Rookvrij café.
Daar in dat rookvrij café aan de haven, Daar is nu niemand meer gelukkig en tevree
Ja, Vader Abraham, hoe zou dàt nu komen denk je? En waarom verwondert dat me niet eens?
Nu, we zijn nog niet helemaal zo ver, maar we stevenen er toch recht op af. En dan is het helemaal gedaan met de gezelligheid en met de horeca.
Want als dié het met verstokte niet-rokers moet doen, zal er weinig overblijven van het cliënteel. Zélfs de niet-rokers zullen er op termijn wegblijven, tenzij ze scheel zien van de honger en niet zelf kunnen koken.
En hier refereer ik toch echt wel naar vroegere ervaringen. Vroeger had elke zichzelf respecterende trein namelijk niet alleen eerste en tweede klasse, maar werd ook nog eens een onderscheid gemaakt tussen rokers en niet-rokers afdelingen.
En wat stelde ik vast als ik toevallig eens verdwaalde in zon niet-rokerswagon?
Op één enkel gladgestreken, pathetisch aandoend gezicht na
LEEG !!! Waar zaten die niet-rokers toen? Juist: in de rokers-afdelingen. Daar was er tenminste leven, gezelligheid en vrolijkheid. Die rook werd er dan maar bijgenomen.
En om aan deze wantoestand te verhelpen, werd onder impuls van geleerde koppen de hele trein dan maar rookvrij gemaakt. Oók een manier om je gelijk te halen.
Nu al zien we het verschil. In Vlaanderen deed ooit een mooi spreekwoord de ronde: Waar de heer een tempel bouwt, bouwt de duivel een kapelletje.
Inderdaad: als je vroeger een Vlaams dorp binnenreed en je had dorst, dan hoefde je je alleen maar op de kerktoren te richten. Want daar rond vond je gegarandeerd ook de kapelletjes: gezellige, rokerige kroegjes, waar heel ijverig en vroom aan het eerste (en mooiste) werk van barmhartigheid werd voldaan: de dorstigen laven.
En als je dan al liever niét naar de mis ging
de after-church maakte het allemaal weer goed. Een babbeltje met ouwe vrienden
een heimelijke knipoog van de dochter van de cafébaas
Het was toch allemaal zo braaf en gezellig.
Helaas: het was niet hygiënisch. Niet klinisch clean. We leefden ongezond. Je zou er gevaarlijke ziektes en allergieën kunnen oplopen. En dus kon je die duivelskapelletjes beter mijden. Je rookte, als niet-roker, immers mee.
O ja? Hoe zou het dan komen dat klinisch clean opgebrachte kinderen tegenwoordig allergisch zijn aan zowat alles? En wij, zware zondaars en rokers, juist niét?
Niet moeilijk: van in de wieg reeds werden onze lichaampjes geïnfecteerd met allerlei troep: we ademden, naar huidige maatstaven berekend, zuivere nicotine in. Onze longen waren blijkbaar al zwart alvorens we leerden praten. We werden niét vier keer per dag in bad gestopt
hygiene moest nog uitgevonden worden. Maar we werden niét ziek, en waren ook moeilijk ziek te krijgen. Natuurlijk niet: ons lichaam had de kans gekregen antistoffen tegen al die troep aan te maken.
Nooit was de levensverwachting zo hoog als die nu is. Slaan die intellectuelen met hun statistieken dan niet hun eigen ruiten stuk? Want die cijfers slaan dus wel degelijk op ONZE generatie, die nu oud geworden is.
Welnu, heren professoren
geen enkele generatie vóór de onze rookte ook zoveel!!! Dat kon immers niet omdat meestal het geld ontbrak om ook nog veel tabak te gaan kopen. En toch blijken wij langer te leven? Sorry, dat we dit doen hoor! Dat gooit namelijk de hele antirook-theorie aan diggelen.
Mijn tabakswinkel is toevallig naast een apotheek gelegen. De winkeldeuren netjes naast elkaar. En heel dikwijls stel ik me dan ook de vraag: Achter welke deur zou nu eigenlijk het grootste gif liggen en door welke deur kom je nu gezonder buiten?
En ik denk hierbij dan vooral aan de trendy vrolijkheidspillen: anti-depressiva voor mensen die niet meer durven roken!
In veel gezinnen hing vroeger aan de muur een pijpenrekje met een leuk spreukje er op. In mijn ouderlijke woning was dat: Tevreden zijn en lang te leven is wat het pijpje je kan geven.
Stof tot nadenken? Misschien. Misschien ook waren ze vroeger lang nog niet zo dom als we denken.
Willy.
|