In de tijd dat mijn voornaam moest gekozen worden (°1952) waren de lange 'Vlaamse' namen met drie en vier lettergrepen helemaal in, in onze contreien.
De Engels klinkende namen van na De Bevrijding hadden hun tijd gehad, de Frans klinkende namen waren er ook uit in sommige kringen want Vlaanderen zocht een eigenheid. En wij, de borelingen, konden daar voor opdraaien.
Al onze schoolgaande jaren zaten we per klas met een zestal Godelieves en een viertal Anne-Maries en ook wat Machtelds en Veerles, maar qua aantal lettergrepen telden die laatsten eigenlijk niet mee.
De Christianes waren Kristinas geworden en de naam Hilde was weer helemaal terug. Brunhilde net niet, maar Reinhilde dan weer wel. Veel lettergrepen en Germaans, zo moest het toen klinken.
Die ideologische monsternamen werden naar taalbare proporties herleid zodat de Lieves en de Annemies onder ons min of meer konden leven met hun naam, gekozen door toen wat zweverige of gedreven ouders.
Ge kunt peinzen hoe blij ik ben dat SeniorenNet de mogelijkheid van een schrijfnaam biedt.
m - EZW-12/2012, HiH 02/2015, 05/2017 - bijgewerkt
Ja, en ik meen het, ik sla ze de kop in die smerige ondankbare kat. De kat waar ik gans het jaar vlees voor koop. Laat een klein geschil geen goede verstandhouding verwonden, dat besef ik, maar nu is ze te ver gegaan, dat is erover, ze gaat het aan de lijve ondervinden. Ik spaar een stukje van mijn dagelijks vlees of vis om madam te plezieren, ik snij het ook nog in stukjes om het haar makkelijk te maken. Ik doe de graatjes uit de vis en ik warm de melk een beetje op. Het is een zwerfkat, een mooi dier, maar nu is het uit met de liefde. Ze kan haar kommetje melk vergeten. Water, dat kan ze nog krijgen.
‘Wind u niet op’, zult ge denken, wat kan er gebeurd zijn om zulke moordzuchtige plannen te hebben? Ze gaat er aan of anders ga ik ze vangen en breng haar naar een boerderij, daar kan ze haar plan trekken.
Dan zijn vogels nogal wat dankbaarder en ge krijgt er voor iets in de plaats. Elke morgen breek ik het oud brood in stukjes, de buren brengen hun brood ook, ik doe er wat randjes van kaas bij en nog wat vogelzaad, zo is het bord vol. Iedere morgen is het feest in de tuin, ook in de winter. Ze vliegen af en aan, een bonte mengeling van mussen, meesjes, merels, twee eksters, Turkse tortels, ook een roodborstje, en een lijster.
Wat een plezier om dat te zien, ze hebben soms ruzie, maar zolang er eten is, is er vreugde en worden we beloond met de mooiste aria’s. Dat doen ze uit dankbaarheid. Het meest aangename is als een merel of lijster of een mees haar nest maakt in uw hof en heel dicht bij haar jongen grootbrengt en constant af en aan vliegt met voer en insecten tot ge het gepiep hoort van de jongen. Bij het verlaten van het nest bewaak ik ze tot ze zelfstandig kunnen vliegen. Wie heeft daar een stokje voorgestoken? Juist ja.
Toen ik in de hof kwam, had de kat nog een piepend vogeltje in haar bek, de moordenares. Ze verdween onder de struiken omvlogen door de luid krijsende vader en moeder merel. Het ging door merg en been.
Oordeel zelf, dat beest wordt door ons verwend, heeft niets tekort, wat doet dat beest? Pasgeboren vogeltjes zonder veren uit hun wieg halen en opeten. Als dat niet smerig is, ik ben razend, ze komt er niet meer in, wat zou ze zelf voelen moest ik haar jong verzuipen of zo. Rocor, nog nooit gehoord van overleven en instinct? Laat dat beest haar leven leiden, gij doet dat toch ook? Hm. Weet ge wat, ze kan vanaf nu haar melk koud uitlikken. Ik warm ze niet meer op, wat denkt die kat wel!"
Op woensdag komt de kleindochter van de buurvrouw 's namiddags naar haar Oma. Dat vindt de Kleine plezant omdat ze bij Oma zomaar kan buiten spelen. Met krijt! En met autootjes! In de oprit liggen dals, 'stoepstenen' en daar kan ze met krijt tekenen en hinkelen en ongeveer alles doen. Behalve knikkeren. Dat wil Oma niet. Knikkers schieten soms ver weg, onder het poortje de oprit af, de stoep over, de straat op. En kinderen mogen niet op straat spelen. Daar is verkeer, daar zijn auto's. Maar op de oprit van Oma wel, daar mag ze wel spelen. Dat is toch al een beetje straat hé, zo aan de voorkant van het huis, zo vlakbij de stoep.
Ze was een dino-giraf aan het tekenen. Geel met veel blauw.
- Thuis mag ik dat niet … daar mag het niet op de stenen. - Waarom niet ? (Misschien geen poortje, dacht ik) - Thuis mag ik niet in de straat spelen omdat … omdat … - … omdat … ? - Omdat daar een kudde auto's is. - En dat willen we niet hé?
Nee, schudde ze, een kudde auto's, dat willen we niet.
Eergisteren was ik met een saus bezig en tegelijk was ik aan het nadenken over een schrijfsel. Denken is mild uitgedrukt, eigenlijk had ik vliegende hersenkramp.
De saus moest dienen voor een variant op vol au vent. Die heet chicken à la king en dit keer zou het chicken à la moi worden, een snelle witte saus met flink wat ras el hanout in.
De kippebillen stonden klaar, gegaard en van de knook geplukt. De paprika's waren gesneden en geblancheerd in de microgolf. Er stond een glazen kopje met de afgemeten hoeveelheid ras el hanout klaar, gezeefd, want die deugnieten van de markt doen er zout bij en dat zout mag er uit voor ons. Het zeefje hing nog mooi in het kopje.
In een ander glazen kopje stond de afgemeten hoeveelheid maïzena, enkel nog water toevoegen om er een temperke van te maken. Alles onder controle, vond ik.
In de pot kwam de bouillon met melk aan de kook en terwijl ik in mijn hoofd met een tekst bezig was kiepte ik de kop maïzena in de zooiende vloeistof. Terwijl ik ijverig omroerde voelde ik op de boden van de pot een klomp komen die daar niet thuishoort. 'k Had de maïzena droog in de pot vloeistof gekiept! In het ander kopje stond het okerkleurig kruidenmengsel te blinken …
Stil alarm. Dit was een noodsituatie. Pot van het vuur. Mixer er in. Pot op het vuur. Laten doorkoken. Opnieuw pot van het vuur. Opnieuw mixer er in. Weer pot op het vuur. Weer laten doorkoken.
Zo een paar keer na mekaar. Er bleven piepkleine klontjes maïzena zichtbaar, de grootte van tapiocakorrels. Onderwijl werd het maar later en later. Wat een sausje van 10 minuten is werd een gedoe van drie kwartier. LM was al eens komen piepen waarom ik hem nog niet aan tafel geroepen had en ik had hem terug gestuurd. Toen werd ik het beu. Specerij erin, omroeren, paprika's erin, omroeren, kip erin, omroeren. Vlam geven. "Aan tafel!"
LM kwam aangedraafd, ongeveer scheel van de honger.
Tijdens het eten was het stil. Ik bleef stil omdat ik mijn eigen dom gedoe aan het overdenken was. LM bleef stil omdat hij zat te smikkelen.
- Lekker, zei hij. - Vindt ge? - Ja hoor. Ge hebt er uw werk van gemaakt hé. - Eh, … - Zeg maar ja, 'k heb u wel bezig gehoord. Ge bloost er nog van. - Eh, … en ik zweeg. Wie ben ik om zo’n welgemeende waardering opzij te wuiven.
Het kan de zomer van 1979 geweest zijn. Misschien 1980. Het was in elk geval zomer, een zeer warme dag. Mijn zus Tina voerde me naar Zaventem want ik moest vertrekken naar een schip voor een contractperiode van zes maanden. 'k Zat op de achterbank bij Toppiéke, want het kind had efkes troost nodig. En ik misschien ook.
'k Hield haar handje vast en toen het wat beter ging wriemelde ze zich los om naar buiten te kunnen kijken. Boven het asfalt zag ze de warme lucht trillen, alsof het baanvak water was en ze riep
- Kijk, daar is een rivier! - Ja, antwoordde Tina, dat is de River van Zaventem. - Echt? vroeg de kleine opgetogen en keek naar mij. - Ja echt, zei ik.
En voor de rest van de weg zongen we. Het is een klaaglied van het Israëlisch volk in ballingschap op dansmelodie gezet. Het is een idiote combinatie, een klaaglied op dansmuziek, maar toch was ik Boney M zeer dankbaar. We zongen met drie Toppiékes favoriet dansliedje als 'by the Rivers of Zaventem'.
Toen ik kind was moest mijn Pa voor een of andere productie uit 'Het Lied van de Man Job' iets uit het hoofd leren.
Dat deed hij rondstappend in het appartement waar we toen woonden. Het moet dus vóór '59 geweest zijn. Molenbeek was toen (ô ironie) een gemeente waar veel Joden woonden. Er was zelfs een kleine synagoge, Beth Israel Shul, actief tot 2002, op het gelijkvloers van een gezinswoning in de Houzeau de Lehaiestraat. Terwijl hij memoriseerde stesselde ik achter hem, zoals gewoonlijk, en ik pikte heelder stukken tekst op, maar dan met het beperkt interpretatievermogen van een zesjarige. Ik had geen idee wat een maniop was. Dat een lied niet gezongen werd vond ik niet vreemd, grote mensen doen toch waar ze zin in hebben. Ik luisterde naar zijn stem en ik schuifelde mee. En ik prevelde mee. Memoriseren gebeurt niet met volle stem, en ik deed hem na, ik prevelde.
Lied kan ook verhaal betekenen, wist ik later. En het verhaal van de man Job was tragisch, wist ik later ook. Maar wie heeft het geschreven? Want het was niet een bijbeltekst, het was het werk van een schrijver.
Dat heb ik eens opgezocht. Mogelijk gaat het over een roman. De schrijver is ene Joseph Roth.
" In ‘Job: roman over een eenvoudige man’ (1930) wordt het verhaal verteld van de vrome jood Mendel Singer, woonachtig in een dorpje in tsaristisch Rusland. Omdat zijn dochter Mirjam relaties aanknoopt met kozakken uit de nabijgelegen kazerne, emigreert het gezin in navolging van hun zoon Shemarjah naar Amerika. Met een schuldgevoel wordt de gehandicapte jongste zoon Menuchim achtergelaten in een pleeggezin. De oudste zoon is inmiddels soldaat bij de krijgsmacht en blijft in Rusland. Tijdens zijn verblijf in Amerika komen de beide zoons door oorlogsgeweld om het leven en wordt zijn dochter krankzinnig. Zijn vrouw overlijdt. Het gemis van zijn zoon Menuchim knaagt aan hem. Door het onheil dat hem - een zo vroom man - overkomt, verliest hij alle vertrouwen in God. Zijn zakje met gebedsriemen blijft verstoft hangen aan een spijker in de muur. Het boek krijgt een ontroerend moment als blijkt dat er voor Mendel Singer toch nog geluk bestaat."
Uit die roman komt misschien het lied van de maniop. Ik weet nog dat mijn vader traag heen en weer stapte en dat ik elke keer meedraaide wanneer hij keerde. En ik hoor weer de intonaties die hij in teksten kon leggen. De tekst zelf ben ik kwijt natuurlijk. Maar ik herinner me dat ik achter hem bleef stappen, toen nog in de zalige onwetendheid wat voor soort mens hij was en zou worden.
Dat was een goede tijd, want 'toen was geluk nog heel gewoon'.
Onderstaande foto had ook voor een Cata-schrijfsel kunnen dienen, maar ik heb het kind gisteren al met een zware zonde beladen. De foto hieronder heb ik al eens gebruikt ook. Zelfs al is hij mogelijk in scène gezet, 'k vind het een heel plezante foto. Hier is hij nog eens. Met het bijgaand 'wetenschappelijk' schrijfsel van toen.
In een bepaalde fase moeten kinderen socialiseren. Leren delen is een onderdeel van die socialisering.
Bij sommige kinderen is het een moeilijk proces. Mama en Papa mogen niet proeven van de beker melk, zelfs geen klein slokje. En de kat krijgt ook niks. Het kind omklemt de beker alsof die de allerlaatste mondvoorraad bevat.
Bij andere kinderen gaat delen met andere mensen haast spontaan. Uit zichzelf presenteren ze de beker nog voor ze zelf een slokje genomen hebben. Ze zouden hun portie melk zelfs delen met een deurwaarder.
En dan zijn er de mormels die het 'laten proeven' en delen zeer letterlijk nemen. Met ijver en enthousiasme :
Een idee van linzensoufflé bleef maar spoken in mijn hoofd. Eerder het idee van linzen, niet de soufflé. Want een soufflé is me te bewerkelijk, 'k begin er niet aan. En wanneer een soufflé ineenzakt is dat telkens toch zo'n anticlimax.
Dat ik als seniora er nog niet mee leren leven heb dat soufflés ineenzakken, is misschien voer voor de psychologen onder de koks.
Het toeval hielp een handje, LM heeft ergens in de afgelopen weken drie blikken linzen meegebracht. Linzen in blik. Ja, 'kweetet. Volgende keer de echte linzen.
-----
Gisteren om 10h had ik nog geen enkel idee voor de middagsoep. Geen idee, geen inspiratie, geen ingeving. In de frigo keken de potten bouillon me aan alsof ik hen in hun overpeinzingen gestoord had. In de vriezer lagen alle groentezakken te winterslapen, gezellig bij mekaar en zij wensten duidelijk met rust gelaten te worden. In het groentekarretje deden de ajuinen of ze me niet kenden. Moedeloos slefte ik naar de berging. Daar zou ik ook niet welkom zijn … Het pad van een huisvrouw loopt niet over spekjes.
Maar kijk, vlak bij het lichtknopje in de voorraadkamer stonden drie blikken linzen, wakker en vriendelijk, zichzelf te promoten. Met de glimlach groette ik hen terug. Ik legde er een in mijn arm. Nu nog een recept. Google hielp met een paar recepten en het blik mocht meelezen, zo blij was ik.
Het is een Napolitaanse linzensoep geworden. Met passata, look en concentré erbij. Napolitaine maison, wil dat zeggen, want er ging extra een poivron in. (eerst garen!) Daardoor werd het een Napolitaine-Andalou. Mediterraan dus.
'k Proefde en er ontbrak iets, maar ik kon niet vinden wat. Ik toog van de keuken naar het bureautje :
- Van waar vondt gij die linzensoep zo lekker? vroeg ik LM. - Van de Mineral Dampier, antwoordde hij verstrooid.
Terwijl ik weer naar de keuken stapte kwam het terug, herinneringen van '94, de sfeer, de geuren van dat schip, de geuren van die keuken … komijn! Nu werd het precisiewerk, want de komijn mocht de smaak van de linzen niet overklassen. En het was nochtans zo simpel begonnen.
Liefst had ik het met een druppelteller gedaan, maar komijn laat zich niet druppelen. Zo’n lepeltje dan, het barmanlepeltje van Manuel Wouters. Waarom hebben wij nooit de juiste spullen in huis wanneer … een kreeftenlepel. Dan komt zo’n ding tenminste eens van pas. Met een kwart-kreeftenlepeltje en nog enkele tipjes van kwartjes kwam ik tot een aanvaardbaar resultaat : linzensmaak op de voorgrond met onmiddellijk daarachter de poivron en de tomaat en op de achtergrond, als baslijn, de komijn met de bouillon.
Achteraf besefte ik dat het afmeten ook met de achterkant van een koffielepeltje had gekund, maar in de vaart van het ogenblik zou dat te simpel geweest zijn.
De soep was klaar. Het resultaat mocht er zijn, vond ik zelf. Ik was tevreden, laat ons zeggen : drie op een schaal van vijf. We konden aan tafel. LM was in de wolken over de soep. Ze was helemaal juist, zuchtte hij. Ze 'overviel' hem, jubelde hij. Zeven op vijf, zong hij.
Ach, wuifde ik bescheiden, voor iet-of-wat huisvrouw is zo'n soepje toch kinderspel!
Sommige foto's uit nieuwsbrieven hou ik lang bij, omdat ik denk dat ik er ooit nog iets mee wil doen. Dit verhaal erbij vind ik mooi, bijna huiselijk. In een metrostation.
Wat me in deze foto ook aantrok is dat het tafereel zich afspeelt in Georgia (USA), dat tot 1865 bij de Geconfedereerde Staten was. Het Zuiden dus. En dat speelt daar voor een deel nu nog altijd door in de dagelijkse gang van zaken. Maar niet meer in Atlanta. Daar heeft de colafabriek sinds 1892 al (?) een bepaalde mentale evolutie in gang gezet.
De jongeman die op de bank zit had moeilijkheden met zijn das. De dame in de rode jas merkte dat en vroeg : "Wil het niet lukken?" De jongeman antwoordde "Nee, Mevrouw." Ze tikte haar echtgenoot op de schouder (hij stond links van haar) en zei : "Kom eens hier staan en leer deze jongeman hoe hij een das moet knopen." De oudere heer reageerde onmiddellijk, als in een vaderlijke reflex, en gaf de jongeman de stap-voor-stap instructie. Daarop hernam de jongeman alle stappen, zodat ze konden nagaan of hij het knopen beet had. Ik stond wat verder, maar toch dicht genoeg om het gesprek te kunnen volgen, en om dit bijna huiselijk tafereeltje te fotograferen.
Toen was mijn trein er.
m – HiH-05/2016, van ene RD Thomas, Atlanta, Georgia, USA, nov-2015
Op de stoep bij de computerman kwam ik iemand tegen die ik in 10 jaar niet gezien had. Hij was ondertussen verhuisd en getrouwd, nee niet met die, met de vorige. Ah, dus toch met de vorige? Jaja, met de vorige. Brede glimlach.
- En dit is Cata, stelde hij zijn dochter voor. Van Catharina, maar eigenlijk meer van Catastrofe.
Het kind heeft een onstuitbare exploratiedrang, volgens de papa. Of het haar aard is of een voorbijgaande fase in de ontwikkeling, dat wist hij niet.
- Mijn vrouw en ik zijn nochtans rustige mensen, zei hij gelaten.
Misschien heeft het meisje de aard van zíjn moeder, van haar oma? Exploratiedrang, onstuitbaar … Ik hoorde het ineens weer, alsof het gisteren was : 'Zit Els nog in Nepal?' 'Nee gij, die is al een half jaar in Mexico.' Dat soort drang.
En later kreeg Els een onstuitbaar verlangen naar een kind. Dus kwam er een kind en het burgerbestaan dat daarbij hoort. Het werd een zoon. Met hem stond ik nu te praten.
Hij wees naar de elektro-winkel: - Ik kom eens horen of mijn scherm nog te redden is. En op zijn foon toonde hij mij een foto van zijn TV-scherm.
foto van 't Net
- Dit is haar laatste exploot, ze is niet tegen te houden. Ja, da’s helemaal haar grootmoeder, dacht ik. Vrije kunstbeleving, smeerkunst als bevrijding … Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Maar mocht ik dat luidop zeggen? Ik dierf niet. Ik herinnerde me zijn kleurboeken, en dat hij als kleuter al vroeg echt binnen de lijntjes kleurde. In een bepaalde periode bleef hij met kleuren wel 5mm van de rand. Els was daardoor toen lichtjes verontrust. Over Cata moet ze zich duidelijk geen zorgen te maken.
- Doe haar naar de kinderacademie? stelde ik voor. - Tja, ze gaat al naar de academie, zei hij flauw. Elke woensdagnamiddag.
Eén namiddag op de week is niet genoeg voor een kind met het temperament van Els dat woont bij twee rustige mensen. Ze moet regelmatig in een bruisender omgeving komen.
- Gaat ze soms naar Els, vroeg ik? - Mijn Ma zit nu in Nieuw-Zeeland, zei hij, ze geeft pianoles aan Maorikinderen.
Typisch Els. Pianoles aan Maorikinderen. Dat ik dat uit mezelf niet wist!
Iets dat alle grootouders en ouders allang weten, iets dat elk kind van drie op hun arm u kan vertellen en dat waarschijnlijk met veel stelligheid zal doen, is nu met dure onderzoeken vol wetenschappelijke metingen aangetoond :
bomen slapen ’s nachts ! “Ook bomen blijken 's nachts te slapen. Uit lasermetingen blijkt dat ze in het donker hun takken laten doorhangen. Dat planten zich 's nachts anders gedragen dan overdag, is al langer geweten: bloemen openen zich 's morgens en ook de bladeren van sommige boomsoorten sluiten zich in het donker. Die patronen zijn al uitvoerig bestudeerd bij kleineren planten, maar tot nog toe was niet geweten of ook bomen echt slapen.
Nu is een team van onderzoekers in Oostenrijk, Finland en Hongarije daar wel in geslaagd. Met behulp van laserscans konden ze de slaapbeweging van volgroeide bomen meten. Ze publiceerden hun bevindingen in het tijdschrift Frontiers in Plant Science.”
Op PAPIER ? De ene boom gaat er aan om te kunnen publiceren dat de andere slaapt …
'k Was op weg van de tentoonstelling in het Centraal Station naar de grote busterminal op de Rooseveltplaats. 't Was dat akelig uur, het begin van de schemer, de namiddag is ten einde en de avond is nog niet begonnen. Het was koud en mijn vingers waren aan het verkleumen omdat ik voor dat eindje stappen mijn handschoenen niet aangetrokken had. Dat zal me leren, denken dat ik nog 40 ben.
In dat stukje Gemeentestraat moet men zo al opletten, dus ging ik daar niet mijn tas opentrekken om er mijn handschoenen uit te halen. Geen sprake van. Zo straatwijs ben ik al wel geworden. Een beetje sneller doorstappen dan maar.
Aan de bushalte stond al flink wat volk, in een dichte halve cirkel gegroepeerd, omdat op die perrons niet echt veel plaats is. Ik zocht een plekje aan de voorste tip van die halve cirkel. Daar stond ik te snuffen van de kou. Omdat ik eerst een zakdoekje uit mijn tas moest vissen had ik natuurlijk de buskaart niet in gereedheid. De bus komt toe, stopt een meter of wat verder dan gewoonlijk en daardoor stond ik plots eerst. Achter mij was een beschaafd aandringen om voort te maken, want het was koud. 'k Stap de bus op en een beetje buiten adem plof ik neer in het stoeltje achter de chauffeur. Toen moest ik in mijn tas mijn rood mapje beginnen zoeken. Daarin zit de buskaart.
En ineens was ik zo moe en ellendig van de koude oren omdat ik het in de namiddag niet nodig gevonden had mijn hoedje op te zetten, van de snufneus, omdat ik geen serieuze zakdoek bijhad, enkel die papieren vodjes, van de verkleumde vingers omdat ik had lopen dromen ipv intijds mijn handschoenen aan te trekken. En ik dacht flut-&-foert met die buskaart. Want als ik nú met koude handen in mijn tas begin te rommelen laat ik gegarandeerd vanalles vallen. 'k Zal eens zwartrijden zie ... ze mogen al eens iets terug doen voor alle kou die we hebben geleden in dat jaar dat we geen bushokje hadden in Ekeren, 't zou al moeten lukken dat er control ... (en andere drogredenen).
En wat zienik : grijze anoraks, buscontroleurs. De oudste van de twee -of waren het er drie?- loopt onmiddellijk door naar de achterste deur. De jongste van de twee blijft vooraan en vraagt mijn betaalbewijs. 'k Werd denkelijk rood tot aan mijn haarwortels. Want een controleur kan natuurlijk gedachten lezen. Van op afstand. "Ik wacht tot de grootste drukte voorbij is, Meneer" piepte ik met een vaag gebaar naar de gele betaal automaat en ik verwachtte dat hij me van de bus zou gooien in pek-&-veren. Niet omdat ik iets gedaan had, maar omdat ik het gedurende één seconde van plan geweest was. De controleur knikte eens geruststellend. Hij legde zijn hand op mijn schouder zo van : doe maar rustig, medammeke. En hij ging verderop iemand anders een hartstilstand bezorgen. Dat was de laatste keer dat ik iets rebels van plan geweest ben.'t Is gewoon niet meer van mijn leeftijd.
Gelukkig zijn is kunnen zeggen, je bent perfect voor mij, zelfs met je gebreken.P²
Zou het kunnen dat zijn gebreken, die ik in het begin niet zag natuurlijk want hij was perfect en zelfs meer, mij deden evolueren?
Eigenlijk waren het geen gebreken, er was een ontbreken. Ontbreken kan bijgevuld worden. Ik ving op en vulde hiaten en zo deed hij mij gaandeweg zelf groeien, zonder dat ik het in de gaten had.
Op de andere 50% van onze gemeenschappelijke terreinen was ik degene die moest bijgesleuteld worden en nu denk ik soms, kermille, waar is de tijd dat we nog over de maten van waterpomptangen praatten. Of over legeringen. Of waarom Bahco gereedschappen zoveel beter zijn. Voor mij was en is dat boeiende materie …
De hiaten zijn vervaagd. De gebreken zijn er nog, maar die zien we ze niet meer zozeer. Eigenheden, heten ze nu. We vangen nu ook mankementen op. Gewoonlijk in stilte. Gewoonlijk wel, af en toe niet. Want sóms he, soms vindt hij mij weer even ambetant en astrant als in het begin. En ik hem niet ? Soms maken we ons nog druk over dingen die we al lang weten en kennen van mekaar. Is dat dom, of houdt het ons wakker?
In elk geval, af en toe is het hier 'soms'. Meestal over iets stoms.
Hier volgt een van de vele teksten uit de fotoboeken die ik voor mijn kleinkinderen aanmaak. Ik stel de teksten op en tracht zoveel mogelijk hun eigen uitspraken weer te geven.TP
“Jongen, stop toch met dat nagelbijten!” Tja, mama heeft makkelijk praten. Die verrassing van haar was meer dan een keer slikken. Nooit gedacht dat dit nog zou gebeuren. Normaal vertelt ze me heel wat over haar plannen, over haar wensen en over haar dromen. Papa ook. Waarom over zo iets belangrijks helemaal niets? Met tien jaar kan ik toch al wat hebben? Nee, ik vind het niet netjes van hen.
Ik moest tussen hen zitten. Ze hadden iets heel bijzonders voor mij. Een kadootje? Ik zag geen pakje klaarliggen. Ik zag wel een geheimzinnige glimlach bij allebei. “Lieverd, je gaat een broertje of een zusje krijgen, heerlijk toch?” Ze waren zwanger ging papa verder. Hoezo? Zwangeren papa’s mee? Moet ik aan memeke vragen, en nog veel meer ook.
Ook voor meme en pepe was het grote nieuws meer dan naar lucht happen, ook bij hen rezen vragen op. Oef, ik was niet alleen.
Mama verzekerde me dat ik altijd haar liefste jongen zou blijven. Een eerstgeborene is voor elke mama een heel speciaal kind. “Al je speelgoed delen?” maar schatje toch, dat komt echt niet in vraag. Jij gaat elf jaar ouder zijn dan het babietje, zie je hem of haar al met je IPod of Game-Boy bezig? Neen toch!” Natuurlijk heeft mama gelijk, stomme gedachte van mij.
Bij meme en pepe zou er voor mij niets veranderen, zeker weten. Het babietje was heel welkom maar ik bleef memeke’s prins. Pepe keek er al naar uit dat ik opnieuw vaker bij hen zou blijven slapen. Stel dat het babietje ’s nachts gaat wenen en ik moet ’s anderendaags naar school, ik zit dan in het zesde studiejaar, het wordt werken geblazen.
Bovendien heeft pepe me een reeks nieuwe bedverhalen beloofd en pepe houdt steeds zijn woord.
“We gaan er tijdens de komende weekend lekker van nemen, jij, mama en ik”, beloofde papa. Het zou best kunnen meevallen dat nieuwe babietje, vooral als het een broertje wordt. Bij Cedric, mijn beste vriend, valt zo’n grote broer reuze mee. Per slot van rekening word ik toch Big Brother?
‘zeelieden gaan recht naar de hemel want de hel hebben ze al gehad’
Een aantal jaren geleden zaten LM en ik in de wachtzaal voor de jaarlijkse medische controle van de koopvaardij. Gedwee zaten wij onze wachttijd uit met het lezen van oude roddels onder een lichtkoepel in de achterbouw van een omgebouwde stadswoning. Wéér een tuin kwijt door een achterbouw, hoe moet het met de mussen en de bijen in de stad …
Bij MediPort worden ook verstekelingen binnen gebracht, maar dat is een ander verhaal.
Bij MediPort komen zeelieden van ongeveer alle schepen die in de haven liggen. Qua gesprekken valt er al eens iets te beleven in de wachtzaal. Maar niet die dag. LM & ik zaten dus te lezen, het was een rustig moment. Plots hoorde ik rechts boven mij : 'Ha schoon madam!', boven mij, omdat hij rechtstond en ook omdat hij meer dan 1m80 is.
Rozijn! De 2CB, de 2de kok/bakker met wie ik in 1981 twee maal gevaren heb! Varen met Rozijn is een verhaal op zich. Een boek op zich.
'k Stelde de heren aan elkaar voor, LM en Rozijn. Rozijn glimlachte en LM vroeg zich af of hij moest glimlachen. Ja, hij mocht gerust glimlachen. Varen met Rozijn is een belevenis maar niks om den echtgenoot ongerust te maken ivm oude liefdes.
Er werden herinneringen opgehaald, LM en Rozijn vonden gemeenschappelijke kennissen bij de zeevarenden, gemeenschappelijke schepen, gemeenschappelijke havens en havenkroegen waar ik ook geweest ben maar waarover men als dame zwijgt.
We zouden met drie achteraf een hapje gaan eten. Plots zei Rozijn : - Gij kent toch Kaptein Bugel hè. - Ja natuurlijk, wie kent Bugel nu niet ! antwoordde ik. - Die is ineengestuikt, herseninfarct, gedaan.
En toen bleef het stil. Ik moest bekomen van dat nieuws. Bugel was 49 j of zoiets en onderhield een samengesteld gezin, in aantal leden eigenlijk een clan. Bugel zag ook zijn bemanning als volk dat hij moest behoeden en bevaderen, niet als werkvee van de rederij dat kon betutteld worden. Bugel was meer dan een gewone kaptein.
LM zag het impact van die mededeling en zei : 'dat is een verlies'. Ja zo'n plotse jonge afmonstering van deze planeet is zeer zeker een verlies. Voor zijn gezin, voor zijn familie, en voor alle mensen en bemanningen die hem niet meer mogen meemaken. Bon Voyage, Commandant Clairon. Veel meer kon ik toen niet denken.
Het was een vreemd soort afscheid. Met drie een beetje zitten stil zijn in de wachtkamer van MediPort.
m - een goed³ mens, Cdt Clairon– HiH-04/2016, bijgewerkt
1950 en ze kreeg na mekaar twee kinderen van wie ze dacht dat ze ze niet kon missen, die lieve monstertjes, tot ze begonnen puberen en ze besefte dat ze deze fase niet besteld had. Daar was ze niet op voorbereid, daar was ze niet klaar voor.
Ze wou geen pubers, ze wou geen aankomende jeugd in huis, en ook geen jong volwassenen die haar boven het hoofd groeiden.
Ze had kíndjes gewild. Punt. Niet wat er achteraf allemaal bij komt. Kleine mensjes met snottebellen van wie de diepzinnige vragen nog te beantwoorden zijn, die zich laten helpen en van wie de nukken te overzien zijn. Dat was alles.
Ja natuurlijk waren er ooit de zuchten van haar moeder en tantes à la 'kleine kinderen worden groot'. Die stoplappen en dooddoeners hadden haar ooit moeten waarschuwen, maar … maar wie gelooft dat soort zaken. Zij zou het toch anders aanpakken hoor! Moderner. Dat zouden moeder en de tantes wel eens zien!
Tot in haar kinderen de hormonen begonnen werken. Zelf had ze zo geen apejaren doorgemaakt. Want zo heette puberteit in haar tijd nog, heel bagateliserend, apejaren. Waar hadden haar kinderen die tornado's in hun bloed vandaan? Zelf had ze niet zo …
Tot iemand achteraf zei dat zoiets mogelijk genetisch bepaald is. En dat was nieuw voor haar. Te laat, de kloof was te groot geworden.
We hebben nog eens een krant gekocht. Een papieren krant. Om ze zeker niet te vergeten stond ze mee op het boodschappenlijstje. Zo zelden kopen wij nog een krant. Vanmorgen had LM ze bij.
Het was me om de extra-bijlage te doen. 32 blzs over het begrip moeder, over het verschijnsel moeder. Het leek me goed om eens te weten wat beroepsdenkers daarover denken. Zij worden ervoor betaald, dus leveren zij degelijk denkwerk. Hoop ik. Denkwerk als vakwerk. De betaling is de proeve van hun bekwaamheid. En al deze materie is verkrijgbaar voor de prijs van een krant. Wat zou ik aarzelen !
De extra-bijlage zat weggestopt ín de weekendbijlage. Ik vond de extra niet direct. Die voorpagina is nochtans markant genoeg, een moeder-vlek.
Heel efkes dacht ik dat in het supermarktje een buurtbewoner uit dit exemplaar van de krant de extra-bijlage, de denkers, gepikt had. Maar in onze wijk stelen ze andere dingen dan denkwerk. De alcohol staat achter glas. Boeken en de kranten met hun bijlagen lopen zo geen gevaar. Dat is tot hier toe een rustgevende gedachte.
Moeders zijn er in alle soorten en gewichten. Kinderen ook. De band tussen beiden kan liefdevol zijn, maar tegelijk ook grillig, verstikkend of ondoorgrondelijk complex. Wie kan er beter vertellen over die bijzondere relatie dan de Nederlandse schrijver Arnon Grunberg? In zijn ultieme moederroman zet hij twee mensen neer die elkaar zo dicht op de huid zitten dat ze niet mét en niet zonder elkaar kunnen leven of sterven.
Arnon Grunberg over de mythe van de ideale moederband. Met wetenschappelijke inzichten, een sofagesprek bij de psychoanalytica, onthullende beelden en brieven, en een reportage achter gesloten deuren :
“Die baby, daar kreeg ik geen grip op. Ik wilde mijn kind niet meer zien. Geef haar maar op voor adoptie, zei ik tegen de dokter. En laat me vooral niet alleen met haar.”
Daarom wou ik die 32 blzs bijlage, omdat het geen opgefokte blijlage is die ons een goed gevoel of een bepaalde feeling of een zogezegde flair wil aanpraten. Of geluk.
Daar wordt ik dus gelukkig van, dat er een ongezoete versie kan verschijnen tegenover het suikeren beeld dat bloed, zweet en tandengeknars verguldt, of tegenover het suikeren beeld dat onverschilligheid en erger verzwijgt. Niet elke vrouw met kinderen is een moeder. Niet elk wezen met een moeder is een kind.
Oma aan moederszijde verhuisde als jonge vrouw met haar pril gezin van Merksem naar Antwerpen. Naar 't Stad! Haar moeder, de Moemoe van mijn Ma is daar lang niet goed van geweest, dat haar dochter 'uitgeweken' was. Er reed toen al wel een tram van Merksem naar Antwerpen, maar men moest zich fatsoeneren om naar 't Stad te gaan en dat was niet elke keer mogelijk, voor mijn drukke overgrootmoeder.
Toen in 1933 de tweeling geboren werd en mijn Ma 5j was, besloot Moemoe te breken met alle flauwe kul. Ze nam nu geregeld in haar eentje de tram, en niet meer opgedoft maar om te gaan helpen in het huishouden van haar dochter, mijn Oma. Op zonnige dagen nam ze ook een paraplu mee want met de kleine, dat was mijn Ma, ging ze dan wandelen tot bij Brabo.
En daar mocht Ma van haar Moemoe onder de waterspuiers gaan staan. Met de hele grote zwarte paraplu waarop het water kletterde. Helemaal in haar eentje, gelijk een groot meisje van 5. Brabo, de Waterworld van 1933. En een Moemoe die het nuttig vond om te breken met de geplogenheden. Jammer dat daar geen foto's van bestaan.
Tekenverhalen en cartoons in de krant. Dat was een lichtpuntje in de avonduren. Pa kwam thuis en hij had de krant bij. Er waren de vervolgverhalen natuurlijk, en er was Meneerke Peeters, getekend door pil ofte Joë Meulepas. Meneerke Peeters beleefde absurde situaties. Eén situatie per dag, meestal gespreid over drie prenten.
Mijn zussen waren nog iets te jong voor absurditeiten, maar ze vonden zijn neus goed. En Laura wist waar hij woonde! In een héél groot huis op de Jacqmainlaan in Brussel. (de redactiekantoren)
Meneerke Peeters is ondertussen gedateerd, maar tekeningen die geen woorden nodig hebben vind ik nu nog altijd goed. Al zijn er tekenaars die ook in hun lijntjes tekst meesterlijk zijn, want de cartoonwereld is geëvolueerd natuurlijk.
“Je hoeft me zondag niet te vieren, kind. Ergens heb ik een hekel aan die opgelegde vieringsdagen. Geef toe zo’n lieve, oergezellige moeder ben ik überhaupt niet. Ik vraag me steeds weer af wanneer moeders diep in eigen boezem kijken, durven kijken, of ze, zoals ik, soms ze met rode kaakjes voor de spiegel staan. Ik weet het ik maak je knettergek met mijn opmerkingen. Wanneer ik je voor de zoveelste keer zie slikken, zie denken “My God, daar gaat ze weer” bij mijn zoveelste opmerking dat die fijne spulletjes van je dochter beter op 30 graden met Dreft worden gewassen dan met dat laatste nieuwe commercieel ingevoerde vloeibaar spul dat je gebruikt of dat je dure meubels hongeren naar een flinke beurt met een oerdegelijke vaste boenwas dan met die rotzooi van sprays.
Ik weet het, ‘t is om horendol te worden die commentaar van mij. Moet je mij niet vertellen hoor, heb ik eveneens ervaren met jouw grootmoeder. Kind toch, heb ik mijn make vaak een betweterige zaag gevonden. En nu, zou ik er alles voor over hebben nog een keer onder mijn voeten te krijgen omdat de schoudernaden van de overhemden niet naar haar zin zijn gestreken. Ons make, jouw liefste meméke, zij beheerst nog steeds een stuk van ons leven, nietwaar?
Je hebt natuurlijk van die moeders die zelden opmerkingen maken, die altijd een brok gezellige warmte zijn wanneer de kinderen eens per week of om de veertien dagen langs komen op de koffie of zo. Wij zitten zo niet in mekaar. Jij komt nooit langs op bezoek, jij komt altijd naar huis haast elke dag. Dat oude vertrouwde nest blijven we delen, jij en ik. Ons huis ademt naar jou, jouw geur raakt er nooit meer uit. Kan niet, zesentwintig jaar onder eenzelfde dak wonen laat sporen na. Overal. Je babyschoentjes, je fopspeentje, je glazen papfles, een tetraluier met twee veiligheidsspeldenspelden, je kindercouvert, je poppenhuis, je Barbies, al je melktanden, al je schoolrapporten, je 45-toerenplaatjes, je nieuwjaarsbrieven, heel wat opstellen, je diploma’s, tapes vol zelfgezongen en soms zelfbedachte schlagers toen je de Abba en Olivia Newton-Jones toer opging, zelfs je eerste cognackleurig behaatje alles heb ik gehouden. De liefdesbrieven van je man liggen onaangeroerd in de lade van je nachtkastje. Met rood lint er rond. Jawel onaangeroerd. Oké, ik heb er ooit een tweetal gelezen, twintig jaar geleden, sedertdien nooit meer, mijn erewoord. Hoeveel van je tekeningen, jouw attenties voor mij hangen er hier wel niet in huis? En je slakkenhuisje in klei in ons toilet.
Ach, liefje, ik hoef geen bloemen of parfum en zeker geen beurt in zo’n wellness-salon. Jij bent mijn wellness, jij en je twee kinderen. De klank van je stem, je ‘mamma, ik ben hier’, die tedere blik in je mooie grote ogen en je lippen op mijn wang. Van geschenken gesproken! En die, die krijg haast ik elke dag”. TP
Dat is een machtig idee, TP, dat rond Moederdag een vrouw eens haar eigen moederschap onder de loep neemt. Zonder herinneringen met roze tule en sentimentele franje maar in de stilte voor de spiegel. Zonder in de bovenkamer het verleden te schminken. De dissectie van een moederschap. Of is het vivisectie …
Mijn moeder was een drama-queen, haar moest ik zoiets niet vragen. Tenzij van op veilige afstand, per mail bvb. Of ze zichzelf nog voor het lapje hield in de stilte voor de spiegel, dat zou ik nu graag weten. Wist ze na al die jaren wat voor soort moeder ze was of hield ze het voor zichzelf nog altijd rozig?
m – HiH-05/2016, bijgewerkt – de tekst in het zwart is van TP