Zo. Het is er uit: lof der zotheid. Hoe dikwijls in de loop van mijn leven flitsten die woorden me door de geest? Wekelijks? Of eerder dagelijks?
De primeur ervan komt van Erasmus die dat humanistisch werkje al in 1509 schreef, wat dan ook weer een bewijs is dat, wàt we ook denken, er eigenlijk niets is veranderd. Non
rien na changé!
Erasmus haalt in zijn werk venijnig uit naar de kerk, de staat en de geleerden. Dat las ik pas later. Maar de eerste keer dat ik de titel van zijn werk hoorde, en dat zal in de middelbare school geweest zijn, voelde ik meteen al een grote verwantschap met de vent die deze titel had bedacht.
Lof der zotheid. Want hoe jong ik ook was, ik dacht al duidelijk hetzelfde over de maatschappij en de zottigheden die ik dagelijks moest aanschouwen. Alleen
ik vond er de juiste woorden niet voor.
Maar nu hàd ik die woorden, en ze bleven me mijn hele verdere leven door het hoofd spoken. Kon ook niet anders, want telkens weer moest ik aanschouwen hoeveel lof de zotten werd toegezwaaid.
Veel later las ik het boek. Of tenminste toch in meer beknopte termen waar het allemaal op neerkwam. Maar eigenlijk had ik dat niet moeten lezen. De titel alleen al sprak, voor mij althans, boekdelen. De inhoud kon me alleen maar bevestigen dat het nét was wat de eerste keer door mijn hoofd flitste bij het horen van die drie woordjes.
Maar in 1512, toen het werk gepubliceerd werd, vond het slechts hier en daar wat weerklank. Tenminste, het bleek niet in staat iets te veranderen aan de maatschappij.
We zijn vijfhonderd jaar verder
en nog is er niets veranderd. Niets veranderd? Alles is veranderd! Of toch niet?
De mens wist wél alles in zijn omgeving te veranderen en te verbeteren. Alles
uitgenomen zichzelf!
En dààr had ik het altijd al moeilijk mee! Hoera beschaving. Hoera verbeterende levensomstandigheden. Hoera moderne technologie. Hoera voor een mooiere wereld. Maar een betere mens? (hm).
Dikwijls had ik toch gewild dat ik eens kon zeggen: Hoera voor de grote schoonmaak in de menselijke geest! Maar dat gebeurde nooit. Nu weet ik ook waarom: het kàn niet gebeuren, want het zou veronderstellen dat het positieve het negatieve volledig heeft onderdrukt.
En dat is, natuurkundig gezien, niet mogelijk! Het negatieve is er nodig om alles te laten blijven bestaan in de juiste verhoudingen. Maar juist omdat het negatieve zijn negativiteit zo luid uitschreeuwt en weet waar te maken, lijkt het soms alsof er geen positief meer over is. Maar dat is slechts schijn!
Er is heus voldoende positiviteit in de wereld. Maar positieven hebben niet die storende neiging tot janken en over de daken uitschreeuwen. En dus lijkt hun rol alleen maar een achtergrondrol.
Daarom ook is er veel meer moeite nodig om een positieve geest te vinden. Die heeft er namelijk totaal geen behoefte aan om op de voorgrond te treden. Die loopt niet gefrustreerd rond en zoekt geen compensatie in luid gejank voor zijn eigen gebreken.
En ja
daardoor lijkt het positieve heel erg verborgen. Uitdaging temeer voor de positieven om naar gelijkgestemde zielen op zoek te gaan.
En nu acht ik me heel gelukkig dat ik een beetje elektriciteit en elektronica heb gestudeerd. Want daar waar Erasmus het moest doen met de kennis en de wetenschap van zijn tijd, heb ik het voordeel van de verworven kennis in de elektriciteitsleer. Plus dat ik die leer wist door te trekken naar alles in de natuur. Want ook dààrin bestaat alles uit positief en negatief.
Om dan tot de eindconclusie te komen dat negatief en positief mekaar weliswaar zowel afstoten als aantrekken, maar niet zonder mekaar kunnen.
En dank zij deze wetenschap kan ik vrede nemen met de wereld om me heen.
Had Erasmus ook maar énige notie gehad over elektronica, dan was zijn Lof der zotheid waarschijnlijk nog stukken beter geweest. Hij moet trouwens wel iets in die aard hebben aangevoeld, maar helaas, de wetenschap ervoor ontbrak en dus tastte hij een beetje in den blinde.
Voelde iets aan
net zoals ik iets aanvoel betreffende leven na de dood. Maar zoals er voor mij geen enkele wetenschap is waarop ik me op dat gebied kan baseren, was er voor Erasmus ook geen enkele wetenschap die hem het klinkklare bewijs over de noodzaak van positief en negatief kon leveren
en hem terzelvertijd nuanceren en gelijk geven.
In welke omstandigheden, om te besluiten, de woorden Lof der zotheid me telkens weer door het hoofd flitsen? Wel
- Toen het gratis openbaar vervoer werd uitgevonden. (Wie zal dat betalen?)
- Toen het kijk en luistergeld werd afgeschaft.
- Toen absurde snelheidsbeperkingen hun intrede vonden en onze economie voor een goed stuk lam legden.
- Toen boetes buiten alle proporties werden ingevoerd voor futilitaire snelheidsovertredinkjes.
Dit alles toegejuicht door de bevolking, die dacht er rijker en veiliger mee te worden maar er juist armer en gefrustreerder mee werd.
En last but not least flitsten ze me door het hoofd toen ik er zelf het slachtoffer van werd. Zoals bevoorbeeld toen ik ooit de opdracht kreeg 30 verkeersdrempels aan te laten leggen naar de precieze normen en op de plaatsen waar het volgens het verkeersreglement kon.
Voor één keer werden mijn tegenargumenten van tafel geveegd. De trend was gezet en ze moésten er komen. Ik wist drommels goed waarom: door de jankers die klaagden over de snelheid in hún straat, maar zélf snel reden in andermans straten
Ik wist dat diezelfde jankers, na een verkeersdrempel pardoes voor hun deur, achteraf zouden janken over de geluidshinder van remmende en terug optrekkende wagens.
En ja
ik liét ze aanleggen. Moést wel. Vol leedvermaak. En ja hoor! De jankers maakten al gauw een ommezwaai van 180° en gingen nu janken over het lawaai! Tot groot jolijt van ondergetekende.
Tja
lof der zotheid!
Willy.
|