De late winter die we beleven doet me terugdenken aan die van 1962 - 1963! Toen viel de winter aanvankelijk ook best mee, maar eind januari begon de ellende. Sneeuw, en daarna vorst. Tot - 20° soms! Zelfs de zee bevroor!
En dat duurde en duurde! Maanden! Bijna tot Pasen! De sneeuw? Die bleef gewoon liggen. Op straat, op de fiets- en voetpaden, overal. Van zout strooien had niemand ooit gehoord. Hoogstens werd door de wegbeheerders af en toe wat zand gestrooid over de hardgereden sneeuwlaag.
Ik was toen tweeëntwintig en reed elke dag met de bromfiets naar mijn werk, zowat 15 km van mijn huis. Koud tot op het bot, alert als wàt om niet uit te schuiven
brrr! En toch vond ik het ergens avontuurlijk. Zou ik mijn bromfiets voor geen geld ter wereld hebben verwisseld voor de trein.
Maar toch was het ook toen dat ik pas echt besefte dat ik een betere baan wou. Dichter bij huis. Interessanter. Fatsoenlijker. Netter. En ik ging meedoen aan het examen voor politie. Slaagde, en dacht in eerste instantie bij mezelf:
- Whaauw! Nooit meer werken! Altijd netjes in uniform rondwandelen. Nooit meer de handjes vuilmaken. Nooit meer verkleumd op de bromfiets.
Helaas! Het draaide wél een pak anders uit. Ik ving mijn dienst aan op 1 juli 1963. Volop vakantie; volop toeristen; volop drukte. Je werd gewoon tevoet op straat gestuurd voor een bepaalde sector of straat. En neen. Werken in de ware zin van het woord hoefde niet. Wandelen, staan, tussenkomen of verkeer regelen. Fluitje van een cent! O ja? Wel, helemààl niet!
Ten eerste voelt het in het begin alsof je, hoewel in uniform, in je blootje loopt. Juist dóór dat uniform. Incognito wandelen is er niet meer bij. Je voelt je door iedereen bekeken. Je moét dus wel deftig lopen of staan. Acht uur per dag. Eventjes zitten op een bankje of ergens tegen leunen kan natuurlijk niet! Je zou hopen kritiek krijgen. Bij het minste wat er in de omgeving gebeurt richten alle blikken zich ook weer op jou, benieuwd hoe je zult reageren.
Wel, toen ik s avonds thuiskwam was ik dubbel zo moe als na een dag zware lichamelijke arbeid!
En toen kwam de winter weer. Niet zo koud als de vorige, maar veel scheelde het eigenlijk niet. Acht uur op straat! Doelloos wandelend, hopend dat er iets zou gebeuren, maar dat gebeurde nu juist niét! Van patrouille met een wagen, zoals tegenwoordig, was geen sprake! Het was tevoet of met de fiets! Verkleumd tot op het bot! Toén pas leerde ik wat koud hebben betekent.
En dan zie je dametjes snel uit hun wagen springen en een winkel binnenlopen. Ze zijn nét lang genoeg buiten geweest om huiverend uit te roepen: Oh mon dieu, comme il fait froid!
En je denkt bij jezelf wat dat mens er zou van denken daar eens acht uur verkleumd in rond te lopen. Niets om te schuilen. Nergens even binnen kunnen lopen. Buiten! Als een hond! Niet eens kunnen werken om je warm te houden! Verkleumd tot op het bot! Stijfbevroren bijna!
En ja, er kwam een twijfelmoment. En even was ik nét klaar om mijn oude werk terug op te nemen en de politie vaarwel te zeggen. Maar ik had zware motoren zien staan in de politiegarage! En die lokten me. Verleidden me met al de charme en het avontuur dat ik er in zag! En heel erg lang duurde het niet of ik zat op zon monster! De eerstvolgende paasvakantie al! En ik ben er achttien jaar lang op blijven zitten. De winterse koude drong nu nog meer door tot op het bot, maar ik voelde het niet meer! Ik had mijn gading gevonden. Van mijn hobby mijn beroep gemaakt.
Vergroeide met de machine. De motor werd mijn verlengstuk. Man en motor waren één. Meteen ook was het soort politiewerk een pak interessanter dan dat doelloos rondwandelen! Maar koud bleef het wel in de winter op een motor. Kouder dan wat je je ook maar kunt voorstellen.
De gevoelstemperatuur op een motor bedraagt toch, naar ik schat, tussen de vijf en tien graden minder dan de werkelijke temperatuur. Is natuurlijk afhankelijk van je snelheid. Vermits je buiten zit, is de windsnelheid, zelfs bij windstilte, gelijk aan de snelheid waarmee je rijdt. En dat kan drommels koud aanvoelen in de winter, maar heerlijk fris in de zomer. Vandaar dat de stoere macho-hangbuikmotards niet gauw de motor zullen buitenhalen in de winter! Dan zie je alleen maar de échte motorliefhebbers. En die vinden niét dat ze de macho moeten uithangen om van de motor te genieten.
Voor mij echter was het eender of het winter of zomer was, want als de motor onder me tot leven kwam en ronkend ging zingen kon het me allang niet meer deren. Want die muziek was, voor mij toch, de mooiste symphonie die ik ooit hoorde. En ik had maar één zorg: ooit zou ik het motorgebeuren vaarwel moeten zeggen. Hoe moest ik dàt overleven?
Maar ach, er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. En toen de tijd van gaan was gekomen was ik verrast van mezelf: ik keek niet meer achterom. Geen spijt. Geen tranen. Geen emoties. Motoren konden me gestolen worden. Ik had het gehad. Was verzadigd. Kon alleen nog dankbaar op die periode terugkijken en me volledig toespitsen op mijn nieuwe taak. Alleen de vele mooie herinneringen bleven, en dat was me meer dan voldoende.
Willy.
|