Wat ik nu ga schrijven zal velen erg controversieel in de oren klinken. Mij trouwens ook. Maar ik ben zoals ik ben, toon me zoals ik ben, en kan geen emoties veinzen waar ik ze niet heb.
Op 12 jarige leeftijd had ik een tam vogeltje. Een sijsje. Hij was mijn hartsvriend. Had zijn kooitje in mijn kamer, maar het deurtje stond altijd open, en hij vloog gewoon vrij rond in de kamer. Zodra ik binnenkwam riep hij luidruchtig en kwam op mijn schouder of vinger zitten. Gaf zoentjes, pootjes en nog veel meer. Pas toen hij zag dat ik ging slapen vloog hij naar zijn kooi, stapte binnen, en trok voorwaar ook nog de deur achter zich dicht!
En op een dag
was het sijsje dood. Die dag brak mijn hart voor het eerst in mijn leven. Ik kon het niet aan. Wilde zelf dood. Begroef het lijkje en plaatste er bloemetjes op. Bloemetjes, rijk besprenkeld met mijn tranen.
En weken later, na de eerste shock, ging ik me vragen stellen. Levensvragen. En dacht bij mezelf: Wat als mijn ouders ooit sterven? Als ik al zo huil voor een vogeltje
wat staat me dan nog allemaal te wachten? Zo leven is toch niet mogelijk? Dat kan toch niet de bedoeling zijn van onze menselijke natuur?
En toen, misschien gestimuleerd door mijn logische denkwijze, moet er een soort zelfverdedigingsmechanisme aan het groeien gegaan zijn. Er stierven mensen in mijn omgeving
ik huilde niet. Mijn ouders stierven vele jaren later
ik huilde niet. Ik leek te hebben afgerekend met de dood. In één keer alles duur te hebben betaald, en begrepen dat dood niet echt bestaat en dat de levenden zich er zéker niet aan moesten laten kapotmaken! Of lag het nog anders?
Mensen die me dierbaar waren, kon ik niet als dood aanvoelen. Ze waren er nog. Hoe of waar wist ik niet, maar dood waren ze zéker niet. En het allerlaatste wat ze wilden was dat ik verdriet zou hebben. Ik voélde ook geen verdriet. Ik denk dat verdriet ons voor een goed stuk wordt aangepraat door de samenleving. Je ziet het van anderen
het beïnvloedt je. Je denkt dat het zo hoort. En onbewust wordt het een levensstijl bij het geringste verlies.
Wie logisch denkt laat zich noch door de maatschappij noch door de religie beïnvloeden. Verkoopt ook geen tranentrekkende woorden van troost, die toch niet helpen. Probeert hoogstens zijn logica op rouwenden over te brengen, wat één enkele keer soms wel lukt. Gelukkig voor die mensen. De andere keren wordt hij enkel maar als wereldvreemd aanzien. Harteloos zelfs!
Hoe mijn logisch denken hieraan te pas komt kan ik gemakkelijk uitleggen: toen ik, als eerste communicantje, nog écht gelovig was, luisterde ik met open mond naar de verhaaltjes van meneer pastoor. Zielen waren onsterfelijk. Ik slikte het als confituur. Whaauw! Eventjes onze strijd strijden hier op aarde, en dan lekker rijstpap met zilveren lepeltjes gaan eten in de hemel. Het kon voor mij niet vroeg genoeg komen. Dàt was, voor mij althans, nog écht geloof
mijn kinderzieltje had nog geen onderscheid leren maken tussen leugens en waarheden.
En dan zag ik de realiteit van de gelovigen: een begrafenis
tranen alom
een ontroerende toespraak die nog meer tranen trok
Hé, waren dàt die gelovigen die wisten dat de ziel onsterfelijk is? Geloofden ze nu plots niét meer dat de afgestorvene lekker in de hemel zat? Hoe had ik het nou? Gelóófden die mensen nu, of deden ze maar alsof? Hadden ze medelijden met de afgestorvene of met zichzelf?
Ja, ik geloof dat ik altijd een beetje teveel logisch denkvermogen heb gehad. Ik slik niets voordat mijn logica het grondig heeft geanalyseerd. Daardoor ben ik later ook niet meer in de kerk gaan geloven. Véél te gemaakt. Te sprookjesachtig. Teveel dingen die niet logisch zijn, maar die je toch moet geloven. En het werkwoord moeten stoort me daar teveel aan. Werkt geestdodend.
Maar in de onsterfelijkheid van de ziel geloof ik nu juist wél. Méér dan alle zelfbenoemde gelovigen samen. Want het is niét iets dat ik weet. Het is iets wat ik aanvoel. En ik voel het aan omdat ik altijd al, liever dan me te laten beïnvloeden door wat ik van anderen zag, op mijn eigen gevoel vertrouwde. Veel anderen raken hun échte gevoel juist kwijt door het te vervangen door geloof.
En nu moet ik eindigen zoals ik ben begonnen:
Ik hou heel veel van huisdieren: katten, honden, vogeltjes
maar ik beperk me heel sterk daarin. Ben bang geworden om een band te hebben met een dier of vogel die vroeg of laat sterft. Want daar huil ik nog steeds om. Daar ben ik helemaal niet tegen opgewassen, en het is nog altijd hetzelfde als destijds met mijn sijsje. Dàt soort verdriet, dat raak ik niet kwijt. Dàt is verdriet dat pas echt doordringt tot in mijn hart.
Want ondanks mijn relatief gebrek aan emoties als mensen sterven, breekt dat hart letterlijk als een huisdiertje sterft.
Misschien omdat ik dan aanvoel dat het helemààl gedaan is met dat vriendje? Dat er geen zieltje achterblijft? Dat het nooit meer verheugd zal fluiten, miauwen of blaffen? Niet hier, en niet vanuit de hemel?
Of
bestaat er voor die beestjes ook een privé hiernamaals? Een hiernamaals dat wij niet kunnen aanvoelen omdat we niet tot die groep aardbewoners behoren?
Dat waren eventjes de eigenaardige conclusies van een psychologisch zelfonderzoek. Waarschijnlijk niets om fier op te zijn. Ben ik ook niet. In de sociale context eerder beschaamd. Maar noch komedie spelen, noch me laten indoctrineren door anderen, is het me waard om die beschaamdheid weg te werken. Liever een relatief emotieloze ik, dan een gehersenspoelde persoon worden die niet langer ik is.
Neen
laten ze me dan maar een koude kikker vinden, ik weet wat ik voel en daar leef ik naar. Dat is
My way.
Misschien wel een levensles voor iedereen: laat nooit ofte nimmer toe dat je ware gevoelens worden verdoezeld door wat je ziet bij anderen, of wat anderen je proberen wijs te maken. Dat is de enige mogelijkheid om helemaal integer jezelf te blijven in alle omstandigheden.
Willy.
|