Een voorvalletje met de politie heeft me doen begrijpen waarom in veel steden de politie op zon laag pitje staat bij de bevolking.
Ook dat dit verschilt van korps tot korps.
Waarschijnlijk ook alles te maken heeft met de korpsgeest, en vooral met de korpsleiding.
Wandelend met vrouw en hond, die nog wat last had van diaree, voelde ik hem plots, midden op een kruispunt, tegentrekken. Denkend dat hij ergens weer zijn willetje probeerde door te voeren, wat hij wel meer doet, maakte ik geen oogcontat met hem en trok hem verder mee tot over het kruispunt. Daar bleek dat zijn diaree hem weer parten speelde. Ik stopte, hij deed zijn behoefte, een héél klein drolletje, dat ik netjes opraapte met een plastic zak.
Wat we niét wisten, was dat hij vanaf het midden van het kruispunt begonnen was en er dus een spoortje van een paar kleine drolletjes lag. En wat we nog minder in de gaten hadden was dat daar een vrouwelijke politieagente stond op te kijken.
Me van geen kwaad bewust wilde ik verder gaan en het opgeraapte drolletje ergens in een vuilnisbak deponeren, maar dat was zonder de waard gerekend. De politievrouw orakelde met een donderende stem die de hele buurt opschrikte zodat de wandelaars bleven staan om toe te kijken, dat we àlle drollen moesten opkuisen of ze zou een boete van 250 euro uitschrijven!
In principe had ze gelijk. Maar het kan wél iets beleefder. Dat wijf was een serieuze bullebak, die maar heel luidop bleef doorkijven en zwaaien met een boete van 250 euro! Alsof we regelrechte misdadigers waren. Of illegalen. Of asielzoekers! Ongewenste individuen.
Toen ik haar vroeg: wat wil je dan mevrouw, dat ik midden op straat tussen alle verkeer door die drollen opraap? liep ze met een gezicht als een azijnfles het kruispunt op en hield het verkeer tegen. Enfin
toch één positieve daad.
Welnu, ik was 38 jaar zelf bij de politie en weet héél zeker: als dit soort wijf zich in mijn stad op dié wijze had gedragen, dan kon ze het wel vergeten. Mocht ze haar uniform stante pede aan de kapstok hangen. Viswijven horen niet thuis in een korps dat zichzelf respecteert. Ze zou trouwens nooit in het korps zijn binnengeraakt.
Beseffen die mensen dan niet welk kwalijk imago ze de politie geven?
Beseffen ze niet dat de rechtgeaarde politieman ook moet boeten voor de gevolgen van het imago dat dergelijke bullebakken de politie geven?
Even speelde het door mijn hoofd haar te vertellen dat ik de eretitel van hoofdinspecteur van politie draag en ze het publiek toch met een minimum aan beleefdheid kon aanspreken, maar dat deed ik niet. Ze zou op slag een collegiale toon hebben aangeslagen, en met dat soort wijven wil ik geen collegiaal gesprek. Ben eerder beschaamd tot hun ras behoord te hebben.
Streng zijn is niet alleen hun recht; het is ook hun plicht. Daar worden ze voor betaald. Maar streng zijn kun je ook op minstens een beleefde manier, en met enige oefening, en beter nog, op een ronduit vriendelijke manier.
De bullebak uithangen
dat kun je inderdaad wel, als blijkt dat een zinnig gesprek geen zin heeft. Dat de gesprekspartner zélf een bullebak is en geen andere taal begrijpt!
Maar als je praat met een normaal mens, welke indruk verspreid je dan over jezelf en over het ganse politiekorps als je al direct de ongelikte beer gaat uithangen?
Even ook kwam een schaamtegevoel in me op. Schaamte dat ik 38 jaar bij de politie ben geweest. Maar die schaamte maakte al gauw plaats voor tevredenheid. Tevreden dat ik in mijn diensttijd tenminste toch een steentje heb kunnen bijdragen om het aanzien van de politie op te krikken. Door mensen, goed of slecht, ook als mensen aan te spreken. Door altijd eerst het terrein te verkennen: heeft de gesprekspartner een boodschap aan een vriendelijk gesprek? Moet het wat duidelijker? Strenger? Kordater? Maar mezelf tot bullebak verlagen? Zo ver ben ik nooit willen gaan! Zéker niet alvorens alle andere middelen uit te proberen.
Misschien was dat ook maar een druppeltje op een gloeiende plaat, al begreep ik destijds niet waaróm die plaat zo gloeide.
Nu wél!!!
En nochtans, het is zon mooi beroep waarin je echt wel het verschil kunt uitmaken voor de maatschappij. Maar ook een beroep vol verleidingen. Als je een zwak karakter hebt, ga je al gauw toegeven aan het machtsgevoel dat zich constant in je wilt nestelen. En eenmaal je daaraan toegeeft is het voorbij. Dan word je, ja
een bullebak.
Hier ligt echt wel een braakliggend terrein voor psychologen. Elke politieschool zou een psycholoog moeten hebben. Niet alleen om de kandidaten te screenen, maar vooral ook om les te geven: les in hoe je omgaat met dat machtsgevoel. Hoe je jezelf kunt blijven. Er niet aan toegeven, maar toch de touwtjes op een beleefde manier in handen houden. Hoe je omgaat met mensen in een overtredingsituatie: die mensen niet direct als de vijand aanspreken. Zélfs niet als ze zelf scherp uit de hoek komen. Dit laatste is namelijk normaal. De politie komt dagelijks in dergelijke situaties, en zou er ervaring moeten hebben uit geleerd. De gemiddelde burger komt maar enkele keren in zijn leven in zon situatie en schrikt of wordt boos. Zijn eerste reactie is nooit die van de persoon die hij in werkelijkheid is. Daar moet je leren mee omgaan. Beleefd blijven. Vriendelijk maar streng doen. Dat werkt vrijwel onmiddellijk en kalmeert de gesprekspartner.
En vooral ook altijd indachtig zijn dat, als je die persoon in heel andere omstandigheden had ontmoet, hij misschien een goede vriend had kunnen worden.
Maar helaas, dit alles werd niét onderwezen in de politiescholen. Toch niet bij mijn weten en in mijn tijd.
Tot slot wil ik hier nog een treffende anekdote aan toevoegen die ik ooit eens opving:
Een klasje was met de leraar op uitstap aan zee. Bepaalde weersomstandigheden hadden nét die dag voor een eigenaardig fenomeen gezorgd: vele duizenden zeesterretjes waren aangespoeld op het droge zand en lagen daar te verkommeren en uit te drogen. Een meisje greep een zeesterretje en gooide het terug in zee.
- Ach meisje, zei de leraar, wat je doet is een druppel gooien op een gloeiende plaat. Er liggen er duizenden, en die kun je niet allemaal redden.
- Dat is juist, zei het meisje. Maar voor dat éne zeesterretje maakt mijn gebaar toch het verschil!
Willy.
|