De aanbeveling voor het gebruik van slaapmedicatie is zeer duidelijk. Er is enkel een plaats voor een slaappil bij kortdurende slapeloosheid, als ze zeer ernstig is, en als er een hoge psychische nood is. En zelfs dan wordt aangeraden om ze niet langer dan 1 of maximum 2 weken te nemen, aan de laagst werkzame dosis.
Tot zover de richtlijn, de werkelijkheid is heel anders: in België alleen worden elke dag 500.000 slaappillen genomen. Het is dan ook niet verrassend dat België een van de koplopers is in het gebruik van slaapmedicatie.
Ontgaat er ons iets in de toepassing van de richtlijn? Hoe is de houding ten opzichte van het gebruik van slaapmedicatie bij ouderen? Een recent artikel uit de VS bekijkt dit voor ons, en gelukkig blijft de richtlijn absoluut overeind.
Bij het ouder worden wordt slaapmedicatie trager afgebroken in het lichaam, waardoor de hoeveelheid in het bloed hoger is dan je zou verwachten. Hierdoor zijn ouderen gevoeliger voor de bijwerkingen, vooral bij langer werkende producten. Ze voelen zich overdreven slaperig, hebben sneller ongevallen, en ze hebben een grotere verstoring van de slaaparchitectuur (minder REM en diepe slaap). Gewenning, resulterend in slechter slapen na het stoppen van medicatie is een belangrijk probleem bij lang gebruik van langwerkende slaapmedicatie. Zie verder 'bijwerkingen van slaapmedicatie'.
Zo moet slaapmedicatie bij ouderen aan een minimaal effectieve dosis worden gegeven, en alleen gedurende een korte periode, legt Dr. A. Avidan uit. Hij geeft de voorkeur aan korter werkende producten.
Een belangrijke adder onder het gras is het gebruik van slaapmedicatie bij wie lijdt aan slaapapneu! De ademstilstanden verergeren en resulteren in een nog meer verlaagd zuurstofgehalte in het bloed. Je zou dus zeker moeten zijn dat je geen slaapapneu hebt vooraleer je slaapmedicatie neemt. Als je plots stopt met langwerkende slaappillen moet je opletten voor opkomende angstgevoelens en een verergering van de slapeloosheid.
De nieuwere kortwerkende slaapmiddelen (Z-slaapmedicatie: zolpidem, zaleplon en zopiclone) zouden deze bijwerkingen minder hebben en kunnen eventueel een betere keuze zijn indien het echt nodig is om iets te nemen. Ramelteon, een melatonine-achtig product, maar met een langere halfwaarde tijd is een mogelijke keuze voor inslaapproblemen. In België is sinds enkele maanden een melatonine vorm met verlengde vrijstelling beschikbaar: circadin 2 mg.
Besluit: de richtlijnen blijven nog altijd overeind, en de aanpak van slapeloosheid is in de eerste plaats zonder medicatie. Dat wil zeggen met de juiste slaapeducatie, slaaphygiëne, stimuluscontrole en relaxatie of autosuggestieoefeningen.
Bron: The treatment of Insomnia in Older Adults, medscape, 27 juni 2008, Dr. Alon Y. Avidan, MD, MPH. Uitgeslapen wakker worden, gids voor een betere nachtrust, Standaard Uitgeverij 2007.
Babys kunnen hun kersverse ouders soms tot wanhoop leiden. De ene keer liggen ze schattig in hun wiegje te frazelen en vallen ze zonder problemen tevreden in slaap. De andere keer beginnen ze te huilen zodra je de kamer verlaat. Een jonge baby die huilend wakker schrikt of niet kan slapen, moet je troosten, ontwikkelingspsychologisch is dat voor het gevoel van veiligheid en vertrouwen cruciaal. Je hebt natuurlijk als bezorgde ouder de neiging om terug te gaan en je kindje weer uit zijn wiegje te halen om hem te troosten. Alhoewel je je baby niet echt kunt verwennen onder de 6 maanden, moet je toch opletten voor het onbewust aanleren van verkeerde gewoontes.
De aanpak van inslaapproblemen bij kinderen onder de 12 maanden kan er in eerste instantie in bestaan het huilen te negeren. Er is immers veel kans dat het huilen na een korte tijd weer verdwijnt en dat de baby in slaap valt. Als je je kindje een tijdje hoort huilen, ga dan natuurlijk eens kijken of alles in orde is, maar hou het bij een korte geruststelling, je baby weer toedekken, eventueel zijn fopspeen in zijn mondje stoppen, hem zachtjes toespreken en weer snel de kamer verlaten. Laat je baby in zijn wiegje liggen, blijf er zo kort mogelijk bij en maak zo weinig mogelijk drukte bij zijn wiegje. Wanneer je kindje bij de volgende bedtijdmomenten weer huilt wacht je alsmaar langer voor je er naar toe gaat. Als je teveel aandacht geeft aan het huilen bestaat de kans dat het huilen na verloop van tijd een gewoonte wordt en deel gaat uitmaken van het gewone slaappatroon.
Bij babys die erg veel huilen is het gewenst dat je dit bij de huisarts laat nakijken om medische oorzaken uit te sluiten.
Als je je kindje telkens oppakt bij het huilen,beloon je zijn huilgedrag, waardoor dit huilgedrag in de toekomst nog meer zal voorkomen. Met andere woorden, je kweekt op deze manier een slechte gewoonte aan. Babys vanaf 6 maanden leren op deze manier om te huilen als in hun bedje liggen en ze zullen dat dan ook vaker herhalen. In deze situatie bereikt men goede resultaten door het gebruik van een standvastig bedtijdritueel en de uitdoving van de ouderlijke aandacht.
Uiteraard hebben babys nood aan aandacht! Maar geef die aandacht dan op waakmomenten, zoals bij het eten, het wassen, het kleden of bij andere gelegenheden.
Vanaf de leeftijd van 6 maanden kunnen kinderen s nachts gaan huilen om aandacht. Geen paniek, het is normaal dat kinderen s nachts wakker worden. Geef zo weinig mogelijk aandacht aan dit huilen en je laat je kind best in zijn bedje. Kinderen raken vlug gewend aan aandacht s nachts, want kinderen en babys hebben graag aandacht, ook negatieve zoals mopperen en ze zullen alles doen om dit te behouden.
De eerste keer is het vreselijk schrikken voor de ouders. Plotseling begint hun kind met zijn of haar hoofdje tegen de bedrand te bonken. Geschrokken gaan ze bij het kind kijken in de hoop het kind er mee te kunnen laten stoppen. Maar het kind lijkt niet echt bereikbaar.
Hoofdbonken komt vrij veel voor bij jonge kinderen en is over het algemeen iets waar de ouders zich geen zorgen over te hoeven maken. Twee derde van alle baby's rond de leeftijd van 9 maanden vertoont wel een of andere vorm van ritmische bewegingen tijdens het slapen. Ze treden op voor het inslapen en blijven doorgaan tot in de lichte slaap. Met hoofdbonken bedoelen we het slaan met het hoofd tegenaan het kussen, de matras, de muur of het hoofdeinde van het bed. Naast hoofdbonken zijn ook andere bewegingen mogelijk zoals hoofdrollen of heen en weer schommelen. Bij hoofdrollen blijft je kind op zijn rug liggen en rolt met het hoofd, of met het hele lichaam van links naar rechts. Met heen en weer schommelen zit je kind op handen en knieën in bed en wiegt of schommelt met het lichaam.
Meestal stopt het gedrag na enkele maanden, sommige kinderen houden het langer vol. Bij kleuters komt het gedrag bijna niet meer voor. De meeste kinderen bonken rond het slapen gaan. Ze schijnen zich er nauwelijks van bewust te zijn. Veel kinderen maken er ook een monotoom geluid bij. Dit brommen zien we ook wel bij kinderen die niet hoofdbonken, maar zichzelf met dit brommen in slaap helpen.
Over het algemeen gaan kinderen niet zo ver dat ze zichzelf werkelijk verwonden. Sommige kinderen krijgen wel blauwe plekken op hun hoofdjes. Maar gek genoeg ervaren deze kinderen ook dan meestal geen pijn. Bij het hoofdbonken is het kind heel erg in zichzelf gekeerd.
Het hoofdbonken bij het slapen gaan heeft dan ook niets te maken met hoofdbonken van een kind wat kwaad of gefrustreerd is. Deze kinderen gaan heel bewust bonken met hun hoofd. Kinderen die bonken bij het slapen doen dit onbewust. Bij de meeste kinderen is het hoofdbonken een manier is om tot rust te komen, eventuele spanning af te reageren en een methode om in slaap te komen. Het is te vergelijken met schommelen of in de wagen rijden, iets waar jonge baby's heel positief op kunnen reageren.
Maar waarom gaat het ene kind wel bonken en de ander niet? Dit lijkt gedeeltelijk afhankelijk te zijn van in hoeverre het kind andere manieren heeft om eventuele spanning af te reageren en hoe gevoelig het kind is voor spanning. Hoofdbonken is een tic net als duimzuigen, nagelbijten, plukje haar draaien, met de vingers trommelen etcetera. En tics zijn over het algemeen een uiting van spanning. Vaak zien we ook een toename in het bonken vlak voor dat het kind een nieuwe stap in ontwikkeling maakt. Steeds vaker wordt er ook gedacht dat het te maken heeft met de rijping van de hersenen. Naarmate de hersenen meer rijpen stopt het bonken vanzelf.
Wanneer een ouder kind (boven de zes/zeven) het nog doet, kan dat wijzen op een problemen in de ontwikkeling. Maar in dat geval kan er veel meer aan de hand zijn en zal er ook veel andere problematiek bij het kind te zien zijn . Enkel hoofdbonken op deze leeftijd hoeft absoluut geen probleem te zijn. Wanneer er problemen zijn is het hoofdbonken enkel een van een aantal symptomen. Zo zien we hard hoofdbonken regelmatig bij kinderen met een autistische stoornis. Deze kinderen bonken ook vaak overdag.
Over het algemeen hoeft er niets gedaan te worden aan het hoofdbonken. Wanneer het kind zichzelf geen pijn doet of beschadigd hoeft er niets te gebeuren. Maar veel ouders vinden het bonken, volkomen begrijpelijk erg naar en willen graag iets ondernemen om het bonken minder te maken. Het kind minder laten bonken is moeilijk, maar er kan wel voor gezorgd worden dat het kind minder hard kan bonken.
Vaak helpt het voldoende om de bedrand te bekleden zodat het bonken geen pijn doet. En wanneer dit niet voldoende werkt kan overwogen worden het kind tijdelijk in een campingbedje te leggen. Tegen deze stoffen zijkanten kan het kind zich niet bezeren en heeft het bonken ook minder effect. Wat soms ook kan helpen is de dag heel rustig afbouwen. Een half uur voor het slapen gaan al de lichten wat lager, rustig op schoot naar een liedje luisteren of een verhaaltje en zo het kind helpen tot rust te komen Het rustgevende effect van het bonken is dan niet altijd meer nodig. Ook kan gekeken worden of het kind te veel spanning in de dag ervaart. Door wat meer regelmaat en minder spanning in de dag te brengen kan het hoofdbonken soms ook afnemen. Maak werk van een goede slaaphygiëne en bedtijdritueel.
Verder moet het hoofdbonken toch zoveel mogelijk op zijn beloop gelaten worden Belangrijk is dat er zeker niet teveel aandacht gegeven wordt aan het hoofdbonken. Wanneer het kind aandacht krijgt wanneer het bonkt zal het dit ervaren als een beloning voor het hoofdbonken en dit houdt het enkel in stand. Niets doen toch vaak het beste.
Bijna in alle gevallen verdwijnt het hoofdbonken naarmate het kind ouder wordt. Gewoon geduld hebben lijkt in dit geval dan ook het beste advies.
Psychosociale problemen vormen een van de meest voorkomende oorzaken van slapeloosheid. Stress speelt daar een belangrijke rol in. Over de invloed van stress op de slaap, wat stress teweeg brengt en hoe we dit kunnen aanpakken hebben we vroeger besproken. Ook kinderen kunnen last hebben van stress en slapeloosheid.
Nu blijkt dat maar liefst 62% van de kinderen van zes tot twaalf jaar oud soms kampt met stress. Te veel activiteiten en druk en te weinig structuur zijn de belangrijkste oorzaken, zo verklaart De Standaard.
Zes- tot twaalfjarigen kunnen minder dan vroeger zorgeloos door het leven gaan. Na schooltijd hollen ze van de muziekschool naar hun sportclub of jeugdbeweging. Tussendoor maken ze even hun huiswerk of bereiden ze een examen voor. En als het even kan, doen ze dat allemaal zo goed mogelijk ook. Van hen wordt immers enkel het beste verwacht.
'Eigenlijk zijn het net kleine volwassenen', vertelt Carine Fays van Egérie, een marktonderzoekbureau dat de leefwereld van kinderen onderzocht. 'En net zoals volwassenen krijgen ze ook steeds meer met stress te maken.'
De oorzaken zijn legio. Allereerst zijn ook kinderen onderhevig aan de gehaastheid en prestatiedruk die onze samenleving kenmerken. 'Te veel activiteiten naast de school geeft hun de indruk dat ze zich constant moeten haasten', verklaart Fays. '41procent heeft dat gevoel. Daarnaast leeft bij 26procent van de kinderen ook het idee dat ze in al die activiteiten de beste moeten zijn.'
'Naschoolse activiteiten kunnen zo van ontspanning in verplichting veranderen', zegt de kinderpsychologe Audrey Huyvaert. 'De eisen waaraan kinderen moeten voldoen, worden inderdaad steeds hoger', vervolgt ze. 'De reden daarvoor ligt voor een groot deel bij de ouders, de school en de prestatiegerichte maatschappij in haar geheel. Maar je mag niet uit het oog verliezen dat sommige kinderen zichzelf hoge eisen opleggen. Enkel de omgeving van het kind met de vinger wijzen is te eenvoudig.'
Een tweede oorzaak is gebrek aan structuur. 'Een kind heeft nood aan een duidelijk en voorspelbaar kader om zich veilig te voelen', legt Huyvaert uit. 'Zonder dat kader zijn kinderen op zichzelf aangewezen en raken ze gemakkelijk het spoor bijster. Helaas durft het in een modern kinderleven al eens aan structuur te ontbreken.'
'Kinderen krijgen steeds vroeger een grote autonomie om zelf beslissingen te nemen', verduidelijkt Fays. 'De gemiddelde twaalfjarige mag anno 2008 een pak meer dan tien jaar geleden. Ook is er weinig controle. Ouders zeggen wel eens dat surfen op het internet maar een uurtje per avond mag, maar gecontroleerd wordt dat zelden.'
Ook de school zadelt kinderen met stress op. 'Frappant is wel dat 46% van de Franstalige kinderen dat als stressfactor vermeldt, terwijl slechts 37procent van de Nederlandstalige kinderen dat doet', aldus Fays. 'Vermoedelijk is dat omdat scholen in Vlaanderen een rigidere structuur en striktere regels hanteren. Verbaal en fysiek geweld komt ook frequenter voor in Waalse lagere scholen.'
Voor meisjes weegt ook het uiterlijk op de gemoedstoestand. Fays: 'Liefst 46procent van de tien- tot twaalfjarige meisjes is bezig met hun lijn. Als ze de koelkast opentrekken, laten ze snoep en frisdrank links liggen en kiezen ze resoluut voor fruit, groenten en water.' Ook Huyvaert merkt die tendens. 'De wereld van kinderen is veel groter dan vroeger. Waar hun referentiekader voorheen beperkt was tot de klasgenootjes, hebben ze tegenwoordig via internet en televisie een kijk op de hele wereld. Jonge meisjes spiegelen zich daardoor meer en meer aan beroemdheden en modellen, met het voorspelbare gevolg dat hun gewicht een issue wordt.'
Bedrijven spelen daar trouwens gretig op in. 'Zo is het bijvoorbeeld geen toeval dat McDonald's op een bepaald moment wortels aan zijn happy meal toevoegde. Zo hopen ze in de gratie te blijven van jonge, diëtende meisjes', aldus Fays.
Hoewel 62procent van de kinderen al eens met stress kampt, is het ook niet helemaal dramatisch. 'Als het probleem enkel stress is, zijn er enkele eenvoudige aandachtspunten die tot verbetering kunnen leiden.'
'Ten eerste moeten zowel de ouders als de school aanvoelen wat nodig is opdat een kind zich goed zou voelen. Dat kan ook via een gesprek, maar kinderen zijn doorgaans nog niet voldoende taalvaardig om hun gevoelens uit te leggen. Daarnaast hebben de kinderen van vandaag vooral nood aan meer structuur. Ze zijn wel autonomer, mondiger en assertiever, maar het blijven nog altijd kinderen.'
Mensen met slaapapneu kampen vaker met slaperigheid overdag, hebben een langere reactietijd en een verminderde waakzaamheid. Het gaat dus om een significante risicofactor. Dat bleek op het lentesymposium van de Belgian Assocation for the Study of Sleep dat zich boog over het verband tussen slaap en verkeersongevallen, zo meldt artsenkrant.
Vier procent van de volwassen bevolking lijdt aan slaapapneu. Hoe herken je die mensen? "Meestal klagen ze over snurken, een verstoorde en niet verkwikkende slaap en slaperigheid overdag. Dat laatste symptoom uit zich soms door vermoeidheid, aandachtsstoornissen, vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Maar sommige patiënten consulteren ons alleen omdat hun partner zegt dat ze snurken en ophouden met ademen", zegt Prof. Daniel Rodenstein, pneumoloog in het centrum voor slaapgeneeskunde van het universitair ziekenhuis Saint-Luc in Brussel.
Een ongeval op de tien zou het gevolg zijn van slaperigheid, concentratieverlies of onoplettendheid, deels veroorzaakt door slaapapneu. "De grootste risicofactor voor verkeersongevallen is slaaptekort. We slapen nu meer dan een uur minder dan 50 of 100 jaar geleden. Mensen die minder dan vijf uur slapen, hebben veel vaker verkeersongevallen, zonder dat ze ziek zijn. De tweede factor zijn ziekten, waaronder slaapapneu, dat heel vaak voorkomt. Narcolepsie is heel zeldzaam (vijf personen op de 10.000) maar vormt ook een risicofactor. En ook de inname van bepaalde drugs of geneesmiddelen zoals slaapmiddelen, anti-allergische medicatie en opioïde pijnstillers. Als de arts slaapmiddelen voorschrijft, moet hij de patiënt op dat probleem wijzen."
Slaapapneu bij volwassenen is te wijten aan overgewicht en tabaksgebruik. "In de meeste studies waarin men apneupatiënten vergeleek met een controlegroep hield men rekening met het lichaamsgewicht en hadden de apneupatiënten meer verkeersongevallen dan de anderen", legt de longarts uit. De eerste studie over dit verband dateert van 1988 en toonde al aan dat patiënten met slaapapneu zeven keer meer risico liepen op een ongeval. Ze hebben ook significant meer ongevallen op het werk en thuis.
Wat het gewicht betreft: elke persoon die problemen heeft om zich te bewegen, zal meer ongevallen hebben dan de anderen. Maar zelfs nu overgewicht een heuse epidemie wordt, komen er meer niet-obesen naar de raadpleging, zegt Daniel Rodenstein. "Komt dat omdat er meer mensen zijn met slaapapneu of omdat de mensen meer consulteren omdat het probleem beter gekend is?"
Na een behandeling met positieve luchtdruk (CPAP) daalt het aantal ongevallen bij mensen met slaapapneu gelukkig significant. Het verhoogde risico verdwijnt dan volledig.
"Verkeersongevallen blijven zeldzaam en we willen deze patiënten dus niet verbieden om met de auto te rijden. Ze moeten kunnen rijden op een veilige manier, voor zichzelf en voor de andere weggebruikers", zegt Rodenstein.
Op het congres werd ook gehamerd op het belang van een uniformisering van de wetgeving. "België heeft een goed systeem waarin slaapapneu is opgenomen: tussen de diagnose en de behandeling geldt er een rijverbod. Maar dat verbod kan worden aangepast. De arts kan bv. zeggen: 'U mag overdag de kinderen naar school rijden, maar u mag niet rijden op de autosnelweg of 's nachts.' Zodra de behandeling wordt opgestart, vervalt het verbod."
"België is een van de enige landen met zo'n regelgeving. Een Italiaanse of een Roemeense chauffeur met slaapapneu mag bij ons dus wel rijden. We pleiten voor een uniforme Europese wetgeving, zoals bv. al het geval is voor het dragen van een bril. Slaapapneu blijkt nochtans een grotere risicofactor te zijn voor ongevallen dan gezichtsproblemen. We hopen dat de Europese overheden orde op zaken stellen vóór de invoering van het Europese rijbewijs in 2013."
Een ongeval op de tien zou het gevolg zijn van slaperigheid, concentratieverlies of onoplettendheid, deels veroorzaakt door slaapapneu.
Bron: Artsenkrant Nr. 1930 - 27.06.2008, Martine Versonne. Belgian Association for Sleep Research and Sleep Medicine: www.belsleep.org
Als je last hebt van chronische bronchitis (COPD) en je ondervindt problemen met je slaap is het erg belangrijk om de COPD behandeling goed op punt te stellen. Uit studies blijkt immers dat de slaaparchitectuur ernstig verstoord is bij mensen met COPD. Ze hebben minder diepe slaap en remslaap, ook de totale slaaptijd is verminderd en ze worden makkerlijker wakker 's nachts.
Slaapgebonden klachten staan bij COPD namelijk op de derde plaats, na kortademigheid en moeheid. Niet minder dan de helft van mensen met COPD klaagt over zijn slaap. Ze vallen moeilijker in slaap, worden makkelijker wakker, ze worden ook 's morgens te vroeg wakker en kunnen dan niet meer terug in slaap vallen, met als gevolg een overmatig slaperigheid overdag .
In vergelijking met normale slapers voelen slechte slapers zich in het algemeen meer slaperig overdag, ook meer vermoeid, minder fit in hun hoofd, minder gelukkig, angstiger, minder gezond en meer beperkt in hun algemeen functioneren. Slapeloosheid is dus veel meer dan alleen maar een vervelend probleem. We weten dat wie lijdt aan slapeloosheid meer risico loopt om een depressie, verslaving of angststoornis te krijgen. Onderzoek bij COPD toonde een verrassend groot aantal mensen met psychische zieken. Deze angst- of depressieve klachten bleken daar bovenop een betere voorspeller te zijn van de levenskwaliteit bij COPD dan hun ademtesten. Zie ook: 'emotioneel sterk door voldoende slaap'.
Hoe komt het dat de slaap zo verstoord word bij COPD?
1. COPD geeft meer slijmvorming in de luchtwegen, meer hoesten en een moeilijkere ademhaling door de vernauwing van de luchtwegen. Dit wordt erger bij het liggen, zodat het ademen 's nachts meer inspanning vereist. Hierdoor wordt je gemakkelijker wakker 's nachts.
2. Door te liggen neemt de kortademigheid toe.
3. 's Nachts daalt het zuurstofgehalte in het bloed, vooral tijdens de remslaap, waarbij de spieren het meest ontspannen zijn. Als antwoord op een te laag zuurstofgehalte versnelt de ademhaling, dit vraagt dan meer inspanning, wat leidt tot meer wakker worden. Het zuurstofgehalte daalt wegens de slaapgebonden tragere ademhaling, vermindering in longcapaciteit (door de liggende houding) en door een minder goede overdracht van zuurstof vanuit de longen naar de bloedvaatjes.
4. Wegens oorzaken die samenhangen met COPD zoals depressie of angststoornissen (zie hierboven), slaapverstorende medicatie bij COPD en slaapapneu. Er bestaat namelijk een sterke associatie tussen COPD en slaapapneu.
Het effect van COPD medicatie op slaap: cortisone verkort de tijd van je remslaap en verlaat het begin ervan. Van theophylline is geweten dat het de slaap onderbreekt en een minder goed gevoel over de slaap geeft.
Dus naast het optimaliseren van de behandeling van COPD is het erg belangrijk om samenhangende aandoeningen op te sporen en zo goed mogelijk te behandelen. Vooral het uitfilteren van wie lijdt aan slaapapneu is erg belangrijk. Verder kun je best je medicatie onder de loep nemen en opletten op welk moment en aan welke dosis je mogelijk slaapverstorende medicatie neemt.
Als de voorgaande maatregels zijn genomen en je blijft opgezadeld zitten met slapeloosheid moet je de algemene aanpak van slapeloosheid volgen. Het is belangrijk om voorzichtig te zijn met slaapmiddelen bij mensen met COPD. Bij zware COPD worden ze best vermeden. Studies tonen immers meer kans op een toename van het aantal apneu's (stilvallen van de ademhaling) en ze duren ook langer. Het zuurstofgehalte in het bloed is meestal lager, de ademhaling iets sneller en ze vraagt meer moeite. Belangrijk is dat mensen met slaapapneu trager wakker worden nadat hun luchtweg is toegeklapt. Andere studies tonen dan weer geen verhindering van de ademhaling, wat echter niet wegneemt dat voorzichtigheid moet worden in acht genomen.
Bron: Insomnia and Comorbid Chronic Obstructive Pulmonary Disease, Karl Doghramji, MD, Medscape 30/5/2008
Parkinsonpatiënten rapporteren een brede waaier van slaapstoornissen, gaande van slapeloosheid en parasomnie (ongewone gedragingen tijdens de slaap) tot slaperigheid overdag.
Parkinsonpatiënten kunnen gemakkelijk inslapen, maar na een tijd weer wakker worden en de slaap niet meer kunnen vatten. Sommige patiënten liggen 30 % tot 40 % van de nacht wakker. Deze stoornissen kunnen te wijten zijn aan letsels van de hersenstructuren die de slaap regelen, aan verminderde werking van de medicatie of door 's nachts te moeten plassen. Depressie en angst kunnen eveneens een rol spelen. Daarnaast hebben parkinsonpatiënten vaak slaapapneu en rusteloze benen syndroom(RLS).
Een bijzondere vorm van slaapstoornissen is de REM sleep behavior disorder (RBD), waarbij de normale spierverslapping tijdens de REM-slaapverloren gaat. Patiënten met RBD acteren tijdens hun dromen: ze praten en maken gerichte bewegingen met handen en voeten, soms op een gewelddadige manier. Echt belangrijke RBD wordt vastgesteld bij zowat een kwart van de parkinsonpatiënten. Slaapstoornissen bij de ziekte van Parkinson, en in het bijzonder RBD, zijn een risicofactor voor het ontwikkelen van psychotische verschijnselen (wanen en hallucinaties).
Slaapapneu (OSA) kan eveneens voorkomen bij parkinsonpatiënten en houdt hier geen verband met zwaarlijvigheid. De oorzaak is veeleer een aantasting van de hersenstructuren die de ademhaling regelen. Ook stijfheid van de ademhalingsspieren thv de keel kan een rol spelen. Restless legs syndrome (RLS) komt voor bij minstens 20 % van de patiënten met de ziekte van Parkinson. Hoewel RLS en de ziekte van Parkinson te wijten zijn aan stoornissen van de dopaminewerking en allebei reageren op behandelingen met dopamine, is het onduidelijk of de werkingsmechanismen voor allebei wel degelijk dezelfde zijn.
Het spreekt vanzelf dat een optimale behandeling met parkinsonmiddelen de slaap kan bevorderen. Het gunstige effect van ropinirol en pramipexol op RLS is welbekend. Clonazepam wordt gegeven als behandeling van RBD. Ook van deep brain stimulation is aangetoond dat het slaapstoornissen gevoelig kan doen wijken. CPAP is de ideale oplossing voor slaapapneu, maar parkinsonpatiënten hebben vaak meer last om een masker te vinden dat het slaapcomfort niet verstoort. Het slaaplabo kan de patiënt wellicht helpen om de beste keuze te maken. 's Nachts wateren is bij parkinsonpatiënten vaak te wijten aan ophouden van vocht in de benen door een gebrek aan lichaamsbeweging en het gebruik van dopamine-agonisten. s Nachts wordt het vocht geresorbeerd en geeft aanleiding tot plassen. Lichaamsbeweging en het gebruik van steunkousen kan helpen. Eventueel kan tolterodine of oxybutynine worden toegediend.
Ook slaperigheid overdag is een belangrijk probleem bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Dit probleem is te wijten aan verschillende factoren, zoals de aantasting van de hersenfunctie, het gebruik van medicatie meer bepaald dopaminerge middelen en de hierboven beschreven slaapstoornissen. Slaperigheid overdag is vooral een probleem bij het autorijden, want episodes van plots inslapen, de zogenaamde sudden onset sleep, zijn beschreven. Veel middelen om de patiënt te helpen zijn er niet, behalve een optimale behandeling van de slaapstoornissen.
Bron: De Huisarts, 29 mei 2008, nr 878, Dr. Michèle Langendries, Am J Manag Care. 2008;14:S59-S69.
Tijdens een onderzoek in de VS, uitgevoerd door de National Sleep Foundation, gaf 23% van de autobestuurders toe in het afgelopen jaar weleens in slaap te zijn gevallen achter het stuur van hun auto. Het is dan ook geen verrassing dat slaapgebrek een grote rol speelt bij veel ongelukken die het etiket oorzaak onbekend opgeplakt kregen. We weten dat 10% van de verkeersongevallen te wijten is aan slaperigheid. Van de personen van 18 tot 24 zegt 72% dat ze het afgelopen jaar weleens in slaperige toestand achter het stuur hebben gezeten, wat verklaart waarom er meer jongeren omkomen door vermoeidheid dan door alcohol. Dat niet alleen autobestuurders in slaap vallen werd nog maar eens geïllustreerd in een artikel uit De Standaard van deze week.
In de verkeerstoren van de luchthaven van de Indiase hoofdstad Mumbai heerste begin deze week flinke paniek: een vliegtuig dat in Mumbai had moeten landen, vloog over het vliegveld heen zonder ook maar een meter te dalen. De twee piloten van het vliegtuig, dat meer dan honderd mensen vervoerde, bleken in slaap te zijn gevallen. Het vliegtuig stond op de automatische piloot, schrijft de Indiase krant The Times of India donderdag. Pas vijftien mijl verder lukte het de piloten te wekken.
De medewerkers van de verkeerstoren namen via een speciale procedure contact op met het vliegtuig, omdat ze vreesden voor een kaping. Pas toen in het vliegtuig een noodalarm afging, dat door de verkeerstoren was aangezet, ontwaakten de piloten uit hun dutje.
Onderzoek toont aan dat sommige vliegtuigpiloten zitten te knikkebollen als ze de startpositie moeten innemen. Anderen vallen kortstondig in slaap tijdens de laatste dertig minuten van de vlucht, tijdens het dalen en de landing van het vliegtuig. Bij een aantal piloten zijn verscheidene microslaapjes geconstateerd gedurende de laatste tien minuten van de vlucht, dus op het moment dat ze het toestel aan de grond zetten! Gelukkig is de automatische piloot van een vliegtuig altijd wakker en actief om alles in goede banen te leiden.
Er bestaat een oorzakelijk verband tussen ademstoornissen tijdens de slaap en ADHD-achtige verschijnselen. Men kan zich afvragen wanneer de ademstoornissen ernstig genoeg zijn om tot ADHD aanleiding te geven en dus absoluut moeten behandeld worden.
Bij kinderen gaat slaapapneu gepaard met snurken, rusteloosheid en frequent ontwaken. Blijft dit onbehandeld, dan kunnen ernstige complicaties optreden, zoals groeiachterstand, hart- en vaatziekten, leerproblemen, hyperactiviteit, agressiviteit en antisociaal gedrag. Meestal is slaapapneu bij kinderen het gevolg van erg grote amandelen. Andere mogelijke verklaringen zijn vormafwijkingen van de schedel en het aangezicht, zwaarlijvigheid en neurologische stoornissen. Het wegnemen van de amandelen doet de slaapapneu verdwijnen in 75% tot 100% van de gevallen; vaak wordt vastgesteld dat het succespercentage des te lager is naarmate de behandelde kinderen zwaarlijviger zijn.
Uitgesproken slaapapneu is niet de enige stoornis die tijdens de slaap de bovenste luchtweg kan treffen, er bestaan ook mildere vormen. Het geheel wordt aangeduid als sleep-disordered breathing (SDB), hierbij toont een slaaponderzoek onvoldoende verstoring van de slaap om de diagnose slaapapneu te kunnen stellen. Tijdens de laatste jaren is steeds duidelijker aangetoond dat lichtere vormen van SDB toch gevolgen kunnen hebben voor het cognitieve, emotionele en gedragsmatige functioneren bij kinderen. Een breed scala van cognitieve en emotionele stoornissen is met SDB in verband gebracht, maar vooral met ADHD is de correlatie duidelijk aangetoond.
Een doeltreffende behandeling van SDB doet de vastgestelde cognitieve en gedragsmatige problemen wijken, wat het oorzakelijke verband tussen beide aantoont. Maar er stelt zich een belangrijk probleem: men kan geen duidelijke correlatie aantonen tussen de evolutie van de cognitieve/gedragsmatige stoornissen en die van de parameters tijdens het slaaponderzoek, vóór en na de behandeling. Het zou nochtans nuttig zijn met meetbare criteria te kunnen achterhalen wanneer een ademstoornis ernstig genoeg is om een behandeling noodzakelijk te maken met het oog op de preventie van de cognitieve en gedragsmatige stoornissen.
Verschillende verklaringen zijn mogelijk voor de afwezigheid van een verband tussen de cognitieve/gedragsmatige problemen en de parameters tijdens een slaaponderzoek. Zo heeft men vastgesteld dat vooral de lichtere vormen van SDB, en niet zozeer de zwaardere vormen, gecorreleerd zijn met ADHD-achtige gedragingen. Mogelijk zijn de klassieke parameters niet gevoelig genoeg om lichte vormen van SDB te detecteren. Een andere verklaring kan zijn dat de correlatie tussen SDB en ADHD door andere, alsnog onbekende variabelen wordt bepaald. Serotoninewaarden, genetische factoren, leeftijd en geslacht zijn een paar variabelen die voor verder onderzoek in aanmerking komen.
Wat is het verband tussen ademhaling, slaap en diabetes (suikerziekte)? Waarom heb je meer risico op diabetes bij slaapapneu? Endocrinologe Dr. Dominique Ballaux gaf hierover op 1 maart een opmerkelijke lezing in het UZA tijdens de algemene vergadering van slaapapneupatiënten.
Voor we onder de loep nemen hoe een gestoorde ademhaling tijdens de slaap aanleiding kan geven tot diabetes nog eerst even dit. Diabetes kan zelf ook problemen met de ademhaling geven. De adem wordt op gang gehouden dankzij ons ademcentrum, gelegen in de hersenstam, dit stuurt prikkels naar de ademspieren, middenrif en borstkas om te ademen. Als dit zenuwcentrum niet goed functioneert spreken we over centrale slaapapneu, in tegenstelling tot de klassieke vorm, obstructieve slaapapneu, waarbij de luchtweg toeklapt. De link tussen diabetes en een slechtere werking van onze ademcontrolekamer is waarschijnlijk door aantasting van de zenuwgeleiding. Diabetes heeft de nare gewoonte om niet alleen je kleine bloedvaatjes aan te tasten, maar ook om de geleiding in je zenuwuiteinden te verstoren.
Hoe kan een gestoorde ademhaling tijdens de slaap aanleiding geven tot diabetes?
Fred, vijftig jaar, 'gezegend' met een flink buikje, heeft last van slaapapneu. Wanneer hij nog maar goed in slaap is gevallen klapt zijn luchtpijp toe, de adem stopt, het zuurstofgehalte in het bloed begint te dalen. Na 10 seconden schakelen de hersenen over naar alarmstadium 1, even later als het zuurstofgehalte verder daalt sturen ze een alarmsignaal uit om Fred te wekken. Het vecht- en vluchtzenuwstelsel draait op volle toeren en pompt adrenaline in het bloed, Fred schrikt kort wakker en kan terug ademen. Intussen mobiliseert het circulerend adrenaline hapklare energie: glusose. Dit ligt opgestapeld in de vorm van energiereserve (glycogeen) in de lever, spieren en vetcellen. Het is trouwens het hormoon insuline dat hier voor zorgt, dit werkt als een sleutel op de deur van lichaamscellen om glucose uit de bloedbaan op te nemen. Eens dit glucose in de cel opgenomen is wordt dit door insuline omgezet naar reservebrandstof: glycogeen. Om terug te gaan naar Fred, door de inwerking van adrenaline wordt het glycogeen omgezet tot glucose en in de bloedbaan vrijgegeven. Hierdoor stijgt het glucosegehalte in het bloed.
Naast zuurstofnood geeft ook een voortdurend onderbroken slaap (slaapfragmentatie) een extra prikkeling van het vecht- en vluchtzenuwstelsel, met vrijstelling van adrenaline. Maar slaapfragmentatie doet nog meer: de hersen-bijnier-as wordt gestimuleerd, wat resulteert in extra vrijstelling van adrenaline, en vooral van cortisone door de bijnieren. En wat is het effect van cortisone op het bloedsuiker? Juist, een stijging van het glucosegehalte.
Daling van het zuurstof in het bloed geeft ook vrijstelling van cytokine's (stoffen die de ontstekingsreactie in gang zetten). Deze cytokines komen vrij door afbraak van vetcellen, en vooral de dikke buik van Fred is de boosdoener. Dit zogenoemde centrale vet is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten en voor slaapapneu. Buikvet stelt vetzuren vrij die in de lever worden opgestapeld. Hierdoor verminderd het effect van insuline ter hoogte van de lever en de spieren met als gevolg dat glucose in het bloed blijft circuleren. Behandeling van slaapapneu met CPAP vermindert dit centrale vet, onafhankelijk van verandering van het totale lichaamsgewicht.
Slaapapneu vermindert de gevoeligheid aan leptine, een hormoon geproduceerd door de vetcellen. Normaal zou het verhoogd leptinegehalte een eetlustvermindering moeten geven, maar Fred voelt daar niets van zodat hij maar blijft dooreten. Dit maakt hem nog zwaarder, wat dan weer zijn slaapapneu verergert en hem daarbovenop meer last bezorgt met het klaren van glucose uit het bloed. Zie ook vorig artikel: overgewicht en slaapapneu.
Het gevolg van de stimulatie van het vecht- en vluchtzenuwstelsel, van de gestegen cortisone, van de vrijstelling van cytokines en ten slotte van het verhoogd gewicht is een verminderde tolerantie aan glucose, waarbij de lichaamscellen ook minder gevoelig worden aan de werking van het hormoon insuline. Fred ontwikkelt dus een insulineresistentie, en van daar is het maar een kleine stap naar diabetes type 2 (ouderdomssuikerziekte).
Gebruik van CPAP bij slaapapneu verhoogt de gevoeligheid aan insuline opnieuw en vermindert dus het risico om diabetes te krijgen. Wie diabetes heeft en daarbij lijdt aan slaapapneu, ziet zijn suikerwaarden (Hba1c) verbeteren door CPAP toe te passen. Tenslotte blijkt dat hoe meer apneu, hoe ernstiger de diabetes is.
Bron: voordracht Dr Ballaux, ledenvergadering VAPA op 1 maart in het UZA.
Zwaarlijvigheid is een uitlokkende factor bij slaapapneu. Door een gestoorde slaap ontstaan dan weer stoornissen in de stofwisseling. Patiënten met zwaarlijvigheid en slaapapneu komen op die manier in een kwalijke situatie terecht: ze combineren twee oorzaken van ontsporing van hun stofwisseling. Mechanismen die deze verschillende correlaties kunnen verklaren, zijn steeds beter gekend. Dr. Michèle Langendries verklaart dit nader in 'De Huisarts'.
In de algemene bevolking komt slaapapneu (obstructive sleep apnea of OSA) voor bij ongeveer van 2% tot 5% van de bevolking. Bij zwaarlijvige personen klimt ze tot boven de grens van 30% en bij zeer ernstige zwaarlijvigheid worden cijfers tussen 50% en 98% bereikt.
Mensen met OSA hebben vernauwde bovenste luchtwegen. In waaktoestand kan de persoon dit compenseren door een verhoogde activiteit van de spieren van de bovenste luchtwegen. Maar tijdens de slaap klappen ze toe (zie video). Een smalle bovenste luchtweg kan te wijten zijn aan individuele anatomische variaties, maar wordt systematisch verergerd door zwaarlijvigheid. Een belangrijk mechanisme hierbij is de opstapeling van vet in de weke weefsels die de luchtweg omringen. Daarnaast is aangetoond dat bij zwaarlijvige patiënten het ademvolume kleiner is, omdat hun dikke buik tijdens het inademen het opengaan van de borstkas belemmert. Bij patiënten met OSA is de bovenste luchtweg des te smaller naarmate het ademvolume kleiner is.
Ten slotte is ook gebleken dat er bij zwaarlijvige mensen wat schort met het functioneren van de spieren die de bovenste luchtweg openhouden. Sommige halsspiertjes vertonen tijdens de ademcyclus een wisselende spierspanning: de spanning is laag wanneer tijdens het uitademen een positieve druk in de luchtwegen aanwezig is, maar wordt hoger bij de negatieve druk die het inademen kenmerkt. Er zijn aanwijzingen dat het correct functioneren van deze spieren door vetopstapeling in het gedrang komt.
Mensen met OSA hebben een onderbroken slaap en minder REM-slaap. Er is duidelijk aangetoond dat slaaptekort je lichaamscellen minder gevoelig maakt voor insuline (insulineresistentie) en zo het suikergehalte in het bloed doet verhogen. Steeds meer onderzoeksgegevens wijzen slaaptekort aan als een risicofactor voor insulineresistentie en suikerziekte. Bij gezonde personen deed een slaaptekort gedurende niet meer dan 24 uur de insulinegevoeligheid afnemen. Ook specifiek bij OSA is een verhoogde insulineresistentie aangetoond, die wijkt na het instellen van een behandeling met CPAP. De afname op korte termijn is zelfs meer uitgesproken bij minder zwaarlijvige personen, wat een extra aanwijzing is dat het slaaptekort, naast de zwaarlijvigheid, de insulineresistentie mee bepaalt. De verhoogde insulineresistentie is een factor die bij OSA het voorkomen van verhoogde bloeddruk en het toegenomen risico op hart en vaatziekten kan verklaren.
Steeds beter aangetoond is ook het bestaan van een gestoorde vrijstelling in het bloed van leptine bij mensen met OSA. Leptine is een hormoon dat wordt aangemaakt door het vetweefsel en de voedselinname regelt: hoe meer vetweefsel er is, hoe meer leptine wordt geproduceerd en hoe minder men gaat eten. Bij mensen met OSA worden te hoge leptinewaarden gevonden en behandeling met CPAP doet deze stoornis wijken. Uit de vaststelling dat de leptinewaarden bij patiënten met OSA hoog zijn ongeacht de vetmassa, leidt men af dat er sprake is van een verminderde gevoeligheid aan leptine (leptineresistentie). Dit zou er wel eens toe kunnen leiden dat OSA de voedselinname doet toenemen, en daardoor de zwaarlijvige OSA-patiënt in een vicieuze cirkel opsluit. Leptine blijkt trouwens maar het topje van de ijsberg te zijn. Ook het hormoon ghreline, dat de eetlust stimuleert, is in te grote hoeveelheden aanwezig bij patiënten met OSA. Ook stoornissen in de vrijstelling van een aantal andere eetlustregulerende hormonen zijn aangetroffen.
Bron: De Huisarts 22 mei 2008 Nr. 877 25, Diabetes Care. 2008; 31 Suppl 2:S303-9.
Dokter Koen Van Hoeck, kindernefroloog aan het UZ Antwerpen, is zopas gepromoveerd op een onderzoek over bedplassen. Hoewel bedplassen al eeuwen bekend is, bleef de aandoening lang in raadsels gehuld. Daarvan zijn er onlangs een paar opgehelderd.
Wat verstaat men onder bedplassen? Voor alle duidelijkheid, bedplassen is een ongewild en onbewust urineverlies tijdens de slaap op een leeftijd waarop men doorgaans al droog zou moeten zijn. Kinderen worden meestal 's nachts droog tussen de leeftijd van 3 tot 5 jaar. Als je kind nog bedwatert op 6 jaar is het raadzaam om hulp te zoeken. Immers van de 100 kinderen die lijden aan bedplassen op 5 jaar zullen er nog 30 bedplassen als ze 10 jaar zijn geworden en 5 op 18 jarige leeftijd. Bedplassen verdwijnt dus bij de meeste kinderen in de loop van de jaren, maar niet bij iedereen. Hoe sneller het probleem wordt aangepakt, hoe beter voor je kind. Het kind krijgt immers een beter zelfbeeld als het droog raakt en kan opnieuw in alle rust bij een vriendje blijven slapen of deelnemen aan een vakantiekamp.
Hoe vaak komt bedplassen voor ? Men kan gerust zeggen dat bedplassen een vaak voorkomend probleem is: 10% van de kinderen tussen zes en zeven jaar heeft er nog last van. Concreet wil dat zeggen dat er in het eerste en tweede leerjaar twee tot drie kinderen per klas zijn die nog bedplassen. Bedplassen komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes, een vaststelling waarvoor er nog geen verklaring is.
Wat zijn de oorzaken van bedplassen? Klassiek worden drie factoren aangehaald als mogelijke oorzaken van bedplassen: 1. Een vertraagde cognitieve rijping: het gevoel van een volle blaas wekt het kind niet. Je kind slaap daarom niet dieper, maar zijn inwendige alarmklok werkt niet zoals het hoort. 2. Een kleine blaascapaciteit en/of een vroegtijdig, onbeheerst samentrekken van de blaas. 3. Een hoge nachtelijke urineproductie. De hoeveelheid urine die het kind 's nachts aanmaakt is groter dan de blaascapaciteit.
Daarnaast is zeker een erfelijke factor aanwezig. Indien beide ouders last hadden van bedplassen is de kans zeer groot (77%) dat ook de kinderen zullen bedplassen. Indien één van de ouders er last van had, is de kans 44%.
Bedplassen wordt dus niet door emotionele of psychische problemen veroorzaakt, evenmin door luiheid van je kind. Omgekeerd kan het wel psychische problemen geven, kinderen met bedplassen hebben dikwijls een laag zelfbeeld, ze worden soms vernederd of gepest, ze voelen zich beschaamd of ontgoocheld. Het kan leiden tot frustratie en stress, want niemand mag dit geheim ontdekken.
Welke onderzoeken? Erg complexe onderzoeken zijn niet nodig om meer te weten te komen over de oorzaak. Meestal volstaat een gerichte ondervraging, een eenvoudig lichamelijk onderzoek en een analyse van de urine. In sommige gevallen kan een echografie van de blaas en urinewegen nuttig zijn om eventuele afwijkingen vast te stellen.
Welke behandeling? De eerste stap in de aanpak van bedplassen is het bijhouden van een gedetailleerde plas- en drankkalender. Zo kom je meer te weten over de urineproductie overdag en 's nachts, het blaasvolume, hoe dikwijls je plast, eventueel urineverlies en over de vochtinname.
Vervolgens let je erop om overdag meer te drinken en minder voor het slapengaan. Drink geen koffie, cola, ice-tea, melk of yoghurt enkele uren voor het slapengaan, want dit kan het bedplassen verergeren. Je gaat plassen net voor je onder de wol kruipt. De ouders besteden best geen aandacht aan het bedplassen op zich, maar blijven kalm, stellen hun kind gerust en moedigen het aan of belonen hun kind wanneer het een droge nacht heeft.
De gangbare behandeling voor een kleine blaascapaciteit is het gebruik van ophoudoefeningen, oxybutynine of een combinatie van beide. Een hoge nachtelijke urineproductie wordt behandeld met vochtbeperking of desmopressine, een synthetisch derivaat van het hormoon dat de concentratie van de urine door de nieren bevordert, waardoor je kind minder urine aanmaakt. Maar eigenlijk beschikten we tot nog toe niet over gestandaardiseerde criteria en referentiewaarden voor het diagnosticeren van een kleine blaascapaciteit of een hoge nachtelijke urineproductie, zegt dokter Van Hoeck. Daarom was de eerste stap in ons onderzoek het in kaart brengen van de normale dag-nacht variatie van de urineproductie.
Vijftig niet-bedplassende kinderen hebben gedurende 72 uur het volume en het uur van hun plasjes genoteerd, zodat de urineproductie kon worden berekend. Niet totaal onverwacht nam de urineproductie s nachts af: twee uur na bedtijd werd nog een urineproductie van 0,8 ml/kg/uur gemeten. Ook vrij voorspelbaar was dat het volume van de ochtendplas, gezien de lange tijdspanne sinds de laatste plas, bij de meeste kinderen opmerkelijk hoger lag dan het volume van de plasjes tijdens de dag. Maar wat vooral opviel, was dat voor een bepaalde urineproductie de dagplas systematisch kleiner was dan de nachtplas. Met andere woorden, tijdens de nacht kan de blaas met een bepaalde urineproductie een interval van zon elf uur overbruggen, terwijl ze overdag voor eenzelfde urineproductie maar een interval van een drietal uur aankan. Men dacht vroeger dat de nachtelijke overbruggingscapaciteit van de blaas zuiver te wijten was aan de afgenomen urineproductie, maar nu weten we dat de blaas s nachts hogere urinevolumes kan verdragen. Dit is een nieuw gegeven, concludeert Koen Van Hoeck. Het kwam er nu op aan te onderzoeken wat er gebeurt bij kinderen die bedplassen.
In dit stadium van het onderzoek moesten bedplasvolumes worden bepaald met het wegen van luiers. We zagen dat de bedplasvolumes niet groter waren dan een gewone dagplas. Bij bedplassende kinderen is er dus sprake van te vroege blaassamentrekkingen. Daarentegen vielen de bedplasmomenten in de overgrote meerderheid van de gevallen samen met een normale nachtelijke urineproductie. Bedplassende kinderen hadden zelfs een iets lagere nachtelijke urineproductie dan niet-bedplassende kinderen ze haalden 0,7 ml/kg/uur en de overgang naar het nacht ritme stelde zich tijdig in. Wel werd vastgesteld dat het maximale plasvolume een maat voor de blaascapaciteit onder de normale waarden lag. Dit was voor de onderzoekers een nieuw aanknopingspunt: Bij normale kinderen is de maximale plas meestal de ochtendplas. Bij bed plassende kinderen is dat veel minder vaak het geval, omdat ze doorgaans s nachts al eens in hun bed geplast hebben. Dit zou het kleine volume kunnen verklaren. Toch vroegen we ons af of er geen sprake was van een kleine blaascapaciteit.
Een logisch vervolg bestond erin om te proberen de maximale plas te vergroten met ophoudoefeningen, al dan niet in combinatie met oxybutynine of een neppil. Een controlegroep werd enkel en alleen getraind met een plaswekker. De follow-up duurde twaalf weken en de behandeling werd als succesvol beschouwd als er tijdens de laatste vier weken één of geen natte nacht werd opgetekend. De resultaten wezen uit dat een verhoging van de maximale plas kon worden bereikt met ophoudoefeningen in combinatie met oxybutynine of placebo. Zonder ophoudoefeningen of met de plaswekker was er geen gunstig resultaat zichtbaar. Maar het uiteindelijke doel werd gemist: de toegenomen maximale plas vertaalde zich niet significant in het verdwijnen van het bedplassen. De plaswekker had wel een gunstig effect op het bedplassen, zelfs op een verbazende manier: We waren ervan uitgegaan dat we na drie maanden een succespercentage van 60 à 65% zouden halen. Maar 73% van de kinderen bleek na die tijdspanne geen bedplassen meer te hebben. Bewezen was in ieder geval dat een kleine maximale plas geen oorzaak is van bedplassen.
We hadden nog één kans om met de ophoudoefeningen toch iets te bereiken, zegt dokter Van Hoek. We moesten aantonen dat deze oefeningen de resultaten verkregen met de plaswekker nog konden verbeteren. Daarom werden alle kinderen die na de eerste twaalf weken niet droog waren, nog eens even lang met de plaswekker behandeld en vervolgens een jaar gevolgd. Eén jaar na de plaswekkertherapie was, naargelang de behandelingsgroep, 47% tot 60% blijvend droog. Maar er was geen significant verschil tussen de kinderen die ophoudoefeningen hadden gekregen en de anderen.
Voor Koen Van Hoeck is de conclusie duidelijk: geef kinderen met bedplassen een plaswekker als je er zeker van bent dat er geen andere aandoeningen in het spel zijn, zoals een zenuwletsel of geassocieerd stoelgangverlies. Het kind belasten met maatregelen zoals vochtbeperking of oefeningen, is nutteloos. De techniek met de plaswekker, berust op conditionering: telkens als het kind in bed plast, wordt het door een belletje gewekt. Op termijn leert het kind bedplassen associëren met wakker worden en zal het uiteindelijk op een dergelijk incident anticiperen door tijdig te ontwaken.
In ons onderzoek werden betere resultaten bereikt als het kind jonger dan acht jaar was, aldus nog dokter Van Hoeck. Een belangrijk gegeven is ook dat we in onze populatie kinderen hadden toegelaten die al eens eerder voor bedplassen waren behandeld, op voorwaarde dat de behandeling minstens drie maanden vóór het begin van ons onderzoek was gestopt. We stelden vast dat de beste resultaten werden verkregen bij kinderen die al eens een behandeling hadden gevolgd. Falen van een eerste therapie heeft dus geen ongunstige prognostische betekenis volhouden is de boodschap. De ouders moeten wel realistische informatie krijgen over het slaagpercentage met de slaapwekker.
Bron: De Huisarts 29 mei 2008 Nr. 878, Bedplassen moet een belletje doen rinkelen, Dr. Michèle Langendries. www.stopbedplassen.be
Honger zou een goede remedie zijn tegen jetlag. Een ontregelde biologische klok heeft na een korte maar fikse vastenperiode onmiddellijk weer het juiste dag-nachtritme ritme te pakken. Voorlopig alleen nog getest bij muizen, maar misschien een handige tip voor uw volgende intercontinentale trip. Plaats van medicatie bij jetlag: klik hier.
Honger en voedsel zijn een veel sterkere regulator van onze ingebakken biologische klokdan de door zonneschijn aangedreven dag-nachtcyclus, blijkt uit recent onderzoek in het tijdschrift Science. Als voedsel alleen beschikbaar wordt gesteld op ogenblikken dat muizen normaal slapen, verschuiven ze zonder veel moeite hun circadiaanse ritme (dag-nachtritme, circa dies: ongeveer een dag). Volgens de Amerikaanse onderzoeker Cliff Saper van het Beth Israel Deaconess Medical Center in Boston (VS) ligt hierin een sleutel om jetlag beter de baas te kunnen of de problemen die nachtwerkers ondervinden aan te pakken.
"In onze hersenen schakelen een reeks genen elkaar aan en uit in een cyclus van 24 uur", legt Saper uit. "Die genetisch gedreven klok bevindt zich in een kleine kern van zenuwcellen die we de suprachiasmatische nucleus noemen. Zelfs als je de cellen verwijdert en individueel in cultuur brengt, blijft die klokfunctie intact." Eén van de cruciale genen die deze klok aandrijft, is het Bmal1-gen. Wordt Bmal1 uitgeschakeld, bv. in transgene muizen, dan valt het circadiaanse ritme van de diertjes uit en raakt hun vaste levenspatroon met opeenvolgende activiteiten totaal uit balans. Het gaat hierbij niet alleen om het slaap- en waakritme, maar ook over ritmische variaties in lichaamstemperatuur, motorische en seksuele activiteit, behoefte aan water en voedsel, hormoonproductie, etc.
De suprachiasmatische kern is echter niet de enige zenuwknoop met een biologische klok die onder controle staat van Bmal1. Ook een kern in de hypothalamus (de dorsomediale nucleus) heeft een klokfunctie. Die staat niet onder invloed van het 24-uur dag-nachtrimte, maar wordt wel geregeld door de voedingscyclus. "Krijgen de diertjes voldoende voedsel, dan blijkt er geen effect te zijn van de dorsomediale nucleus op het dag-nachtritme van de dieren", zegt Saper. "Maar laten we hen eerst even flink honger lijden, gevolgd door een nieuwe voedingscyclus die in timing verschilt van de oorspronkelijke, dan 'verzet' de klok in de dorsomediale nucleus de hoofdklok in de suprachiasmatische kern. De diertjes passen op heel korte tijd hun dag-nachtritme aan het nieuwe voedingsritme aan. Voeding primeert dus op de dag-nachtcyclus."
Welke lessen kunnen we hieruit trekken? "Wat voor muizen geldt, is wellicht ook toepasbaar op mensen", vermoedt Saper. "De genetica en fysiologie van beide zoogdieren is op het vlak van circadiaanse bioritmes gelijklopend: dezelfde genen en dezelfde zenuwknopen zijn in het spel." Een 'klinisch' experiment is overigens niet eens zo moeilijk op te zetten: wie naar het oosten of de VS vliegt, eet niets op het vliegtuig, gaat met honger naar bed en neemt 's ochtends een flink ontbijt. En dan maar afwachten of die jetlag nog toeslaat
Ik wil graag de reactie vermelden van een stewardes, iemand die dus permanent met jet-lag geconfronteerd wordt.
Ik ben stewardes en heb dus wekelijks te maken met een jetlag. Melatonine, vasten, stug volhouden en doen of je neus bloedt, van alles geprobeerd maar niets helpt. Vasten ook niet want je valt om van de honger, zeker als je actief moet zijn. Wat wel echt helpt is een nieuwe mobiele lichttherapielamp. Dit werkt dus wel en heel goed. Het is al heel lang bekend dat je met lichttherapie je biologische klok direct gelijk kan laten lopen aan de nieuwe locale tijd, maar die lampen waren echter zo groot dat je ze niet mee kon nemen. Deze nieuwe lamp, de Litebook Elite dus wel. Fly to the east, licht in de ochtend, fly to the west, licht in de avond. Heel simpel, een keer is genoeg. Echt een aanrader die werkt. Kijk maar eens op www.goodlite.nl. Daar staan ook verkoopadressen.
Bron: Artsenkrant 30 mei 2008, nr 1922, Peter Raeymaekers Fuller, P.M., Differential rescue of light-and-food-entrainable circadian rhythms, Science, 320, 23 mei 2008, 1074-1077.
Slapeloosheid moet je niet bekijken als een op zich alleen staand probleem, maar als iets dat beïnvloed wordt door verschillende factoren. Zie ook de 3 P's van slapeloosheid.
De invloed van hart- en vaatziekten, longproblemen, suikerziekte en aanslepende pijn is al langer gekend (zie ook oorzaken van slapeloosheid). Ook zwangerschap en menopauze verhogen het risico op slapeloosheid. Er bestaat eveneens een sterk verband tussen slapeloosheid en depressie, angststoornissen en posttraumatische stress.
Maar nu blijkt ook je persoonlijkheid een belangrijke rol te spelen in de kans op een minder goede nachtrust. Wie zijn emoties opkropt loopt meer kans om slechter te slapen. Uit studies blijkt ook dat slechte slapers zich meer zorgen maken over hun slaap. Het zich overmatig zorgen maken resulteert in hogere prikkelbaarheid (niveau van opwinding) gedurende de slaap, met gemakkelijker wakker worden tijdens de nacht, wat dan weer het gevoel van voldoende slaap ondermijnt. Dit proces van psychische conditionering (dwz een automatisch antwoord volgt op een prikkel) verhoogt het allertheidsniveau en versterkt dus het slaapprobleem.
Een recent denkmodel stelt voor dat wie al lang slecht slaapt, een selectieve aandacht ontwikkelt voor alles wat hun slaap zou kunnen verstoren. Daarbij overschatten ze hun slaaptekort en het verminderd functioneren overdag. Ze ontwikkelen afweergedragingen zoals overmatig controleren van hun gedachten en onderdrukken van hun gevoelens. Zo versterken ze echter de vicieuze cirkel van hun slaapprobleem en het overdag moeilijker functioneren.
Dit model wordt ondersteunt door EEG opnames (elecro encephalogram) die een verhoogde hersenactiviteit weergaven. Deze toegenomen prikkelbaarheid, in de zin van allertheid, mate van opwinding, laat je meer wakker worden, waardoor je je meer zorgen maakt. In tegenstelling tot mensen die zich overdag moe voelen door slaaptekort, kan iemand met lang aanslepende slapeloosheid zich overdag toch behoorlijk fit voelen, net door die toegenomen innnerlijke prikkelbaarheid. Soms kunnen ze zelfs overdag geen dutje doen als ze het proberen.
Metingen van verscheidene parameters tonen een verhoogd opwindingsniveau. In vergelijking met normale slapers was bij wie slecht sliep het hartritme verhoogd, de lichaamstemperatuur was iets hoger en de bloedvaatjes in de huid meer vernauwd. Meer doorgedreven onderzoek van de hersenwerking (dmv PET-scan) toonde een hogere stofwisseling aan van suiker zowel overdag als tijdens de nacht bij mensen met slapeloosheid. Tijdens de overgang van wakker zijn naar in slaap vallen was er ook een kleinere vermindering merkbaar van de activiteit van die plaatsen in je hersenen die je wakker houden.
Het onvoldoende verminderen van je allertsheidsniveau zou best wel eens de klachten van lang aanslepende slapeloosheid kunnen verklaren.
Bron: Medscape 15/5/08 Insomnia: Impact on Health and Quality of Life. David N. Neubauer, MD.