Een druilerige dag en een druilerige avond. De regen bleef maar komen en toen het rond een uur of zes begon te duisteren vond Fred het welletjes. We reden de motos binnen en gingen er nog een paar uurtjes te voet op uit.
Een paar winkelstraten op en af gewandeld, een babbeltje hier en daar, en vooral onze tijd proberend door te komen.
En toen liepen we voorbij het open uitstalraam van een viswinkel. Een heerlijke (nou ja
) geur van gekookte wulken streelde verleidelijk onze neus. En nu moet ik eerlijk zeggen
eigenlijk vind ik die zeeslakken ook wel lekker zo vers uit het kookwater, en de geur wás verleidelijk, zoals ze daar in die kookpot lagen te pruttelen in verse groentjes en kruiden. Maar het denken aan zon walgelijk slijmerig kruipend beest houdt me er toch telkens weer van af ze op te eten.
Bovendien zijn die dingen zo taai als wat en heb je een half uur kauwwerk om er eentje binnen te spelen. Tegen dan heeft mijn walging het al lang gewonnen van mijn goesting.
Fred daarentegen was er gek op, en kon de winkel niet voorbij. Hij kocht er dan ook een portie van in een plastic doosje. En heerlijk kauwend en smekkend liep hij door. Tussen twee wulken door liet hij me weten:
- Zeg, als we nog iets moesten tegenkomen neem jij wel het woord hé? Want met zon beest in mijn mond gaat het praten me niet af.
- Geen probleem! Maar er begon zich al een duiveltje te manifesteren in mijn hoofd. Zo eentje helemaal in het rood en met een vervaarlijke drietand in de hand.
En mijn kans kwam. Van ver zag ik een meisje afkomen op een onverlichte fiets. Ik stootte Fred aan en wees naar haar.
- Jij doet het woord hé? Vroeg Fred.
- Natuurlijk!
Gerustgesteld stak hij de laatste hete wulk in de mond, stapte van het voetpad en deed het meisje stoppen. Ze stopte en keek hem vragend aan. Hij draaide zich om, keek waar ik bleef, maar ik had me omgekeerd en stond belangstellend een etalage te bestuderen. Het duiveltje in me was de oesters van enkele weken geleden aan het wreken.
Achter me hoorde ik een gestamel en gestotter
Beschamend! Echt beschamend dat ze bij de politie geen personeel nemen dat behoorlijk kon praten vond ik. Daar zouden ze toch wel eens iets aan mogen doen!
Beter maar doen of ik die vent niet kende leek me de enige mogelijke strategie.
Na afloop, toen het meisje alweer was doorgereden, mét verlichting dit keer, kwam hij op me af.
- Ehwel kieken? Jij zou toch het woord voeren?
Ik negeerde de vraag, keek hem vrolijk aan en lachte:
- Weet je waar ik nu eens écht goesting naar heb zie? Naar een hele grote schotel vol met oesters! En óf die zouden smaken!
En toen snapte hij het. Heeft me nooit nog oesters laten aansmeren.
Willy.
|