Ooit, nog niet zo heel lang geleden, was er een tijd dat, als je muziek wilde beluisteren, je het geluk moest hebben dat je zelf, of iemand uit de buurt of in de familie, een instrument kon bespelen of kon zingen. Zoniet, dan moest je maar zelf een deuntje fluiten. En dat werd ook gedaan! Zo rond vijf zes uur in de namiddag reden de werklui naar huis op de fiets... en ze floten een deuntje. De werkdag zat er weer op. Moeder de vrouw wachtte thuis, het eten was klaar en de vrije tijd kon beginnen.
Toen deed de radio meer en meer zijn intrede, en kon je dààr terecht om muziek te beluisteren. Of er was een 'fonograaf' in huis. Zo'n ding dat je met een hendel moest opwinden, er een zware en breekbare 78 toerenplaat moest opleggen, en dan met een beetje geluk naar de krasserige klanken van de plaat kon luisteren.
Het was allemaal, bekeken vanuit de huidige tijd, heel primitief. Maar we genoten ervan! Er was ook nog een zekere persoonlijke inbreng, want voor de plaat moest je zorgen dat hij mooi gepoetst was, en de naald scherp. Voor de radio moest je proberen zo juist mogelijk af te stemmen, voor een goede, en vooral lange antenne zorgen, enz. Met andere woorden: je kreeg niets voor niets en als je het allemaal goed deed kon je fier zijn over je eigen inbreng.
Waarover kun je nu nog fier zijn? Over je radio die zichzelf afstemt? Over de klinisch perfecte CD? Of over de verveling die van dit alles uitgaat?
Vòòr de televisie zijn intrede deed, zorgde de radio toch ook wel voor een zeker avondvullend amusement met programmas als 'De Bonte Dinsdagavondtrein', 'Diesten Pulle' (Westvlaamse humor op de zender Kortrijk), en andere entertainers die je toch met de bescheiden middelen waarover ze beschikten, aan het schaterlachen wisten te brengen.
Een telefoon kon je enkel vinden bij dokters, advocaten of handelaars. Hadden we ook niet nodig! Waarom zouden we? Als je ergens op bezoek wou, dan kon dat op voorhand schriftelijk worden vastgelegd, maar meestal viel je zomaar met de deur in huis. Welkom was je altijd. Afspraken hoefden niet.
Maar het evolueerde allemaal. Eerst zwart-wit TV, dan kleuren TV, en last but not least deed het informaticatijdperk zijn intrede. Ondertussen had ook iedereen al lang een telefoon. Zo'n lomp zwart ding met een hopeloos trage kiesschijf en een zware, indrukwekkende hoorn.
Maar wie had gedacht dat ook hiér het informaticatijdperk zijn stempel zou op drukken? Maar ja hoor! Plots verscheen daar de 'draagbare telefoon'! Aanvankelijk ontvangst via satelliet en peperduur. Een heel nuttig hebbeding voor ondernemers en zakenlui die liefst altijd bereikbaar wilden zijn. Maar plots ook een gegeerd gadget in de handtas van het domme blondje dat het geluk had met een rijke man getrouwd te zijn. Die telefoon te pas en te onpas uit haar handtas halen en zomaar iemand opbellen gaf haar immers het status van een intelligente vrouw!
Maar het ging verder door. Telefoons werden slim. Konden overweg met internet, werden goedkoper, bellen met je thuisland als je allochtoon was werd stukken goedkoper en bovendien betaald door het OCMW... Enfin, het kon niet meer op en iedereen kon ongebreideld van de laatste uitvindingen profiteren.
Zijn we er beter mee geworden? JA toch? Beseffen we dat? NEEN!!! Want we willen steeds meer en niemand is nog tevreden met wat hij heeft. En zéker al niet als buurman weer een nieuw en nog beter gadget heeft!
Eigenlijk zouden die dingen onze sociale contacten moeten bevorderen, maar ze doen net het omgekeerde: als je tegenwoordig op straat een babbeltje maakt dan gaat van de een of de ander plots de GSM af, en kun je de rest van de babbel wel op je buik schrijven. De opgebelde geeft je misschien wel een teken nog even te blijven, maar daar heb je niets aan want zij of hij is in een roddelgesprekje met ergens een onzichtbare persoon verwikkeld, of praat wat afwezig verder met jou, met de duimen een SMS'je opstellend met net diezelfde belangeloze roddel!
Droevig! Indroevig! Zelf heb ik mijn GSM nooit op zak als ik buiten ben. Want sociale contacten wil ik persoonlijk zien als ik ermee wil spreken. En wie mij wilt opbellen moet dat maar doen als ik thuis ben en tijd heb. Mijn GSM staat altijd broederlijk en werkloos naast mijn vaste telefoon. Ze kunnen kiezen waarop ze willen bellen... ALS ik thuis ben. Zoniet, dan wachten ze maar. Want ik vertik het om als een wandelende telefooncel op straat te lopen. Ik zou me doodschamen!
Willy.
|