransplantatie aan de gevolgen van een zwaar auto ongeval, hij werd 37.
Gut ja, iedereen heeft wel ergens een boon voor een speciale artiest die op een of andere manier niet in de vele hokjes van de populaire muziek past. Ik heb er in ieder geval wel eentje: JJ Cale, voedstervader van de Tulsa-sound wat staat voor relaxte, laid back songs maar met een aanstekelijke beat plus JJ's o zo herkenbare stijl.
Niks drukdoenerij, geen ellendig lange solo's die nergens toe leidden waar zijn copy cat Mark Knopfler het patent op had, nee, de lof der simpelheid in zijn ultieme vorm. In 1970 werd "After Midnight" een ferme radiohit maar dan voor Eric Clapton, Cale had al een demoversie opgenomen in 1966 maar dat werd niets.
Dankzij Clapton kreeg hij eindelijk wat centen binnen en een platencontract, wat resulteerde in het album "Naturally" dat zelfs de hitparades haalde maar Cale weigerde pertinent te playbacken in televisieshows en ten gevolge daarvan verdween de plaat even snel als ze gekomen was.
Ter kennismaking met de typische Tulsa-sound JJ en zijn vriend Leon Rusell grappend en grollend door Roll On en No Sweat met assistentie van zijn eeuwig charmante levensgezellin Christine Lakeland. http://www.youtube.com/watch?v=Rkc75b6SO_A Hierboven twee bloedbroeders .
Om te eindigen alweer een triest bericht: bassist Bill Raffensperger, Cale's soulmate sinds 1957 (!) overleed in januari 2010.
Misschien moet ik mij wel gaan specialiseren in het schrijven van in memoriams, nog maar net is Levon Helm niet meer onder de levenden, zopas verneem ik het verscheiden van de legendarische bassist Donald "Duck" Dunn, auteur van de onvergetelijke bassloopjes bij Booker T. & MG's, de originele Blues Brothers en een lange reeks andere muzikanten.
Respect, Dock Of The Bay, I've Been Loving You Too Long, Hold On I'm Coming, In The Midnight Hour zijn maar enkele van een schier eindeloze serie hits waarop Dunn zijn stempel drukte.
"I tried the guitar but it had two strings too many" waarmee hij zijn voorliefde voor de bas placht aan te geven en het gitaarwerk aan z'n maatje Steve Cropper overliet. Ze hadden al een bandje (The Royal Spades) toen ze nog op high school zaten dat opging in The Mar-Keys en zowaar een hitje scoorden. Goed genoeg om full time sessiemuzikanten te worden voor het al even legendarische STAX-label en hun stempel te drukken op wat zou uitgroeien tot een van de meest succesvolle en vernieuwende genres in de popmuziek: soul!
Hier een live-versie van het onsterfelijke Green Onions:
Ondank is 's werelds loon, onbekend is onbemind, sommige bands weten daarvan mee te spreken niettegenstaande ze toch een meer dan behoorlijke platenverkoop realiseerden.
Zo'n bandje zijn de Britse Restless, geënt op oer-rockabilly maar met een geheel eigen geluid. Ondanks de minimale bezetting (gitaar, double bass en drums) kunnen ze makkelijk in het rijtje staan bij hun (commercieel) meer succesvolle broeders à la Stray Cats of Matchbox qua originele sound en ijzersterke covers.
Jammer genoeg hadden ze geen iconen, zoals Dave Edmunds dat was voor Setzer & co, achter zich om uit te groeien als topacts in het genre.
Rockabilly Rat is zo'n pareltje waar geen rechtgeaarde vetkuif kan blijven bij stilzitten:
Eric Clapton verklaarde ooit dat The Band de enige groep was waar hij onvoorwaardelijk deel wou van uit maken maar anderzijds was het nog een geluk dat het bij losse samenwerking bleef of hij was allicht zijn goede vrienden Richard Emmanuel en Rick Danko gevolgd.
Een paar weken geleden - 19 april om precies te zijn - overleed in New-York Levon Helm aan de gevolgen van keelkanker waarvan hij in 2008 nog genezen werd verklaard. Zijn muzikale nalatenschap als lid van een van de invloedrijkste groepen van de vorige eeuw mag toch wel indrukwekkend genoemd worden, ik koester hun LP's als waren het goudklompjes. Het verhaal gaat dat Levon en Robbie Robbertson zich na hun decennialange geruzie (over de auteursrechten van de Band-songs) zouden verzoend hebben bij zijn sterfbed.
Als eresaluut nog een sublieme live-versie uit 1996 van Levon's pièce de résistance Evangeline samen met de harmonies van Sheryl Crow op accordeon (!) en Emmylou Harris.
Een steeds weerkerend fenomeen bij bluesartiesten is het gebruik van de slide-techniek, helemaal verwonderlijk is dat niet want gitaren hadden nog geen tremolo- of whammy pedaal om bepaalde effecten te creëren.
Eigenlijk zou de basis liggen bij éénsnarige West-Afrikaanse gitaarachtige instrumenten (diddley bow of jitterbug in het jargon) en later terug te vinden zijn in viersnarige Hawaiiaanse gitaren, ook wel steel gitaren genoemd omdat ze met een metalen cilindertje werden bespeeld.
Al van in de vroege jaren twintig van vorige eeuw gingen artiesten als Sylvester Weaver de boer op met dit instrumentarium, al gebruikten die een mes, of zelfs een heus scheermes, als hulpstuk.
Elmore James daarentegen begon te experimenteren met een gemodificeerde akoestische gitaar en bottleneck wat in 1952 resulteerde tot een elektrische versie van het aan Robert Johnson toegeschreven Dust My Broom, intussen een klassieker die zowat iedereen die naam en faam heeft op het repertoire heeft staan.
Niet alleen leverde dat James de bijnaam King of Slide Guitar op,
Voor velen is hij de founding father voor wat Alan Freed even later Rock-'n-Roll zou dopen.
We waren al een keertje in Ierland bij het begin, een landje waar ik (muzikaal dan, voor groene weiden als wiegende zeeën rijd ik net zo goed gewoon de taalgrens over) nooit genoeg van krijg, een oversteek vanuit Louisiana is dezer dagen internetgewijs simpelweg peanuts.
Hoewel ze niet echt een Ierse is - ze werd nabij London geboren - kreeg Kirsty MacColl pas in 1987 erkenning door een duet met de levende Colgate-reclame Shane Mc Gowan met, voor wat mij betreft, de meest pakkende Christmas-song ooit: Fairy Tale of New-York. Het mag dan wel maanden te laat zijn maar anyway:
Het werd haar enige hit en voor het nummer They Don't Know About Us dat ze schreef ging Tracy Ullman met de eer en de centen lopen. Ze kwam op een wel erg dramatische manier om het leven toen ze in 2000 tijdens een vakantie in Mexico in nooit helemaal opgehelderde omstandigheden werd overvaren door een motorboot.
Een waardig eresaluut dan maar in de vorm van het door haarzelf en Philip Rambow geschreven aanstekelijke There's A Guy Works Down The Chip Shop Swears He's Elvis met gitaarwerk van Billy Bremner uit de Dave Edmunds-stal.
Er zijn in de loop der tijden wel meer diep doorwrochte amoureuze ontboezemingen op schrift gesteld dan deze onsterfelijke, voluptueuze dichtregels:
Who put the bomp In the bomp bah bomp bah bomp? Who put the ram In the rama lama ding dong? Who put the bop In the bop shoo bop shoo bop? Who put the dip In the dip da dip da dip?
Daar kan geen Rilke of Keats tegenop, laat staan dat dit hun uitgevers of critici tot enige euforie zou bewogen hebben. Er zijn allicht wel meer voorbeelden van gesjeesde architectuurstudenten die het later in een totaal andere discipline hebben waargemaakt, maar deze Barry Mann was toch wel een apart geval.
Kennelijk had hij aan het begin van zijn carrière al de buik vol van al die Doo Wop-groepjes want kort na zijn eerste probeersels als song writer in 1959 - "She Say Oom Dooby Doom" - ging hij zelf achter de microfoon staan voor wat zijn enige hit als zanger zou worden:
Wie zou ooit gedacht hebben dat hij met deze grappige nonsens uit 1961 aan de voet stond van een fabuleuze carrière waarbij zijn naam zou voorkomen op 200 miljoen verkochte platen? Samen met partner in crime (en latere echtgenote) Cynthia Weil tekende hij, onder veel meer, voor You've Lost That Lovin' Feeling, een nummer dat volgens de BMI (Broadcast Music Inc. - de Amerikaanse tegenhanger van SABAM) uitgeroepen werd tot meest gedraaide plaat op de radio van de vorige eeuw, daarbij zelfs Yesterday voorafgaand.
Andere kaskrakers als "On Broadway (+ Leiber&Stoller)" 'Blame It On the Bossa Nova", "We Gotta Get Out of This Place", "Here You Come Again", "Sometimes When We Touch." zullen u allicht overbekend in de oren klinken, al is dat maar een fractie van het indrukwekkende songbook van het duo Mann/Weil.
Laat ik u meteen geruststellen, lezer, dit slaat niet op de muziekvorm van het laatste deel van de titel, gelukkig maar want daar krijg je alleen maar schele hoofdpijn van. Enfin, ik toch.
Af en toe ga ik eens wat grasduinen tussen de minder bekende, en soms ook vergeten pareltjes die de R&R rijk is. Over de artiest zelf wil ik het later wel eens wat uitgebreider hebben, die verdient dat absoluut.
Waarmee kan je beter van wal steken dan met een ouwerwetse, lekker vettige beat onder het patroon van een klassieke rock song, ja toch?
Er bestaan ontelbare versies van dit nummer, van The Crickets uit 1959 over Straycats, Clash, Springsteen tot godbetert Bobby Prins maar de enige echte - voor mij dan toch - komt op het conto van The Bobby Fuller Four uit 1965.
Fuller was een Texaanse beau die, net als zijn idool Buddy Holly, op een al even dramatische manier aan zijn eind kwam toen hij in 1966 dood in zijn wagen werd teruggevonden, nauwelijks 24 jaar oud. De omstandigheden waarin dat gebeurde zijn nooit opgehelderd, de politie hield het op zelfmoord maar dat werd door zijn nabestaanden als nonsens afgewimpeld.
De Top 30 halen te midden van van het psychedelische tijdperk en de British Invasion met een atypisch rocknummer was op zich al merkwaardig, al zullen zijn aanstekelijke licks op een kopie van Holly's Stratocaster er wel voor iets hebben tussen gezeten.
Ik heb nogal wat moeten zoeken om een versie van degelijke geluidskwaliteit te vinden, sommige zijn echt niet om aan te horen, maar deze mag er beslist wezen: (oude link werkt niet meer)
En anders is er nog altijd dit grappige filmpje, vermoedelijk is dit de versie die hier te lande op plaat verscheen:
Tijd voor wat vrolijkers. Er zijn maar weinig streken op deze aardbol waar je daar beter voor terecht kan dan in de zuidelijke staten van de VS waar de Creools-Franse traditie nog behoorlijk stand houdt. De typische Frans-Engelse taalmengelmoes mag dan wel op zijn retour zijn, de muziek blijft springlevend. Er zijn festivals aan de lopende band waar gevestigde namen uit de cajun- en zydecowereld concurrentie krijgen van nieuwe groepen die echter hun roots niet verloochenen.
Eentje daarvan is Bonsoir, Catin die vanuit hun thuisbasis Lafayette (Louisiana) stormenderhand hun plaatsje veroverden. Het zijn op het eerste gezicht vier huisvrouwen die net niets anders te doen hebben, maar niets is minder waar. Ze hebben niet echt een frontvrouw hoewel Kristi Guillory (accordeon) de meeste vocals voor haar rekening neemt samen met Christine Balfa (guitar). De meeste aandacht gaat niet onterecht uit naar fiddler Anya Burgess, een rastalent, "long tall woman" Yvette Landry (bas) is het sluitstuk, naast een wisselende (mannelijke) drummer.
Ieder jaar begin augustus vindt er hartje Bourgogne in Saulieu een festival plaats waar Bonsoir, Catin in 2010 zowat iedereen naar huis speelde. Een voorsmaakje:
Er zijn zo van die muzikanten die nooit de voorpagina's van de gespecialiseerde pers halen, laat staan dat ze ooit video's voor MTV maakten.
Iets meer dan drie jaar geleden overleed Micky Gee, hij was nauwelijks vierenzestig, aan de gevolgen van wat tegenwoordig "een slepende ziekte" heet. Zijn loopbaan begon als leider van de backing group The Squires voor ene Tommy Scott die later in Las Vegas damesslipjes naar zijn hoofd geslingerd kreeg, zij het dan onder de naam Tom Jones.
Samen met zijn jeugdvrienden Dave Edmunds en bassist John David, Geraint Watkins en Andy Fairweather Low behoort Micky Gee tot de crème de la crème van Welshe muzikanten die op bijzonder veel respect in het milieu mogen rekenen. Als rockabilly-gitarist waren zijn grote voorbeelden Chet Atkins, Merl Travis, Scotty Moore en James Burton, een stijl die hij op z'n legendarische Telecaster tot in de puntjes beheerste.
Hij was een veelgevraagd sessiemuzikant voor o.m. Joe Cocker, Shaking Stevens, Carl Perkins, Rockpile, Willie and the Poor Boys (Bill Wyman, ex-Stone). Niet slecht voor een muzikant die geen noot muziek kon lezen, reden ook waarom hij diverse lucratieve studiocontracten aan de neus zag voorbijgaan. Een staaltje finger pickin' om duimen en vingers af te likken uit de BBC-registratie van een concert uit 1998: Http://www.youtube.com/watch?v=LpYgYzbz6t4&feature=related
Hier nog een keer als begeleider in twee rockabilly-nummers van o.m. John David:
Als waardig afscheid nog een stukje uit de legendarische jam "A Rockabilly Session" ter ere van Carl Perkins uit 1985 waar nogal wat schoon volk present was: Clapton, Harrison, Ringo, Edmunds, een deel Stray Cats. Typisch voor Micky's bescheidenheid komt zijn naam niet eens voor op de credits van dit concert. Gelukkig mocht hij wel zijn ding doen bij het duet tussen Perkins en Rosanne Cash: