In het leven van Mozes volgens een joodse volkstraditie komt een opmerkelijke passage voor.
Mozes ontmoet in de woestijn een herder. Hij brengt de dag samen met de herder door en helpt hem bij het melken van zijn schapen.
Aan het eind van de dag ziet hij dat de herder de beste melk die hij heeft in een houten nap giet, die hij op enige afstand op een platte steen plaatst. Dan vraagt Mozes hem waar dat voor dient, en de herder antwoordt: Dat is de melk voor God. Mozes snapt het niet en vraag wat hij bedoelt.
De herder zegt: Ik neem altijd de beste melk die ik heb om die aan God te offeren. Mozes die veel meer verstand heeft dan de herder met zijn naïeve geloof, vraagt hem: En drinkt God die op? Ja, antwoordt de herder, dat doet hij. Dan ziet Mozes zich verplicht de arme herder voor te lichten, en hij legt hem uit dat God, omdat Hij zuiver geest is, geen melk drinkt. Toch is de herder er zeker van dat Hij dat wel doet, en zo redetwisten zij een poosje. Het loopt hierop uit dat Mozes tegen de herder zegt dat hij zich achter de bosjes moet verbergen om te zien of God inderdaad de melk komt opdrinken.
Mozes gaat dan de woestijn in om te bidden. De herder verbergt zich, het wordt nacht en in het maanlicht ziet de herder een klein vosje uit de woestijn komen aantippelen; het kijkt rechts, het kijkt links en gaat recht op de melk af, likt die op en verdwijnt weer in de woestijn.
De volgende morgen vindt Mozes de herder helemaal ontdaan en terneergeslagen.
Wat is er aan de hand?, vraagt hij. De herder zegt: U had gelijk, God is zuiver geest en Hij heeft mijn melk niet nodig. Mozes is verbaasd. Hij zegt: Je zou blij moeten zijn; je weet nu meer van God dan eerst.
Dat wel, zegt deherder, maar het enige wat ik kon doen om mijn liefde voor Hem tot uitdrukking te brengen is mij nu ontnomen. Mozes begrijpt wat hij zeggen wil. Hij trekt zich terug in de woestijn en bidt met aandrang. In de nacht spreekt God tot hem in een visioen: Mozes, je hebt verkeerd gedaan. Het is waar dat Ik zuiver geest ben. Maar toch heb Ik de melk die de herder mij offerde altijd in dank aanvaard als het bewijs van zijn liefde, maar omdat Ik als zuivere geest die melk niet nodig had, deelde Ik hem met dat kleine vosje, dat zo dol is op melk.
De monteur Ronald Belle (USA-Wisconsin), bezig in een hoogspanningsmast, komt met een kabel in aanraking en valt, zwaar verbrand. Een collega, twee meter lager aan het werk, vangt hem op en weet hem vast te houden tot er hulp komt.
Het samenlopend publiek ziet een schouwspel waarover het nog lang kan nadenken. De een houdt de ander vast, ofschoon hijzelf geen steun heeft en het dubbele gewicht op de draad onder zijn borstkas hem haast de adem afsnijdt. Zo hangen ze daar tussen hemel en aarde.
Dikwijls vragen wij ons af, of we wel in staat zijn anderen te helpen, als we onszelf onzeker voelen. Of we anderen de weg kunnen wijzen, als we zelf uit de bochten, de zijwegen, de kruisingen en dwaalwegen geen wijs kunnen. Of we andere houvast kunnen geven, als we het zelf niet hebben.
Maar vast staat: als Ronald Bell nog leeft, is dat omdat zijn kameraad zich niet afvroeg: zou ik hem kunnen houden; maar domweg zijn armen uitstak en hem opving. Degene die ik vasthoud, geeft mij houvast. Degene die ik de weg wijs, geeft mij de zekerheid, dat ik op de goede weg ben. Degene die ik liefheb, is de bron van mijn geluk. En dat gaat dan rechtstreeks in tegen de wijdverbreide opvatting, dat mijn geluk ervan af zou hangen of iemand van mij houdt.
Een vrouw vierde pas geleden een merkwaardig jubileum: zij was 25 jaar ziek, zij lag 25 jaar op bed. Een groepje mensen had gezegd: als iedereen wel eens een feestje mag vieren, dan jij zeker!
Jij hebt zoveel voor ons gedaan!
Op dat feest vroeg iemand aan deze vrouw: zeg, dat moet je met toch eens vertellen: hoe heb jij het in godsnaam klaargespeeld, hoe heb je dit vol kunnen houden, 25 jaar lang?
Toen was haar antwoord: eigenlijk begrijp ik erzelf ook niet zoveel van, maar één ding weetik heel zeker: er zijn altijd mensen geweest in deze 25 jaar, die mij nodig hadden, mensen voor wie ik iets mocht betekenen, ook al was ik ziek. Mensen die altijd een beroep op mij hebben gedaan: wil jij aan ons denken, schrijf je nog eens, mogen we nog eens langskomen voor een praatje? In ieder geval heb ik niet voor niets geleefd.
Niets is erger dan te merken, dat je eigenlijk niet zoveel betekent voor iemand anders als hij over je heenkijkt, als hij nooit iets durft te vragen, en je alsmaar laat voelen, dat het niet kunt. Och, laat mij het maar even voor je doen, want jij brengt er toch niets van terecht.
En wat is het fijn, wanneer je merkt, dat je voor een ander wel echt bestaat en dat je iets mag betekenen.
Zaterdag en zondag mocht ik een kindje dopen. Op zaterdag werd Kane kind van God en bijgevolg 'onze aller broer in de Heer'. Vader Patrick en moeder Els staan borg voor zijn menselijke en gelovige opvoeding. Zondag werd dan Bram gedoopt. Ook Bram werd 'kind van God' en bijgevolg 'ons aller broer in de Heer'. Zijn ouders, Christoph en Peggy, staan samen met meter en peter borg voor zijn menselijke en christelijke opvoeding.