p align="center"><a href="http://blog.seniorennet.be/hetbloggershoekje" target=_blank"><img alt="Welkom bij " src="http://i39.tinypic.com/yfhfq.jpg" bloggershoekje="het="border="0" /></a></p>
De vermoeidheid had vanmorgen mijn gedachten, in een heerlijke zoete sluimering gesust en gekust. Zelfs de wind deed geen rietpluim meer wiegen, maar liet alles eerbiedig zwijgen voor mijn rust.
Meestal ben ik heel gelaten, kalm en rustig, maar nu voelde ik me zo intens droef en moe. Tranen maakte, snel slootjes onder mijn ogen, en voelde mijn ziel tot in het diepst bewogen. Wist zelf niet meer van alles; het hoe en waarom.
Dacht aan mijn woning met zijn melaatse muren, moe van mijn rusteloze geest en tanden schuren. Nee, ik wilde tegelijk een vrolijk liedje zingen, een liedje van blijdschap, zoals ik ben van binnen.
Hij kijkt verschrikt in zijn spiegel en ziet alleen zijn angst! Hij kijkt naar een man, eens heel zelfbewust nu geprangd. Die verschrikte vogel, die nu opvloog vanuit zijn handpalm, was immers alleen maar het lijnenspel van zijn eigen hand.
Was een eenvoudig man met te weinig verbeelding, om nog verder te kunnen kijken dan die verbeelding! Hij zoog zich bijna altijd verkrampt vast aan die ander. Maar zij leek op de zee, maar betekende niets. Zij was alleen een schaduw in het licht van een ander. Hij leeft nu voort als een klok zonder tijdsbesef. Is soms traag, dan weer gejaagd, lijkend dan als een supersonische sluipweg!
Ze hadden beiden eerst hun eiland vastgeklonken, aan de meerpalen van een saaie nietszeggende baai. Alleen de vragen en dagboeknotities trekken nu hun spoor. Hij had misschien een god moeten kiezen dan zijn vrouw, zo dat ze nu als een sneeuwvlokje, zijn leven beschrijven zou.
Haar naam.
Scherp en venijnig klonk dan haar naam, sneed als een mes door het wolle tapijt. Leeg en verlaten was nu haar bitter bestaan, nu hij haar voor een ander had laten staan. Nu had zij zichzelf ook een beetje uitgedaan.
Haar lege ogen gericht op de dag van morgen, met steeds weer die zich opstapelende zorgen. De mens mag gerust verdriet hebben(Toon), maar het verdriet mag de mens niet hebben. Maar toch is het zo met haar leven vergaan.
Als ik troostend haar koude handen vasthield, voelde ik haar botten door mijn huid heen steken. Ik zocht dan naar warme woorden die warm spreken, als ik troostend bij haar aan haar bed was gezeten. Maar al mijn troostende woorden vielen in gebreken, toen ik hoorde dat haar enkel de dood over is gebleven.
Probeer nu na 57 jaar van mijn leven, te accepteren dat dorre bladeren vallen, maar we worden dan nog niet gekapt. Zo luidde mijn droom in deze nacht.
Ik zag mijn dichten lezers voor me staan, zij ondersteunde met z'n allen mijn stam. Ach, mijn God wat een troostende pracht, vertoonde zich aan mij deze heerlijke nacht.
Gesteund, zonk voor mij het daglicht neer, en verrees voor mij de nieuwe dag al weer. Geen ouderdom of ziekte, doet me nog beven, elk mens draagt immers, de kiem der leven mee.
Het doek wat mij tijdelijk, verblindend voor ogen hing, leidde in mijn nieuwe leefsituatie weer tot ontgoocheling. Heb het nu weer weggescheurd, wil het zien; zo snode! Ik wil nu zien hoe verwoestend jullie werkelijk zijn, al ben ik hierdoor voor even mijn houvast weer kwijt. Mijn hart voelt weer koud, gelijk het lijk van een dode
Helaas de aangeboden droom een oase van rust, was een schim die mij maar voor even verscheen. Een beeld-een droom-die snel weer verdween. De wanhoop gleedt met smart weer in mijn hart, en wikkelde mijn hart weer in het rouwig zwart. Het kwaad trok hier het kleed der leugen weer aan.
Waar je op de aarde ook vol trots naar kijkt, het blijkt soms louter en alleen de ijdelheid. Wat men nu trots in dit leven heeft gebouwd, dat kan men morgen ook weer gaan slopen. Waar nu nog even de koeien en paarden lopen, zal sraks de hoge snelheidstrein gaan lopen.
Wat nu nog heel liefelijk bloeit in het veld, wordt ook gewoon door de ijdelheid geveld! Maar toch, voor ons allen geldt; wat nu nog vol trots pocht en snoeft, daar is morgen de ziekte en dood aan zet, en speelt dan heel verwoestend zijn troef. Want alles en een ieder, wordt onverbiddelijk; ooit door de tijd overtroefd.
Nu lacht het geluk ons misschien nog toe, maar staks worden we daar weer in belaagd. De roem van onze Grootsedaden, ziet men dan ook weer tot droom vergaan!
Zou de mens in zijn ijdelheid, dit spel der vergetelheid kunnen ontlopen, ach, dan is al weer wat anders, waar we in onze ijdelheid dan voor kozen!
Ik ben als louter nietig en aards mens bang, dat alleen de schimmen, stof en wind, het enige is; wat men in het veld dan nog vindt. En dan nog wil men kennelijk de eindigheid, en kostbaarheden der Natuur niet aanschouwen.