Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt hij geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Roman over Brazilië: over het volk, Xavante Indianen, aanwezigheid van de Vikingen, Umbanda-cultus, erotiek, geschiedenis, politiek en intriges. plot: In het Xavante reservaat in de Mato Grosso worden stenenplaten met Viking schrift ontdekt door archeologen. Bij de opgravingen worden Indianen en houtkappers gedood. Er volgt de moord op een Amerikaanse Indianen beschermer. Couto, een naïve inspecteur van Japanse komaf moet de zaak onderzoeken. Het wordt een tijding van intriges en moorden, haat en liefde. Het leven van de Xavante-stam loopt centraal door het verhaal, net als de stelling dat Noormannen al in Brazilië waren vóór Cabral, terwijl de Macumba/Umbanda cultus belangrijk is in het geheel. De roman schreef ik, geinspireerd door mijn reizen, en indrukken. UItgegeven in eigen beheer; BRAWABOOKS 2005 281blz. in a-4 druk stuur een e-mail met adres en het boek wordt toegestuurd, euro 17,00,- inc. verzendkosten, u betaald met giro op bijgevoegd reken.nr opbrengst voor kleinschalig project Wayn
Op zoek naar de Ware Ziel van Brazilië - Het alternatief
02-01-2020
CANGUARETAMA, RIO GRANDE DO NORTE
Schilderij van Frans Post 1654 Noordoost Brazil
DE ZWARTE ARMOEDE IN 'CAIS DO PORTO' feb. 1998 '....Canguaretama is niet veel veranderd sinds mijn laatste bezoek 2 jaar geleden. De familie van Osias was alleen enkele huizen verder gaan wonen. Osias, de halleluja-man! Ik prijs me gelukkig als ik over de weg loopt die me naar het stadje brengt. Vlinders dwarrelen rond en kleurige vogels vliegen over mijn hoofd, kinderen lopen achter me aan en mannen schreeuwen me toe om eem een bier of cachaça te drinken aan hun tafeltje. Ze vragen zich af wat de vreemdeling wel hier te zoeken heeft; langs een goed hotel langs de zee, o.k., maar hier in dit slapende stadje? Osias gaat het goed. Strijder voor zijn kleine kerk, een orgaan van het 'Assembleia de Deus', maar Osias is een goeie, meer als 100 kilo en gezond zwart hoofd. Hij woont nu in een groter huisje met een tuin die gezegend is met palm, en cocosbomen. Ook is hij in het bezit van een oude ford uit '83 en een Japanse videocamera, geschenken van kennissen, zegt hij. Nou ja, hij is een goed pratende man, die veel op heeft met de problemen in de stad en omstreken. Canguaretama heeft zo'n 20.000 inwoners en natuurlijk geschiedenis: in 1643 werd een dorp gesticht door een Jezuiët Andre de Sacramento. Veel later in 1658 werd het Canguaretama. Het overleverings criterium was Brazilhout, suikerriet, en vis. En zoals vele steden heeft de historie van de stad ook een trieste geschiedenis: het was een afgevaardigde van Maurits van Nassau, een zekere Jacob Rabi, die in 1648 arriveerde in gezelschap van Janduís Indianen. Hij gaf hun de opdracht om tijdens een mis de kapel binnen te vallen. Allen werden afgeslacht, pater en devoten, het was een bloedbad, alleen drie mannen wisten te ontkomen, om later hun verhaal te doen. De Hollanders waren toen al zeer actief in deze regio. Ik pak het verhaal weer op, wanneer ik later met de ouwe bak van Osias arriveer in het naburige dorp Vila Flor, waar 4.000 leven hebben, meestal armen, maar ook enkele rijke buitenlanders, die langs de zee hotels bouwen met een toeristisch oogmerk. Ik maak kennis met Galbon, een andere pastor, en rap pratende jongen. Met hem kom ik al snel op de Hollandse invloed in deze streken. Het valt me op dat de mensen hier een toch nogal positieve houding hebben omtrent de Hollanders, anderzijds probeer ik hun een meer duidelijk beeld te geven van de bleekogenende zeevaarders en landveroveraars van die tijd. Een beschrijving mijnerzijds, dit de Hollanders afschlilderd als soms onrechtschapen en hard, zonder scrupules. Ze waren ruw zoals de zeestorm zelf, die de Indianen slecht behandelde en hoofden afhakten van zwarte slaven die niet gewillig waren, waarna ze die op houten spietsen staken. Doch wie gelooft mij? Overdrijft ik? Neen, het is een helaas bizar gegeven. Hoe de Hollanders in Vila Flor terecht zijn gekomen is dan ook terug te voeren naar de gebeurtenissen die volgen na de verloren zeeslag bij Salvador. In 1625 heroveren de Portugezen met hulp van Spanjaarden Bahia, doch de 'bleekgezichten' waren taaie kornuiten en keerde 5 jaar later terug, nu om Olinda en Recife te nemen. Ze kwamen toen niet verder dan de kuststreken en hun pogingen om Rio Grande do Norte en Paraíba te veroveren werden verijdeld. Maar in 1633 hadden ze meer succes en veroverden het fort Van Rio Grande en de stad Natal kreeg de naam Nieuw Amsterdam. Ook namen ze het eiland Itamaracá en 1n 1634 sneuvelde ook Paraíba. Het werd een strijdt tussen twee Europese heerschappijen, de slag om de macht over het suikerriet, ook met veel cynisme suikeroorlog genoemd, in een gebied waar sporadisch nog een Indiaan te zien was.
Toen de Hollanders het noordoosten zo goed als verovert hadden, en een opsomming maakten, concludeerde men dat de toestand van de inboorlingen beroerd te noemen was. Maar het erbarmen van de Indianen sloeg al snel om in een soort ontsteltenis. De Hollanders bleken verontwaardigd dat de inboorlingen werkschuw waren en hun drankzucht hoogtij vierde, maar toen het fort van Ceará in 1637 verovert werd bleken de Tupi Indianen, onder aanvoering van opperhoofd Diogo Algodâo goede helpers. Doch toen het fort eenmaal verovert was wilden de Tupi alle vijanden zonder omstoot doodden en de Hollanders hadden grote overedingkracht nodig hun dat te beletten. Een van de Hollandse leiders vertaalde zijn zienswijze omtrent de TUPI als volgt: 'De mannen hebben twee of drie vrouwen en doen niets dan drinken en eten. Het hele jaar door gebruiken ze ieder soort drank dat hen dronken maakt. Ik kan zonder zonder betaling niet het geringste werk of hulp van de Indiaan gedaan krijgen. Ze zeggen dat ze voor de Portugezen niets deden en het is nog minder waarschijnlijk dat ze iets voor ons zullen doen, ook al hoort het land hun toe.' Men zei dat het voor de Indianen een baat was (hoe moet ik dat eigenlijk plaatsen?) dat de Hollanders in 1630 Johan-Maurits naar Brazilië stuurden, die de Hollandse machts kolonie gedurende zeven jaar bestuurde met een eigenzinnige en vooringenomen, bedrevenheid. Er werd een nieuwe hoofdstad gebouwd in Pernambuco met de naam Mauritzstadt, het huidige Recife. Doch Maurits zette zijn verovering voort, in het zuiden de windstreek van de Rio Sâo Francisco, in 1637 Alagöâs en later Ceará in het noorden. Toen in 1640 Portugal onafhankelijk werd van Spanje sloten de Hollanders een tienjarig bestand met de Portugezen. Doch Maurits schond dit verdrag door in 1641, toen het verdrag ondertekend werd, een legermacht te sturen naar Sergipe en te bezetten; daarnaast een vloot om Sâo Luis de Maranhâo te veroveren. Viva o Holandés!
'...De volgende morgen besluit ik een bezoek te brengen aan de zee, voor een zoutbad en frisse lucht. Hier blijken twee stranden namelijk Cabo Branco en Tambaú. Bij dit eerste bevindt zich een soort gedenkteken, want dit is het meest oostelijk punt van Brazilië, en van hieruit lina directa 2200 kilometer tot Senegal en 3500 naar de staat Rio Grande do Sul in het zuiden. Hier in deze buurt leeft de de zogenaamde betere klassen in hun overdadige luxe villa's met hoge muren. Ik neem dan ook maar de bus naar het iets levendigere Tambaú, duik in het zilte water en slenter langs het strand. Ik kom daar een dikke jonge Amerikaan tegen, die me vraagt of ik ver van huis ben. "Yep... i'm a long way from home, buddy!..." De jongen blijkt uit Texas te komen en een fan van country muziek en de Dallas Cowboys. Ik kom erachter dat het enige wat hij van Brazilië weet deze buurt is waar hij welgestelde familie heeft wonen die hij met regelmaat bezoekt. "I love this area... great!' laat de nep cowboy nog weten en ik ben al weer weg, koester de zon en kijk naar de bekoorlijkheid van de palmbomen, de fonkeling van de vrouwen, de paranoïde blikken van de politie, cocos-verkopers, en neem de bus terug naar het centro. Daar op het praça 1817 ontwaar ik vioolkanken, en de oude man speelt zijn liedjes, begeleidt door een surdo (dikke trom) en een triangel. Hij heeft zijn viool versterkt via een kleine versterker, die gevoed wordt door stroom uit een naburige winkel. Tussen de liedjes door heeft hij een conversatie met omstanders en de dikke surdo wordt regelmatig afgewisseld door andere mannen. De muziek intrigeert me, het is een soort stoïcijnse muziek, wat me doet denken aan Schotse of Ierse volksmuziek. Die invloeden hebben te maken met de manier waarop hij de fiddle (viool) bespeelt. Nu klinkt een fiddle al snel 'typisch' en daar de viool hier weinig op deze manier wordt gebruikt, klinkt het uitzonderlijk. Doch er is een zekere invloed van Europese timbres, maar hier is Forro, Frevo en Maracatú het woord, die de klanken van vreugde en verdriet intensiveren, de muziek van de nordestino,
de slump folks, de gewone mensen van dit geweldige droge land en van de noordoostelijke Braziliaanse cowboy, de vaquero. Ik denk hoe werelds muziek is en kan zijn, hoe de invloed van ver weg doordringt tot de genen van een verdwaald volk, een volk dit ooit immigreerde en weer immigreerde, tot de uiterste hoeken van werelddelen en plekken waar normaal geen ander mens ooit sliep. Muziek is mooi. Ik houd van muziek, de klanken van het overtreffende gevoel van melancholie, en de klank van de oude mulat-viool klinkt zo droevig dat het lijkt of het oude instrument met tranen doorweekt is. Ik zou de volgende dag Campina Grande bezoeken. Dit ligt ongeveer 2 uur landinwaarts. Ik heb namelijk het adres van een Nederlandese broeder die daar werkzaam is met de naam Urbano. Ik bel vanuit Joâo Pessoa en krijg iemand aan de lijn die me verteld dat de broeder de stad uit is en in de avond zou terugkeren. Ik speek af dat ik de volgende morgen vanaf het bustation in Campina Grande zal bellen. Doch de volgende dag was hij wederom niet bereikbaar en, op vreemde wijze, weer voor enkele dagen vertrokken, zou ik een boodschap kunnen achterlaten? Drukke man, dacht ik nog en besloot het hierbij te laten. Ik had hem namelijk willen bezoeken in verband met een vreemd soort water toestel waar hij mee experimenteerde, een project, een curieuze uitdrukking, maar daar komt het toch wel op neer. Het blijkt eigenlijk een simpel apparaat dat werd uitgevonden door een Zwitserse vrouw, Magrit Arreger. Mijn oom, pater Tum Pieters, was er opgewonden over, '...een regelrechte oplossing voor het waterprobleem in de arme streken van Brazil...', zei hij. Het apparaat bleek wonderbaarlijk door het condenseren van waterdamp, 400 liter per dag. Het blijkt niet meer dan 2kwh te gebruiken, zoals een koelkast, en kon ook werken op butagas, of... zonnen-energie. Het zou een formidabele uitvinding zijn voor de droogtegebieden over de gehele wereld en het Braziliaanse noordoosten. De Zwitserse Arreger wilde dat er niet op grote schaal misbruik van gemaakt werd. Alles moest ten goede komen aan de daadwerkelijke nood in de droogtegebieden. Verdomme! Ik kon de broeder Urbano niet bereiken en zijn werk aanschouwen. Ik liet het erbij. Dus die morgen vertrokken uit Joâo Pessoa en ging op weg naar Campina Grande over de br-230. De weg is goed bereidbaar en gaat recht de sertâo in, de half woestijn. We laten het groen achter ons en klimmen talmend de heuvels in richting de markt stad. De zon schijnt goed als ik aankom in Campina Grande (Grote Vlakte), waarvan de geschiedenis verteld dat hier een zekere capitano Ledo arrivverde met een groep Ariús Indianen, die hier begonnen met het land te ontginnen, anderen historica spreken dit tegen en zeggen dat het land allang hiervoor Campina Grande heette, genoemd naar de geografische ligging, voor de mensen die van de hoogvlakte naar de kust trokken. Na het vergeefse bellen om de Nederlandse broerder Urbano te bereken, neem ik een bus die me naar het centrum voert. Ik spring ergens bij de Avenida Peixoto uit de bus en ga op zoek naar een hotel. Soms ontwaar je gekken kunstwerken en zo ook het rode gebouw met torentjes. Het hotel heet Mahatma Gandhi, genoemd naar de charisma leider. Lijkt me interessant en dus neem ik een kamer in het gebouw dat nu onderhevig was aan een verbouwing, waardoor het stof, als was een bom door het dak geslagen, de trappen af kwam gedwarreld. nou ja, ik was wel iets gewend. De eigenaresse legt me uit dat ze afstammelinge is van Indiase immigranten en dit wordt dan ook door portretten aan de muren weergeven. Ze verteld verder dat er zelfs een tweede hotel in de stad komt met de naam Indira, en zo zie je maar dat het banale van de heimwee, de mensen achtervolgt tot de genen zich verspreidt hebben in andere contreien. De kind jaren achterna. De kamer op de 3de verdieping blijkt net zoveel met India van doen als de Amazone met de noordpool. Ik hou van Brazil! Ik besluit naar het museum van de katoen te gaan, het musea do algodâo, een gewezen treinstation, waar de oude stoomlocomotief uit de jaren '20 nog staat te pronken. Doch het gebouw is potdicht, ik zie geen mens en blijkt niet meer in functie te zijn. Nondesju, dacht ik. Ik kon de martelwerktuigen dus niet zien, die de slaven meesters gebruikten tegen de zwarte mensen die op de katoenplantages zwoegde en die de blanke despoot rijk maakte. Niet veel later zit ik op een bank in een parkje, waar mensen hun banale dagelijkse beslommeringen bespreken. Tegenover me zit een vrouw met een beginnende snor en sikje en een oosters uiterlijk. Doordat ze haar haren strak achterover gebonden heeft doet ze mij denken aan een Samoerai strijder of een afstammeling uit het rijk der Mongolen. Ze verteld haar gekke verhalen op haar ingenieuze manier en de mensen lachen, ja, ze kennen haar, ze is een stadsfiguur. Ik slenter verder en kom in een ander park terecht Evaldo Cruz, omringd met grote palmen. In het midden van een uitgedroogde vijver staat een groot soort obeslisk en ik zie dikke bruine waterratten toneel pelen met kakkerlakken. Contrasten zijn sterk en uit de muur die het park omringt komen loden pijpen waar een brijachtige troep uit komt, die weer in de greppel stort van de vijver en een broei plaats voor insecten en muisachtigen, gelegen naast glijbanen voor kinderen. Het is verdomme warm en verdomme! waarom is er geen water in de vijver? Bij zijde ligt een ander museum dat van kunst, Assis Chateaubriand. Moderne kunst en abstracte schilderwerken van jonge Braziliaanse kunstenaars uit het noordoosten. Het is een kleurrijke boel. (Later kwam ik er achter dat er zich ook een Luiz Gonzaga museum bevond, jammer.) Ik slenter terug naar het hotel van Ghandhi, waar canabis-hippies langs de straat zitten, koop wat broodjes, fruit en frisdrank voor mijn avondmaal, neem een douche, schrijf wat notities en besluit morgen verder te reizen naar het plaatsje Canguaretama in een andere staat, die van Rio Grande do Norte, waar ik een evangelische familie zal bezoeken. Halleluja!...'
wordt vervolgd...
zicht op het hedendaagse Campina Grande (foto wikipe) Obrigado...
"....Om vanuit Salvador in Joâo Pessoa te komen, in de staat Paraiba, moet ik twee andere staten doorkruisen, te weten, Sergipe en Alagoas. De twee kleinste staten van Brazilië. De rit doet grote steden aan zoals Aracaju, Maccio en gaat rondom Recife, de stad der riffen. (Op deze stad kom ik later uitgebreider terug). Joâo Pessoa ligt op 125 kilometer verwijderd van Recife en ongeveer 950 van Salvador en mag gezien worden als een van de oudste steden, doch tevens armste van Brazilië, maar met een onverbloemde uitstraling en één van de vriendelijkste steden met lachende opgewektte mensen ondanks de armtierige situatie. Vergeef me, ik was misschien niet lang genoeg in de stad om een ander beeld te vormen, maar dit is mijn intuïte impressie.
Het is zes uur in de morgen als ik aankom op het kleine busstation gelegen aan de voorzijde van de Rio Sanhaua. Het is een en al bedrijvigheid, mensen met handelswaar en de geur van broodjes gebakken in palmolie. Daar het busstation zich in de buurt van het centro bevind loop ik die richting uit. Het middelpunt van de stad is een rond meer, dat in de volksmond gewoon 'lagoa' wordt genoemd. Rustend op een bank, zie ik de fotografen, die hun oude toestellen op een driepoot aan het instellen zijn. Ze lijken uit een scene van de jaren '20 te zijn verplaatst. Ik kom in gesprek met Marciano, een man van middelbare leeftijd. Hij verteld gemoedelijk over de streek en de stad, die vroeger ook genoemd werd: 'de stad waar de zon het eerste opkomt', en de armoede. Hij werkte in de suikerriet sector en heeft nu een baan als fabrieksarbeider, wat anderen niet kunnen zeggen. Er is veel armoede in de stad zelf, maar zeker in het binnenland. De naweeën van de koloniale periode blijft voelbaar, het grootgrondbezit en de daarmee verbonden kapitalistische houding van enkelingen, zij die denken dat de grond die hun Portugese voorouders ooit claimden, hen vandaag nog toebehoort, vaak zonder wettige documenten, dus illigaal. Ik heb het niet over een grote als een marktplaats, maar zoiets als 1/3 van de Nederlandse prov. Limburg. Marciano wijst me de weg verder naar het centrum van de stad, die werd gesticht in 1585 door de Portugezen, na dat ze de indianen hadden uitgeroeid en verdreven. Later werden ook de Fransen die zich daar hadden genesteld verjaagd. De stad kreeg als eerste de naam 'Nossa Senhora das Neves', daarna werd het Filipeia, naar de Portugese Koning, daarna 'Friedrichstad'(?) na de invasie der Hollanders en noemde zich Paraïba na de verdrijving van de Hollanders uit het noordoosten. Ten slotte kreeg het de naam Joâo Pessoa als een eerbetoon aan een president deze uit de staat kwam en in Recife vermoord werd door een politieke tegenstander. Ook deze stad heeft, natuurlijk, haar kerken en kloosters en al zoekend naar een slaapplek passeer ik die van de heilige Franciscus, een 18eeuwse met een oriëntale koepel. Voor de kerk is een plein met in de zij-muren een soort 'alkoven' met religieuze voorstellingen. Aan het begin staat een groot stenenkruis met een interessante uitbeelding: een groep fijn bewerkte gebeeldhouwde pelikanen. Deze symboliseren Christus, want ooit geloofde men dat de pelikaan het vlees van haar eigen lichaam aftrok om als voedsel te dienen voor haar jongen en werd aldus aangeduid als de onzelfzuchtige liefde. Achter de kerk ligt het convento de Santo Antonio. Door grote bogen zie ik de weelderige tuin vol palmen gelegen rond een fijnbewerkte fontein. Hier zullen de kloosterlingen wel hun dagelijkse wandeling gemaakt hebben om hun levensbeschouwingen een doel te geven. Via enorme houten trappen kom ik, samen met een schone vrouwelijke gids bij de toonzalen me hoge plafonds, diep bruin doorleefde jacarandahout-vloeren, die krakende geluiden veroorzaken onder mijn eveneens bejaarde sandalen. De vrouw is veertig, charmant , klein en geboren in de stad, een echte 'pessoense' met dik zwart haar en een perzikhuid. Een ware nordestina. Ze is maar al te nieuwsgierig naar mijn persoonlijke gegevens. nou ja, die geef ik maar niet zo prijs. Toch de antwoorden op mijn vragen omtrent de cultuur van de stad moet ik aan haar lippen onttrekken, want ze blijkt meer geïnteresseerd te zijn in mij dan uitleg te geven over de museum-items. Ook zeg ze dat ze nooit zal weggaan uit de stad, ze houdt van de kalmte en er is weinig criminaliteit en vooral de vriendelijke mensen. Boven komen we in een onvervalst meditatieruimte. In de ronde zijn stoelen geplaatst, niet voor een dans, maar waar de gebeden werden uitgevoerd en gezongen, liederen die de monnikengeest tot kalmte moest manen. Want, wáren ze niet afgesloten van alles wat hun gevoelens verlangde. Verlangen naar een vrouwenlichaam en liefde? In die tijd was dit uit den boze en lang, tot nu toe verzwijgt men de gevoelens van de inzichzelf gekeerde mannen, die in naam van hun geloof veel moesten verzwijgen en hun gevoelens verwierpen als was het ongedierte doch wat hun gevoelens teweeg bracht kan men zich indenken? Want, zou de nordestina, die ik zo net omschreef, daar in de zaal verbleven hebben, wat zou er dan gebeurd zijn? Zou er toch die stoelendans plaatstgevonden hebben? En zou de heilige Franciscus en Antonius het schaamrood niet op hun kaken gekregen hebben?
De Franciscus kerk en het Santo Antonio klooster
In een andere zaal zie ik antieke en moderne schilderwerken, handwerk en kleurige kostuums uit de geschiedenis van noord-oost Brazilië. Zoals de gestalte van de 'Bumba-Meu-Boi' uit Maranhâo. Het beeld een stier uit, die versierd is met zwart zijde en afgewerkt met een waterval aan kitsch-robijnen. De stier is de kern van het geliefde festival dit jaarlijks plaatsvindt in de stad Sâo Luis in Maranhâo. Dan klinken de trommen en de dansers wringen zich in onontdekte artistieke bochten. Ondertussen loop de jonge shone vrouw bevallig naast me en blijft me vragen stellen over mijn persoon. Ik vraag haar of ze een goedkoop hotelletje weet of 'pousada' een soort herberg, voor deze gringo met zijn rode rugzak en versleten sandalen . Ze zegt me dat niet ver van de kerk een klein hotel is met de naam 'Rio Verde', waar ik maar eens moest informeren.
Het is nog vroeg in de morgen en ik bedenk of ok langer in de stad zou blijven of doorreizen naar Campina grande, doch het verdiende om iets langer te blijven. Voor ik het hotel opzoek kom ik langs een schamel optrek niet ver van de kerk. Het moet ooit een belangrijk gebouw zijn geweest in de geschiedenis van het noordoosten. Het is het 'Casa de Pólavra' (kruithuis) en dateerd uit de tijd dat de Hollanders en Portugezen vochten om de macht over het suikerrietrijk. Het vuilwitte gebouw ligt op en nietig heuveltje en ziet er gehavend uit, gelijk een vervallen schuur. Binnen is het ingericht als een museum met en fototentoonstelling over de stad, begin 20ste eeuw. Het blijft altijd een interessant gevoel te denken wat men bekokstoofde in die tijd, velen dingen die het daglicht niet konden verdragen. Nu zaten er twee vrouwen druk te kletsen over de dagelijkse gebeurtenissen, en ondanks de lange tijd tussen de de 17de en 20ste eeuw is het suikerriet toch nog een belangrijke factor alhier. En zo is er ook nog steeds armoede. De vrouwen schenken niet veel aandacht aan deze stoffige reiziger, al leek ik rechtstreeks uit de woestijn te komen, die te onrustig langs de foto's loopt en bezweet heb ik een verlangen naar een stortbad en een vrouw die me met jasmijn olie relaxeerd. Hotel 'groene rivier' heeft een kamertje voor mij, is 'clean' met douche en naast het bed een kleine radio waar de Braziliaanse klanken me tegemoet komen, veelal Forro muziek, waar Luiz Gonxaga, de meester van is. Ja, ik had wel eens in meer bizarre kamers vertoefd, maar hier was alles schoon, en ik schreef het lied 'Sweet, Donna, Sweet' een ode aan een vrouw in Rio de Janeiro."
"....Als ik het hotel verlaat kom ik in de buurt mijn kleine vriend Arlindo weer tegen. Hij is mulat, zonder huis en waar zijn ouders zijn weet hij niet. Hij steek glimlachend de straat over en begroet me als was ik een oude bekende: '...amigo, heb je niet wat geld voor me? Ik heb honger,' en hij strijkt over zijn buik. Ik geef hem wat geld onder voorwaarde dat hij iets eetbaars koopt. Hij lacht en bedankt me en rent naar de overkant. Ik was hem al eerder tegengekomen, net zoals de andere zwervertjes in de 'cidade alta', de historische kruin van Salvador, waar vroeger de elite woonden. De meeste kinderen vragen 50 centavos, en als ze genoeg bij elkaar verzameld hebben is dit om iets eetbaars te verkrijgen, doch ik zie dat de toereisten, die met kuddes begeleid door een gids, van de ene naar de andere kerk slieren, zich niet veel aantrekken van de kleine 'lastposten', ten minste zo zien velen ze, de kleine schamel geklede mensenkinderen die alsmaar achter hun broeken en rokken aanhangen en blijven volharden. Lastposten? Verdomme, het zijn gewoon kinderen die proberen te overleven en weten dat de toerist hier meestal goed geld op zak hebben. Of niet soms? De kinderen zijn een alledaags verschijnsel in Salvador, voortgekomen uit het millieu waar iedere grote stad mee van doen heeft: armoede. Soms hebben de meest inventierijke zeker hun uitgebreide verhaaltjes om mensen zoals ik, die zijn oor te luister legt, te overtuigen: mijn famlie is arm, ons huisje is net afgebrand, mijn moeder is ziek, mijn broertjes en zusjes lijden honger... maar hoe begrijpelijk is de situatie, hoe intrigerend...
De zwarte kokkin in het hotel doet haar werk schijnbaar met blijdschap, een prototype van de Salvadoriaanse vrouw met haar witte hoofddoek en brede glimlach. Flor, is haar naam, bloem. Met haar hab ik af en toe gesprekken over het leven in haar streek. Ze is trots op háár Salvador, en beveelt mij aan terug te komen voor het Carnaval, dit volgens haar, hier groter én fantastischer is dan dit in Rio de Janeiro. Nou ja, Flor lijkt me iets te chauvanistisch, maar dat neem ik haar niet kwalijk. Ze zegt mij dat ze géén banden heeft, of affectie voor het Candomblé, dit hier in Bahia toch wel zeer sterk is. Haar familie heeft wel die banden, doch zij vindt dit alles iets te 'excentriek', maar haar respect voor de Candomblé, en diegene die het beleiden is groot. Zou ze liegen? Doch waarom? Of is mijn gedachte dat ieder wel een 'band' moet hebben met Candombé, Umbanda of Macumba? Zoals iemand mij ooit verklaarde: ieder Braziliaan, misschien uitgezonderd de mensen uit het zuiden van het land waar de Europese inslag te diep ingeworteld is, heeft wel een raakpunt met de cultus... ook al onkent hij dit, maar die ontkenning is al een betrokkenheid... De attentie die mensen aan mijn persoon geven is opvallend. Wat is mijn beroep dan wel? Aha... muzikant/journalist... Wat ik eigenlijk wel bekokstoof in Brazil? Aha... reizen/liefde... Of ik rijk ben? Aha... nada! Veel vragen die een eerlijk atwoord verdienen en Flor schenk me een 'cafezinho', zwart en zoet gelijk haar brede lach.
Ik hou van Salvador! In de beneden stad loop ik langs de winkelstraten, muziek en lieftallige meisjes die aan de deuringangen staan en lachen als engels. Hier is het dagelijkse en commerciële gedeelte van de stad en ik ben blij als ik een 'caldo de cana' karretje zie, het molentje dat met geronk de suikerrietstengels uitperst en een overheerlijk sap achterlaat. Voor mij als een banaan voor een aap. Begrijp u? Hier onder bevinden zich ook de dokken en het oude forte do mar, uit de 16de eeuw. Aan de overzijde van de lacerdalift ligt de oude markthal het 'Mercado Modelo', waar van alles wordt verhandeld, handwerk, kunst, in een brede vorm, Candomblé beeldjes, hangmatten, indiaanse voorwerpen, Birambau (houten boog tot 1 1/2 meter langs, met een stalen strak gespannen snaar en een uigeholde kalebas. Door op ritme met een stokje tegen de snaar (veelal gemaakt van autoband) aan te slaan ontstaat een zingend geluid.) tevens grote en kleine Cuica's, sommige gemaakt van cocosnootbast en bespannen met geitenvel. Het is een soort ronker of trekpot, als met met het vochtig zeempje langs het binnenstokje strijkt versprijdt het een exotisch ronkend geluid. Het instrument is geliefd bij het carnaval. Aan de zijde van de hal zie ik de Capoeira dansers, begeleid door de Birambau, klaar om voor toeristen hun kunsten te tonen, zingen en lachend, springend en draaiend als ware circusartiesten of balletdansers van de Afrikaanse binnenlanden. De Afrikaanse ziel die hier in Salvador sterk vertegenwoordigd is, hier is een klein Afrika, hier waar de geesten van de voorouders leven. Niet ver van hier ligt de terminal der boten vanwaar men een boot naar het wondervolle eiland Itaparica kan nemen, en zoals elk eiland heft ook dit eiland haar geschiedenis. Het verteld dat de jezuiéten zich hier vestigden in 1560, dit nadat de lokale indianen al waren verdreven. Het eiland heeft een zegen aan stranden, mooie vrouwen en fruitbomen, speciaal de manga die in heel Bahia wordt geprezen. Het eiland ligt aan de Recôncavo, genoemd naar de boogvormige baai, die haar deze naam ontleent. Ook de streek waar de eerste Portugese plantages werden opgezet. De Recôncavo loopt 150 kilometer langs de kustlijn vanuit Salvador waarna ze uitkomt in de mangrovemoerassen bij de stad Valença. De typische kuststrook is rijk aan palmvolle heuvels tussen de overdadige kustvlaktes en is een van de meest agrarische gebieden van Bahia. De zee van Bahia is helder, blauw als de ogen van haar godin Imanjá... Morgen zal ik verder trekken naar mijn volgende bestemming, de stad Joâo Pessoa, veertien uren verder met de bus, in de staat Paraíba. Ik neem afscheid van Flor en het hotelletje met de irreële naam Paris, te onwezelijk voor een stad als Salvador, kijk nog eenmaal naar het beeld van Castro Alves en de baai, en denk an de glimlach van Arlindo, de straatjongen. Adeus Salvador!
"... Allen eten van de negerslaaf. Niet enkel de koffiebaronnen en suikerheren, ieder vrij Braziliaan, hoe arm hij ook is, heeft ten minste één slaaf die voor hem werkt!" Joachim Nabuco stelt de ingvreten infectie in vurige toespraken aan de kaak. Nobuco, zoon van een grootgrondbezitter en beroepspolitici, verklaart dat Brazilië de moderne wereld niet zal kunnen betreden zolang de grond en de politiek aan een handvol families toebehoren en zolang het land op de ruggen van de slaven steunt. De slavenhandel is al oud, en in Afrika heerste er al lange tijd de gewoonte. In Oost-Afrika waren het de Arabieren die in negerslaven marchandeerden geruime tijd vóór de Spanjaarden en Portugezen slaven naar Europa voerden. Deze hadden al slavenpraktijken voor zij in Amerika voet aan wal zetten. De Spanjaarden maakten gebruik van negerslaven op de Canarische eilanden, en de Portugezen gebruikten ze op de Azuren en op de eilanden in de boog van Biafra.
Dus toen de bisschop Bartolomé de La Casas de mogelijkheid aanhaalde om negerslaven in te voeren in Latijns-Amerika, ter vervanging van de indianen, die niet zo volgzaam waren, was dit niets nieuws onder de zon. Vier eeuwen heeft de slavenhandel zich ontplooid in Latijns-Amerika. Tot laat in de 19de eeuw was het legaal, toen steeds meer landen de slavernij gingen opheffen. Holland was daarbij een van de laatste. Daarna werd de slavernij gewoon illegaal. Het begon eigenlijk allemaal op het moment dat de katholieke Koningen Ferdinand en Isabella in 1510 permissie gaven om 250 christenslaven vanuit Spanje over te brengen naar West-Indië. De blanken waren uitgekookte pappenheimers, want doordat er teveel blanke doden vielen bij het jagen op de slaven aan de Afrikaanse kust door de Portugezen en Spanjaarden, werden er factorijen gesticht waar de slaven werden ondergebracht, die door de binnenlandse oorlogen of klopjachten waren buitgemaakt door de Afrikanen zelf. En wat kan een volk zich zelf aan doen?
Zo liepen de blanken minder risico, en kochten zij de beste slaven gewoon op, rechtstreeks van de factorij, wat ook weer winstgevend was. Dan kwamen de Engelsen, Hollanders en Fransen die al rap de handel overnamen. Ze navigeerde altijd met volgepakte schepen in wat genoemd werd de 'slavendriehoek'. Ze namen dan handelswaar mee die zij verhandelde aan de Afrikanen op de factorijen, die weer de negerslaven bezorgden. Deze werden dan in schepen gepropt, om naar Amerika vervoerd te worden. De kapiteins verkochten de slaven, als zij niet op bestelling fourneerde, vaak op eigen houtje, en met het geld kocht men weer goederen in Amerika voor de Europese handel. Wat de Hollanders betreft werd de handel uitgevoerd door de West-Indische-Compagnie (WIC). Het vertrekpunt was meestal Vlissingen, en de Zeeuwen hebben hierin een gewichtig aandeel gehad. : De Hollanders hebben in de 17de en 18de eeuw, naar schatting 1 miljoen slaven getransporteerd, maar hebben in feite een veel groter aantal slaven betaald. De Calvanistische leuze was vermaard: ...als mensen zich ongestraft zo laten behandelen, dan kunnen het geen mensen zijn, en mag men hen dus zo behandelen...
De negerslaven hebben echter nooit rust genomen met hun fatum, en er ontstonden verzetsstrijden. Dit ging zover dat velen zich al op de schepen het leven ontnamen, anderen poogden te vluchten. Maar er waren slaven die de strijd aangingen, en in Brazilië ontstonden de 'QUILOMBOS' (ik schrijf dit woord in hoofdletter, daar het een woord van vrijheid en verzet is, noot Wayn). Dit waren goed op touw gezette rebellenbendes, die in de 17de eeuw overgongen tot het stichten van 'Palmares', een republiek in het noordoosten van Brazilië in de staat Pernambuco, met als leider ZUMBI. De strijd en de dood van Zumbi zijn tegenstrijdig, daar hij een vechter was, die de dood tegemoet zag komen als een schim: hoofd van de de dorpenfederatie in Pamares was Ganga Zumbi, een neef van Zumbi. Ganga Zumbi pleegde verraadt door over te lopen naar de gouverneur van Pernambuco Sousa de Castro, die hem in 1687 de titel hoofdofficier bezorgd. Tussen de afgevaardigden van de Koning van Portugal en vertegenwoordigers van Palmares wordt een akkoord gesloten dat een ontruiming inhoudt. Iedereen die in Palmares geboren is zal vrij zijn, maar de gebrandmerkte slaven zullen terug gestuurd worden naar hun tegennatuurlijke meester. Zumbi geeft zich niet over en blijft in Macaco, de hoofdstad van Palmares. Hij wil niets weten van de overeenkomst, en van de 30.000 bewoners gaat slechts de helft met Ganga Zumbi mee, voor de overigen is hij een verrader. De woorden van Zumbi zijn sprekend: "Ik geloof niet in het woord van mijn vijanden, mijn vijanden geloven elkaar niet eens."
"... Diepten in het landschap, dalen van de ziel. Zumbi rookt een pijp, de blik rustend op de hoge roodgeblakerde rotsen en de holen als open wonden, en hij ziet niet dat de dag aanbreekt met vijandig licht, noch dat de vogels verschrikt in zwermen vluchten. Hij ziet niet dat de verrader nadert, hij ziet dat zijn kameraad komt, Antonio Soares, en staat op en omhelst hem. Antonio Soares laat de dolk verschillende keren in zijn rug neerkomen. Ze steken Zumbi's hoofd op de punt van een lans en brengen het naar Recife, zodat het op het plein kan vergaan en de slaven weten dat ZUMBI niet onsterfelijk was. Palmares ademt niet meer. Zumbi is dood... " wayn
Doch, wat is er eigenlijk veranderd? De vrije slaven behoorden sinds de afschaffing van de slavernij tot de noodlijdenste laag van de bevolking. Nu, zijn de afstammelingen van de slaven er niet veel beter aan toe in Brazilië. Neen, ik ben geen pessimist, doch ik moet dit helaas stellen. De strategie die eens bedoeld was om de achterstandssituatie te minusculeren werd gewoonweg niet uitgevoerd. De zwarte bevolking is immer gekleineerd geworden door de kleine blanke bovenlaag, en het eerste waar de rijke blanke aandacht was bij de vraag, hoe ze de vrijgekomen slaaf als goedkope arbeidskracht verder konden benutten. Want wat ging er gebeuren als men de zwarte medemens een goed onderricht zou geven? Dat zou er alleen maar toe leidden dat er minder goedkope arbeidskrachten waren. In de eerste jaren der afschaffing bleven dan ook veel zwarten op de -fazendas- (grote boerderijen) werken van hun voormalige slavenmeester. Er was geen alternatief. De hedendaagse neger is nog steeds de arme kleine boer, of één, van de velen die naar de grote steden trekken om daar te leven in de favela's, en werk op te knappen waar de blanke zijn neus voor ophaalde. De slavernij werd eigenlijk louter vormelijk rechtskundig afgeschaft, maar op de grote fazenda's en plantages in Brazilië wordt deze echter nog met regelmaat bedreven. De informele sector is dan ook geen keuze te noemen, maar een noodzaak! De schoenpoetsers, autowassers, straatverkopers, mensen met reclameborden rondlopend, zwervers en bedelaars zijn dan ook merendeels halfbloed of neger. In Brazilié bestaat geen zichtbare discriminatie op grond van huidskleur, daarvoor heeft de vermenging van blank en zwart er een te grote stempel opgedrukt. Doch verschil is er duidelijk. Waarom ziet men in de politiek bijna geen zwarte in de regering? Alleen blanken van betere komaf, en zoals mijn oom, de Maastrichter missionaris Tum Pieters ooit zei: 'kijk, alle kopstukken in de Braziliaanse politiek zijn blank, velen van Arabishe en of van Joodse komaf...' In dit veband citeer ik hem verder: '...De Arabieren en Joden kwamen uitzonderlijk, door de vervolging te ontvluchten, in de eerste eeuwen van de kolonisatie naar Brazilië om meer geloofsvrijheid te hebben, omdat ze volgens hun geloof geloofden dat Jezus een profeet was en niet de zoon van God. Hier in Brazil zijn ze bekend onder de naam Turcos en Judeas. Ze zijn herkenbaar aan de baarden, dichte krulharen en wenkbrauwen, dikke lippen en het gerief van praten. Vele bekende figuren zijn afstammelingen van hebreeëuw en Arabieren zoals o.a de gewezen president Kubischeck...' Aldus mij oom, maar is dit niet gerechtvaardigd? Al beleid deze stelling meer uitleg. Doch waarom zijn negen van de tien zwarte mensen te vinden in de sloppenwijken of op het platteland? Waarom is 90% van de kinderen die geen onderwijs volgen gekleurd? Waarom hebben de de meeste straatkinderen een negroïede inslag?
Letterlijk vertaald een ex-gelofte of woord-van-eer. Men kan het eigenlijk zien als volgt: Het zijn giften van mensen om de Santos, (heiligen) er aan te herinneren wie zij zijn en wat ze willen dat de hogere macht, het kan bv ook Jesus zijn, voor hen kan doen. Er zijn mensen die giften achterlaten als dank en toewijdeng voor de geest van de Santo, en dan wordt het tevens 'pagando o promessa' genoemd, zoiets als 'belofte betalen'. Wanneer ik de ruimte betreed ga zie ik wat er bedoeld wordt; het plafond is behangen met houten en plastieken lichaamsdelen: benen, armen, borsten, hoofden, longen en hart. Deze worden daar bevestigd door mensen die in de knoei zitten en verontrust zijn betreffende een chirurgische ingreep, maar er hangen ook, zelfs, zilveren lichaamsdelen, die een gift moeten zijn als dánk voor de geslaagde ingreep.
Aan de muur bevinden zich duizenden kleine foto's en briefjes van smekende mensen die tussenkomst vragen, of dienen als dank voor de bewezen hulp. Veel van de smeekbedes zijn teerhartig zoals voor het redden van een kind, of voor de goede terugvaart van vissers en zeemensen, maar ook het meer bizarre als het succes voor een lied, het winnen van een voetbalclub. Een ander buitensissig gegeven zijn de foto's die er gehangen zijn door mensen die het geluk hadden een ramp te ontkomen. Ik zie op de foto's mensen die weglopen bij een auto-ongeluk, geweldige vuren waaraan ze ontsnappen en vele andere netelige situaties. Ze willen aantonen dat hun geluk en leven in de handen ligt van de Senhor, of hoe men hem ook mag noemen, of wie men voor ogen heeft.
Via en trap bereik ik het kleine museum. Dit is volgepropt met oude materie. Er zijn hier gebeden te vinden van kolderieke aard zoals het welslagen van een diploma, een millitaire ere-medaille dit moet dienen tot een hogere rang, het liefst generaal natuurlijk. Klote, denk ik, want sommige idioten zouden zelfs kunnen smeken voor het winnen van een oorlog. Neen, het géén naieve gedachte van mij, maar een studie. Ik zie de vele beelden van heiligen en wederom de insane objecten die ik al eerder noemde, maar ook mensen stervend in het zweet van malaria of de pleuris, zijn neergeschoten of een geslachtsziekte, doch ze hebben het gehaald, ze hebben overleefd en dank zij de hulp van de 'Senhor. Ten minste dat is hét radicale uitgangspunt van de meute. En doen de Christenen in de Roomse landen niet hetzelfde? Klampen die zich vast aan de beelden en kaarsen? In een glazen kast zie ik het meest ridicule, daar waar de meest belangrijke ex-voto's zich bevinden in de vorm van zilver, de vitrine ligt vol met: hoofden, longen, darmen, oren, ogen, neuzen, nieren en ga zo maar door. Het is alsof de stof 'zilver' de 'heer' kan overtuigen van de gevraagde hulp letterlijk te verzilveren, al lijkt mij deze woordspeleing te essentieel aan de verwachting. Simpel gezegd: er word dus de Heer dat iemand met een hartprobleem verlost kan worden van deze kwaal, door het schenken van een kostbaar zilveren hart. Kan het zo zijn dat, hoe meer zilver of een laagje goud, de overlevings kans groter is? Bullshit! Ik blijft er in 'geloven' dat 'geloof' één van de meest verwachtingsvolle gedachten zijn die de mens koestert, en heeft voor de eene een diepere betekenis dan voor de ander, die dit als onzin beschouwen. Maar hoe zal het zijn als de 'Senhor' werkelijk niet helpt? Als het natuurlijk aspect te schrijnend is, als de heiligen géén hulp bieden, als een kind toch sterft, als een ziekte níet overwonnen kan worden! Dat er miljoenen mensen sterven van honger en ziektes, waar geen enkele 'Santo', een invloed op heeft, alsof er in Zuid-Amerika,, Afrika, India geen heiligen bestaan. Als de Heer moet strijden met de duivel... Ja, daar zijn de mensen het niet over eens, en leggen dan alles in de hand van de 'God', die toch eigenlijk weer hoger staat dan, zelfs hoger als de Heer van Bonfim, ja, ook hier heeft men standen, verdomme, de kasten der heiligen! Men kan soms bidden als de waanzinnigste, kaarsen aansteken voor de super-heiligen, maar als het lot de menstreft, dan is het voorbij! En het is dan zo gemakkelijk om te zeggen: 'Het was God's wil', te gemakkelijk. Het heeft geen raakpunt. Geen enkel! Ik weet dan alles gerelativeerd kan worden, en geloof is een optie, maar géén zekerheid. De natuur is het sterkst en is er leven na de dood? Is er een terugkeer? Paradijs? Boetenland? Hel? zoals de zwartrokken mij vroeger als kind wijsmaakten? Neen, ik weet dat een mens die goed en rechtvaardig geleefd heeft, zal zweven tussen de sterren, of zal terugkeren als goed mens, want de geest zal nimmer vervagen.
Buiten op het plein eet ik mijn -aracajé-broodje- en drink een guarana om de peper weg te spoelen. De kleurige huisjes rondom hebben een myhthe-achtige sfeer die zo typisch is voor Bahia, en de lichte windbries, die van de zee komt, draagt een odeur die zilt is, terwijl ik wacht op de bus die me terug brengt naar het centro. De zon staat broeierig en tegen de blauwe hemel staat het beeld van Castro Alves, die men toch mag zien als een van de grootste dichters van de Braziliaanse romantische periode, hij die de lijdensweg van de slaaf beschreef, die schreeuwde voor hun vrijheid, de emancipatie, weg naar begrip. Hij werd de actieve voorvechter van het abolitionisme, en samen met mensen als Rui Barbosa en Luis Gama ( die letterlijk door zijn vader in Bahia werd verkocht als slaaf) sloot hij zich aan bij José Bonifacio, die vanuit de universiteit van Sâo Paulo een groep abolitionisten aanvoerdde. Alves werd niet oud en leefde van 1874-1871. Hij werd amper vierentwintig, een te korte tijd om mee te maken dat er op papier een einde werd gemaakt aan de slavernij. Hij stierf aan tuberculose. Uit het boek 'Os ulimos anos da escravatura no Brasil' ( De laatste jaren der Braziliaanse slavernij) uit 1975 citeer ik de schrijver Robert Conrad, dit om een intens, doch kort beeld te scheppen van de slavernij:
wordt vevolgd....
Museum van 'ex-votos' in kerk van 'Senhor de Bonfim'
Beelden van de recente Bonfim processie 15januari 2009 (c) reportage jornal Brasil tv compositie Storyteller
Opgedragen aan mijn moeder; Dedicado a minha mãi; Dedicated to my mother; Für meine Mutter; Dédíe à ma mére; Dedicado a mi madre; För att min mama; Didicato a mia madre; Dedikeret til min mor... 08-05-1927 -20/01/2009 rip
'.....Wanneer ik in de namiddag arriveer in Salvador was het de dag van het 'reinigen van de bomfim-, een van de grootste evenementen in de stad, na, het carnaval. Dan zie je honderden bahianas, vrouwen gekleed in hun traditionele kledij, de witte lange zijde rokken en een hoofdoek, behangen met de fraaiste kleurkettingen. Vanaf de Nossa Senhora de Conçeiçâo kerk lopen ze acht kilometer in processie langs de zee naar de 'colina segrada', bij de kerk van de 'bomfim'. Het is een feest en langs de langzaam trekkende stoet is er geen tekort aan drank, eten en muziek. Aangekomen bij de kerk is het een en al adoratie, de kerk wordt opgesierd gelijk een pauwentempel, en bloemen krijgen de overhand. Het is een soort verering waar mensen van vele streken op af komen, toeristen, maar meestal mensen die er immer bij zijn. Doch men stelt dat de belangstelling van de 'gringos' zodanig is toegenomen dat het eigen bahiaanse volk een protest laat horen. Hoezo? Nou dat zit ongeveer zo: dit jaar werd namelijk besloten géén, voor de eerste maal, 'trio electricos' toe te laten in de stoet. Dit kan de oorzaak zijn dat er velen legen plekken langs de route te zien waren, er werd zelfs gesteld dat dit een van de zwaktste 'lavagems' was die men ooit meemaakte, volgens een insider. De electricos zijn een model geluidswagens met aan alle zijdes enorme loudspeakers die voor een grandioos volume zorgen. Dit is het thema van de Salvador carnaval, onmisbaar en eigen voor de stad. Het gemis in de stoet van Bonfim deed veel bahianen droevig stemmen, men zei: 'natuurlijk weten we dat het belangrijk is het religieuze proberen te versterken, maar wij, Bahianen, houden teveel van de geluidswagens!' Aha, dus een soort religieuse ondergrond was de oorzaak. Nou ja... Ik besluit de tweede dag van het feest naar de Bomfim te gaan. Ik neem de liftkoker naar de onderstad. de lift word fervent gebruikt en brengt je voor 5 centavos naar onder in luttele seconden 71 meter dieper. In de gangen die naar de liftkoker leiden liggen de de straatkinderen te slapen, het is nog vroeg, op en onder een stuk karton. De laatste nachten waren fris in de stad mede door regen, met zo'n 20 graden. De toeristen blijken de overhand te hebben in de lift, gezichten die me vreemd aanstaren, vol geladen met camera's en alles filmend wat hen dunkt waardevol te zijn. Nou ja, wat is waardevol in Salvador? De geschiedenis? Kerken? Slapende Kinderen? Vuil van de vettige plekken waar menig toerist zijn voeten zette, ja, het zijn tegenstellingen, relativaties in een onbegonnen wereld. Beneden aangekomen steek ik de weg over en neem een bus die me in 30 minuten, een tiental kilometer verder brengt naar de plek waar de 'senhor' vereerd word, waar drommen mensen het pein bevolken voor de kerk, die uitbundig is opgemaakt. De kerk stamt uit 1745 en is bescheiden wit geverfd. Binnen is er een dienst gaande, en toesparken en gezangen komen uit kelen van aanbidders. Buiten op het pleintje is het een dartelheid van verkopers, die hun stalletjes goed gevuld hebben en ik denk: waar gaat gebed en commercie niet samen. Kinderen verkopen voor één reaal witblauwe 'fita's', zijden polsbandjes met de naam 'Bomfim' erop. Ik koop er enkele, want de rappe kleine verkoper had er al eentje om mijn pols gebonden met een snelheid van een kunstenaar, waardoor je er niet onderuit komt er enkele te kopen. Het is een soort amulet, ja, ik draag ze altijd, je kunt er bij het vastbinden drie knoopjes inleggen en bij ieder een wens uitspreken, dus? Miljoenen van die bandjes worden er binnen in de kerk vastgebonden als iemand een wens wil zien in vervulling gaan. Ik zie ze daar hangen, de kleurijke door tijd vergane stukjes zijde. Er wordt gezegd dat het betreden van de kerk zonder 'fita' onbarmhartig is, en ik geef toe ik heb er geen meer bij me wanneer ik het gebedenhuis binnen ga, behalve dat om mijn linkerpols, daar ik de overige weer aan een kleine gegeven had om verder te verkopen. Doch daar heeft de 'goede Heer' misschien wel begrip voor, de gedachten van een 'gringo' die interim alles probeert waar te nemen hetgeen in zijn omgeving gebeurd, waardoor hij soms kleine details over het hoofd ziet. Míjn belangstelling gaat echer uit om het kleine 'museu dos ex-voto's do Senhor de Bonfim' te bereiken via een royale gang parallel aan de kerkingang. Wat zijn die ex-voto's?
'..............Achter het Pelourinho liggen smalle straatjes, die zich zwierend een weg zoeken met aan weerskanten de talrijke winkeltjes met veelal kunstwerken: schilderijen van lokale artiesen die een beeld geven van de fantasie en kleurijke impressie der menselijke geest. Niet ver van hier werd ik enkele jaren geleden (1990) overvallen samen met mijn oom padre Thomas, nadat we een avond dansvoorstelling bezocht hadden. De naieve pater en de nog groene brazilganger werden door enkele jongens, die uit een nog duistere plek kwamen, overvallen, ze schreeuwden allen maar, een goed ingestudeerd woord: 'money, money! De Pater schreeuwde dat we ook maar arme donders waren, en hij zelfs half Braziliaan, terwijl eentje met een groot soort scheermes probeerde zijn polshorlogebandje over te snijden, terwijl ik dreigend met mijn vinger wees en me voor bereidde op een veldslag. Er was geen mens te bekennen rond middernacht, maar de jongens waren schijnbaar beginnelingen die nog moesten leren hoe 'gringo's' te beroven, waardoor alles verder goed af liep, dit had natuurlijk ook anders kunnen zijn. Daarom is naïeviteit uitgesloten in de donkere straatjes, na twaalven, in steden als Salvador. Overdag vindt men hier in deze straatjes de vrouwen met hun 'acarajé- waar de geur me al van afstand naar toe dreef. Het zijn soort ballen van geraspte bonen gebakken in palmolie en op smaak gebracht met garnalen en met de malagueta pepersaus. Hier kunnen de hongerige straatkinderen hun ogen niet vanaf houden en het water sijpelt uit hun mond, dus gééf de kids hun Acarajé! De gekleurde huisjes geven alles weer in een sfeer van romantiek, hier waar eens de onderdrukking van de neger plaatsvond en de grootheren hun vuile werkjes bekokstoofden. De geschiedenis van de stad is vulgair te noemen, waar de gegrimmeerde elite op allerlij gebied de touwtjes in handen hadden, de vrouwen gebruikten als naast-hoeren, terwijl hun blanke vrouwen hun kinderen lieten zogen door gezonde negerinnen. De sterkste negers werden gebruikt als fokstier zodat men gezonde kinderen kreeg, die een soort investering waren voor de toekomst. De mensheid was, en is, een turbulente rotzooi, een inhumane dwaling, die God heeft vergeten te corrigeren.
Als ik door de straatjes loop trekt me het geluid aan van een muziekgroep, ze zijn één van de vele - 'Afoxés' die Salvador rijk is zoals 'Filhas de Ghandy', 'Filhas de Olorum', 'Filhas de Congo', 'Ará Ketú' of 'Filhos de Korin Efan'. De trommelslagen zijn oorverdovend en ritmisch terug naar een andere tijd. Vooral rond de carnaval zijn ze te bewonderen in de de buurt van hun unie-huizen. De muziekale in breng in Salvador is beduidend, bewegend en fantasierijk, en zo haalde ze ook het 'reggea' naar hier. Salvador is een cultuurstad!
wordt vervolgd...
Salvador, Bahia olieverf op plaat/ Wayn Pieters
BAHIANA Ivan de Moraes, 1973 olieverf op doek
Batucada... één van de groepen in Salvador foto storyteller 1998
Zoals de meeste oude steden in Brazil vindt men ook hier de kerken. Het zijn er welgeteld 35, allen hebben de status koloniaal en liggen niet ver van elkaar verwijderd in de 'cidade alta'. De museums zijn net zo talrijk en ik ga op zoek naar het Afro-Brasileiro museum, in een oud egebouw dat vroeger dienst deed als medische faculteit. Het is gelegen aan het -terreiro de Jesus-, maar tot mijn ontgoocheling is het wegens herstelwerkzaamheden gesloten, dus mijn weloverwogen dwaling lags de negro invloed op de Braziliaanse cultuur gaat niet door, maar doch, ergens achter door bevindt zich het -archeologisch en etnologisch museum. Dit is eigenlijk gehuisvest in de overgebleven kelders van het jezuïeten college, vol met bakstenenbogen. Het college moet enorm zijn geweest en strekte zich uit van het huidige Sé plein tot het Pelourinho. Volgens de geschiedenis werd hier de kentering van de Braziliaanse indianen op touw gezet en kwam de vechter voor Indiaanse rechten, Antonio Vieira, over de vloer. Hij was een jezuïet die vocht tegen de uitbuiting door slavenhouders ten op zichte van de stammen.
Toen in 1759 de Jezuïeten werden verjaagd kwam het gebouw leeg te liggen. Het grootste gedeelte van het college werd vernietigd door de rijken, die het gingen gebruiken als opslagruimten voor hun gracieuze woonhuizen. Een ander deel werd gebruikt door de universiteit en de overgebleven ruimten werden verkocht voor verdere duister ontwikkelingen. Het is vochtig en warm in de kelder die vol ligt met fossielen en overblijselen van oude begraafplaatsten. Buiten is het aangenamer en ik zie de mooie Bahiaanse vrouwen met hun ruime rokken vol kleuren, en behangen met de schitterendeste kralen, waar toeristen maar al te graag, tegen betaling natuurlijk, zich willen laten vereeuwigen op de foto. Langszijde ligt de grote 'Basílica' kathedraal, wat eens de kapel was van het grootste Jezuïeten seminarie uitgezonderd Rome. Aan het verlengde van van het 'terreiro de Jesus' ligt dan het Anchietaplein, waar twee kerken pal naast elkaar staan: die van Sâo Francisco en de Derde orde van de Heilige Frans, met een voorgevel die schitterd, een soort verspilde rijkdom in de gore periode van Salvador. De gevel was 150 jaar lang verborgen gebleven waardoor de originele façade te voorschijn kwam.
Toen werd er 9 jaar aan gewerkt om de gevel te herstellen, en nu is het een wonderlijk abstract geval. Het meest geliefde plein is het Largo de Pelourinho, waar zich de toeristen met drommen verzamelen en nog steeds die sfeer uitstraalt van 2 eeuwen terug, toen hier nog vol op slaven werden verhandeld als zijnde minderwaardige schepsels. Daar paraderen nu de vrouwen in hun klederdracht, en waar de gids duidelijk makat dat zij afstammelingen zijn van de eerste slaven die hier in Salvador aankwamen. En als de meisjes toen zó schitterend en bevallig waren als heden, dan is het begrijpelijk dat de kooplieden en gebruik van maakten, ze gebruikten als lustobjecten, en de reden dat en toen al velen halfbloeden rondliepen. De Portugezen dachten namelijk anders dan de calvanistische Hollanders, en hadden géén afkeer van de zwarte vrouwen, die zij koesterden. De jonge meisjes lijken mij bloesems van de de manga, met een lichaamshuid teer als donsveer in de morgen. Ze zijn schilderijen, soms mooi als parels, maar vergeleken met deze kleurenpracht verbleekt zelfs het meest fantasierijke kunstwerk, want dit kun je nooit afbeelden, niet Dali, Gaugin en zelfs niet Rembrandt. Begrijpt u? Ik zie de jonge pauwtjesvrouwen op de trappen die leiden naar het kleine museum ter ere van de schrijver Amado, de man die hier zijn domicilie heeft en geëerd wordt als de grootse Braziliaanse schrijver aller tijden, maar daar gaf ik al eerder mijn opvatting over. In het museum zie ik een afbeelding van zijn hoofd op een sokkel, ernaast ligt een braziliaanse-toeristen-schone in een grillige pose, klaar om vereeuwigd te worden met de kop van de oude schrijver. En ik denk: wat kan verering toch ver gaan. Iets verder op het plein beleven enkele jongens hun -capoeira-, de gevechtsdans, eentje bespeeld de birambâo, anderen trommelen, alles gepaard met montone zang. Anderen dansen als ware kunstenaars, uitbeeldend de vechtstechniek, die nu verheven is tot art. Ze gaan terug naar hun voorvaderen, de geesten van een lang verleden oproepend. In gedachte loop ik regelrecht aan de overzijde de kerk binnen van de -Nossa Senhora dos Pretos-, het gebedenhuis van de heilige vrouw van de negers. De kerk werd ooit gebouwd door de slaven, en vóór de slaven, een gebouw met een mysterieuze uitstraling op mijn gemoed. Binnen zie ik een oude neger schoorvoetend de kaarsen aansteken en hoe vreemd is het dat de man mij voorkomt zo'n 300 jaar oud te zijn. De zoon van Zumbi, de strijder voor de vrijheid der negers. Ja, zo lijkt hij me. De devotie is groot en de zwarte mensen danken de zwarte vrouwe voor haar hulp in moeilijken tijden van onderdrukking. De kerken van Salvador met een charisma die het verleden doen herleven, met een geur van zoete vruchten vermengd met wierook en meubelen van het pikdonkere Jacaranda-hout. Hier is de psyche van overledenen die rondraaien in de hoge nokken van het geliefde bedenhuis. Hier voel ik een droevigheid, een soort eenheid met de mensen die Brazil groot maakten, die leerden van de Indianen, zij die wisten, hetgeen de blanke niet kon voelen. Alleen enkele waren bevoorecht, zij die wisten dat de slaaf een voorteken was van toekomstgerechtigheid. Een van hen was Castro Alves, geboren in 1862 in het Bahiaanse Curralinho, de dichter die streed voor de afschaffing van de slavernij. Waaruit twee fameuze gedichten ontstonden 'O Navio Negreiro' -het zwarte schip- en 'Vozes 'd Africa' -Afrikaanse stemmen- . Hij begreep de mens.
wordt vervolgd...
Pelourinho bekeken vanaf de trappen van het kleine museum van Jorge Amado
Aquarel van de 'Baia de todos Santos' 1665 ... maker onbekend
Nu de huidige baai van Salvador was van groot strategisch belang en Salvador werd de zetel van het eerste koninklijk gourvernement van Brazilië. In 1549 werd op bevel van de Portugese koning Joâo de derde, Tomé de Sousa benoemd tot eerste gouverneur van Brazil. Die persoon kreeg de missie een algemeen bewind te stichten in Brazilié en hij vertrok met een vloot van 3000 mensen, waaronder hoge wetsdienaars, soldaten, verbannen personen, burger en militaire officieren. Onder hen waren veel bekeerde Joden en 6 Jezuïeten onder aanvoering van Manoël de Nobrega. Op 29 maart 1549 bereikt de vloot de allerheiligenbaai. De Invasie was deskundig voorbereid en werd met overspoed uitgevoerd. De koning had al een brief geschreven naar de raadselachtige Diego Alvares (Caramuru), voor zijn medewerking en soelaas: "... omdat ik op de hoogte ben van u grote praktische ervaring wat betreft de gebieden, de mensen en hun gebruiken..." Caramuru, werd nu ineens strateeg, besloot de keuze voor de nieuwe stad te laten vallen op een hoog gelegen zone, boven een maagdelijke zeehaven. De nieuwe plek werd rap aangevallen en de Indianen verdreven. Doch Caramuru wist de inboorlingen over te halen om mee te bouwen aan de nieuwe stad en vestigingwerken. De regering had al met inzicht koopwaar meegegeven zoals messen, schoffels, zeisen, bijlen en natuurlijk vishaken, dit om de Indiaanse werkkrachten te financïeren.
Alles ging voorspoedig en er werden Europese gewassen en fruitbomen gekweekt en paarden en koeien gefokt. Op verzoek van de Jezuïeten stuurde men een groot aantal weesmeisjes van aristocratische komaf naar Brazilië. Het waren dochters van mannen die gesneuveld waren op de vele Portugese expedities en ontdekkingsreizen over de hele wereld. Later volgden meer van de 'ladingen' tijdens het bewind van Duarte da Costa in 1553 en dat van Mem de Sá in 15 57. De weesmeisjes moesten natuurlijk de verlangens van de eerder aangekomen mannen bevredigen en zo het Portugese ideaal te doen verbreiden.
In 1558 kwamen de eerste slaven vanuit Afrika en samen met de Indianen, Portugezen, groepen avonturiers uit Italië, Duitsland en Frankrijk, en gevluchtte joden uit Europa. Salvador werd al snel een plek waar overleven een noodzaak was en penibele aangelegenheden doorsnee werden en hoeren geliefd. De nieuwe hoofdstad van Portugees Brazilië werd opgericht, formeel, op 1 november 1549. In 1551 werd Pedro Sardinha de eerste bisschop van Brazil, het was een eigenwijze oude man. Toen hij in 1556, na een ruzie met de gouverneur, met enkele kolonisten wegvoer om zich te gaan betreuren bij de koning leed hij schipbreuk in het ondiepe water tussen Bahia en Pernambuco. Het gevolg was dat de overlevende die aan land klauterden door de Caeté Indianen gevangen werden genomen, en later gekannibaliseerd, zo ook de oude bisschop. De Jezuïet De Nobrega noemde het bloedbad een goddelijke straf voor de zedenloosheid die de kolonisten ten toon spreidde in Bahia: "Er kwamen geestelijken en leken om, gehuwden en ongehuwden, vrouwen en kinderen." In die periode was het bewind in handen van Duarte da Costa en later in 1558 werd Mem de Sá gouverneur, deze man ging in de stukken der geschiedenis door als een stug iemand, doch welgemeend (tussen haakjes) persoon. Onder zijn 14 jarig bewind werd vooruitgang geboekt op koloniaal gebied, de inheemse stammen werden verslagen door deze 'welgemeend' persoon. Verder werd en kerkelijke en koningklijke macht uit geroepen over de kolonisten. Tegen 1587 had De Sá de Tupinambá al onderdanig gemaakt en de Caeté uitgeroeid! En... kwam Bahia tot ontplooiing. Hoe mooi kan men geschiedenis schrijven. In 1580 viel Portugal onder dominatie van Spanje, dit geregeerd werd door Philips de tweede en de Portugese kolonies kwamen in bezit van Spanje. In 1591 slaat de inquisitie toe (tribunaal in zake rechtsgelovigheid en ketterij) in Brazilië.
Op brutale en ongekende wijze worden alle ketters in de kolonie, joden en sodomieten uitgemoord, die konden wegkomen vluchten naar de Antillen of de zuidelijke delen van de Verenigde Staten. De Hollanders hadden in 1621 de "West-Indische-Compagnie" opgericht, een koloniale onderneming met privekapitaal en met militaire en financiële steun van de regering. Wat waren de Hollanders van plan? Ja, de verovering van de koloniën natuurlijk en het meest behoefde gebied was wel Brazilië. In 1624 zien de Hollanders een goede reden om de Spanjaarden dwars te zitten en sturen een vloot naar Salvador. Op 10 mei 1624 nemen de Vlamingen, zoals ze ook wel werden genoemd, Salvador in. De vloot bestaat uit 24 schepen, 500 kanonnen en 3500 manschappen. De leider was Piet Hein, een soort piraat in dienst van de WIC.
De Spanjaarden kunnen dat niet over hun kant laten gaan en organiseren de grootste actie die ooit naar zuidAmirika werd gezonden. De horde in 12.000 man sterk! De vloot bestaat uit 70 schepen. De Portugese kolonisten wisten eerdere aanvallen van de Hollanders af te slaan en ondersteunden nu de grote Europese strijdmacht om de Hollandse zeeduivels te verslaan en Salvador te herwinnen. Dit lukte in 1625, maar 5 jaar later keerde de Hollanders terug om nu Recife en Olinda te veroveren. Doch dit is een ander hoofdstuk, waar ik later denkelijk op terug zal komen. Tijdends de 18de eeuw groeide Salvador en kende voorspoed en ook de verdeling tussen onder en bovenstad werd een feit. De regering besloot in de 'cidade alta', bovenstad, functie te nemen en daar werden ook de kloosters, kerken en domicilies gebouwd, In 1763 verloor Salvador de eer hoofdstad van Brazil te zijn, dit zijn oorzaak had toen in Minas Gerais goud werd ontdekt en er meer toezicht moest komen dichter bij de goudbron, en Rio de Jnaeiro de hoofdstad werd van Brazilië.
NOORDOOSTEN VAN BRAZIL DEEL 2: SALVADOR-1/geschiedenis
foto Bahia-on line Cana/Brava
Op een warme middag arriveer ik op het grote rodoviaria, enkele kilometers buiten het centro. Mijn intenties waren om meteen op zoek te gaan naar een hotel in het bovengedeelte van de stad, genoemd 'cidade Alta. Door een klein misverstand word ik van links naar rechts gestuurd. Uitleg? Nou ja, ik vroeg de bus naar het 'praça Sé', midden in het hartje van oud Salvador en ik wist dat de juiste bus lijn 'Borroquinha' was, alleen de bus kroop niet naar boven, maar passeerde beneden in de 'Cidade Baixa', langs de commerciewijk. Ik spring uit op een punt waar ik via een steil lopend straatgedeelte rechtstreeks uitkom op het 'Pelourinho', het bekende plein, een drietal kilometer verwijderd van de 'Lacerdá' liftkoker, die het ondergedeelte verbindt met het bovenstuk. Ik besluit een hotel te nemen in de buurt van het 'Castro Alves' plein, waar ik al eens eerder vertoefde. Ik ben afgepeigerd door de hitte en de reis en verlang naar een douche en wat rust. Onder in het hotel is een soort cour en rondom kamertjes, een trap gaat naar de bovenverdieping. Nou is Cour misschien wat te dichterlijk uitgebeeld, maar het is een soort binnenplaats met open hemel, waar, als het regend, het water met een buiteling pal voor mijn deur terecht komt, doch zoals gewoonlijk voel ik mij geborgen in het kleine kamertje in de rikketik van Salvador. Salvador is zeker één van de meest Braziliaanse steden, wat te maken heeft met de geschiedenis der slaven, die hier vanuit Afrika, in onmenselijke omstandigheden naar toe werden gebracht, in de meest cruciale haven voor slaventransport in Brazil. Tevens leven hier de meeste negers en hun Afrikaanse cutuur is nu zo degelijk verweven in hun levenswijze dat dit gebied eigenlijk een klein Afrika is in een groot Brazil. Overal is de Afrikaanse drijfveer te vinden; op de eerste plaats in de religieuze cultus de Candomblé, met de verwantschappen Macumba en Umbanda; de artistieke kant van Salvador is een van de mooiste van Brazilië en alleen Rio de Janeiro kan op dit item wedijveren; dan de Bahiaanse keuken, die staat voor ene ongekende weelde aan glorie, gegrondvest op de Afrikaanse ingendienten, en de gele soort stampot 'vatapá', gemaakt van en met dendeolie, kokos, garnalen en knoflook, deed me in Rio soms overwegen alleen al daarvoor af te reizen naar Salvador.
In de avond, na een bad met een emmer water, want de watervoorziening liet het af en toe afweten, besluit gedreven door een knagende maag de straat op te gaan op zoek naar iets eetbaars. In de buurt van Rio Branco paleis word ik meteen aangeklampt door de hongerige zwervertjes, die meteen weten wie een potentionele gever is, en smekend hebben ze verdomme gelijk en ik eet ik iets ongecompliceerds in een eettent naar Amerikaans model, vlak naast de liftkoker waar de zwervers op me afkomen gelijk bijen, ze moeten geld, ja, het is geen luxe. Buiten, naast de liftkoker, staar de diepte in naar de 'beneden-stad', en ver weg zie ik die lichtjes, als vuurvliegen van de boten die afgemeerd liggen in de Allerheiligenbaai, de 'Baia de Todos santos'.
Alle geschiedenis is interessant en hier volgt dan ook mijn beknopte versie. Hier rond de baai was het begin van de ontdekking van Salvador door een zekere Amerigo Vespucci, die voer onder de vlag van de Portugese koning Dom Manuel. Die dag was 1 november 1501. Daarvoor? Leefden langs de kust van Bhaia de Tupinambá en Tupiniquin Indianen. Er blijven veel vragen open omtrent de aanvang periode van Salvador. In de eerste jaren van de 16de eeuw werd de baai al regelmatig bezocht door Franse, Spaanse en Portugese schepen. Het gebied stond onder bevel van een zekere Francisco Coutinho, die in het jaar 1535 aankwam en meteen land begon te distribueren aan zijn manschappen. De Tupinambá namen dat, tot zover, ze hielpen de blanken zelfs en brachten hun voedsel omdat ze dachten dat deze kolonisten vrienden waren van de mysterieuze Diego Alvares, beter bekend onder de naam Caramuru. Over deze persoon is niet al teveel bekend, en bleek een soort handelsagent voor de Fransen, die hem gebruikte, daar hij grote invloed had onder de plaatselijke Tupinambá. Misschien daardoor trouwde hij met de indiaanse Paraguaçu, die later werd gedoopt en de naam Catarina kreeg. Andere verhalen vertellen dat hij werkte voor de Portugezen tégen de Fransen, die hij bedulvelde. Hoe dan ook het blijft en mysterie, doch zeker was Caramuru een authentieke avonturier. Maar de genegenheid van de Indianen ten opzichte van de kolonisten was van korte duur en er brak een geharrewar uit onder de Europeanen. Ze schaarde zich achter de met elkaar oorlogvoerende Indianen. De blanken eisten veel grond en probeerde daarbij de Indianen voor hen te laten werken, doch de stammen waren al lange tijd wantrouwig. Op een gegeven moment besloten de Tupinambá het gevecht aan te gaan en de blanken werden teruggedrongen in hun pasgeboren nederzetting. Coutinha was niet meer in staat zich te verdedigen en vluchtte als een kater met staart tusen zijn benen in 1545 met zijn manschappen naar het zuiden. De goede afloop van de Tupinambá was de impulsveer voor Indianen van andere contreien em eveneens de blanken te verdrijven. Hierdoor werd in juli 1546 de koning verzocht door de donotorio van de plaats Port Seguro om wapens en munitie te sturen als verdediging. Doch... de Tupinambá van Bahia gaven blijk van berouw en werden vrediger, want ook door hun opstelling en overwinning op de blanken verloren zij de zo fel begeerde messen en metalen werktuigen hetgeen voor hun schijnbaar van groot belang waren. Er werd onderhandeld en Caramuru was de bemiddelaar. De Indios vonden dat de Portugezen zelfs tegrug konden keren in hun gebied en Coutinha ging daarop gretig in. Maar dan leed zijn vloot schipbreuk bij het eiland Itaparica. Was het een hinderlaag? Of waren ze in handen gevallen van een andere vijandige groep Indianen? Feit was dat alle kolonisten die aanspoelden op het strand vervolgens werden gekanibaliseerd. Alleen Caramuru werd gespaard, maar werd jaren later door het 5 jarig zoontje van een opperhoofd, die hij vermoord had, dienovereenkomstig met statigheid gedood. wordt vevolgd....
OP WEG NAAR HET NOORDOOSTEN VAN BRAZIL Deel 1: ILHEUS, BAHIA 1998
Jorge Amado de Faria 1912- 2001 foto Wayn, portret in het J.A casa
data, Januari 1998,
Mijn reis gaat naar het noord-oosten van Brazilie, een gebied dat ik in mijn hart gesloten hebt. Niet dat Rio de Janeiro me verveeld, maar ik hou van reizen, iets dat een zekere associatie oproept met de zigeuner. De zigeuners van Brazilië, in hun vale tenten langs de wegen of aan de randsteden, de vrouwen in hun kleurige rokken, proberend de hand te lezen van de passant, de mannen op weg naar handel zoals het verkopen van horloges, en andere mystieke bezigheden, gekleed in spijkerbroeken met leren riemen en opgesmukte gespen, cowboy laarzen en glinsterende zijdehemden. Waarom vind ik hun zo passend in het beeld van het landschap? De 'ciganos' die in 1686 voor het eerst in groepen naar Brazilië werden gedeporteerd, had van doen met de verdrijving van de zigeuners uit Spanje, die volgend de Portugezen een te grote schare en overlast bezorgden. Ook de ciganos die in Portugal geboren waren, en weigerden een vaste woonplaats te accepteren, werden verbannen en naar de Braziliaanse staat Maranhâo getransporteerd. De historie verhaald over de eerste zigeuner die al in 1574 naar Brazilië werd gezonden, samen met vrouw en kinderen, omdat hij niet volgzaam was aan de algemene verbanning. Hij ook de eerste zigeuner met een Portugees klinkende naam: Johâo de Torres, iets dat hem zeker niet met trots vervuld zal hebben, doch, net als de Indiaan werd zijn ziel vervoerd door de zingende wind. Ik voel me vrij als ik reis, een gewaarwording die de cigano eigen is, het leven zonder obsessie afhankelijk van de tijd die voorbij gaat als een mooie vogel rustend op een tak, voortgekomen uit de stam van het leven, het muziekinstrument op de knie en de vrouwen dansend. Doch de romantiek van de zigeuner is verbleekt tot een garde realiteit, zo scherp als de punt van het dolk, terwijl de overlevingdrang voorop staat. Deze intuïtie is me eigen, zoals de zigeuner.
In arriveer in de stad waar de cacao nog steeds een grote rol speelt en de fabrieken in handen zijn van Duitsers en Zwitsers, die de arme werkers alsmaar uitbuiten. Hier is het gebied van de cacao, het fruit van de 'cacaueero', of wel de 'Esterculiâceas', een boom die vijf tot tien meter hoog kan worden. De vrucht zelf kan tot 25 centimeter groeien en bevat ongeveer 50 geelachtige zaden. De cacaoboom mag zeker niet geplant worden onder de open hemel, want schaduw is haar begeerte. Neen, er is meer te vertellen over de chocola die met miljoenen kilo's verorbert wordt, nog steeds kleeft er bloed aan de de bomen, het bloed van de slaaf, die net als in Afrika wordt gebruikt om de cacao vrucht te pukken en te bewerken. De stad Ilheus ligt langs de kust en een 400 kilometer zuidelijk van Salvador. Het is een rustige stad zover mijn indruk reikt en alles in het centrum draait om de mooie fictieve mulata Gabriela uit het boek van de schrijver Jorge Amado, die hier geboren is. Hij plaatste zijn verhaal in het Ilheus van 1925, en werd één van de grootste romans van Brazilië. nou ja, grootste. Nu wordt het woord roman een illusie, want de realiteit was zeker van dien aard dat er gezwoegd werd en geleden, dat de arme sloeber de vruchten van de mooie boom plukte en die weelde toebracht aan de rijken, terwijl de kinderen van de cacaoslaaf opgroeide in de luwte van het leven, net als de vrucht van de cacaoboom.
In de middag ga ik op zoek naar een geschikte slaapplaats en vind in het centro een 'pousada', die niet al te duur is. vanuit het raam zie ik de toren van de kathedraal aan het 'praça Dom Eduardo', een plein waar zich het culturele leven afspeelt, en waar langszijde de beroemde bar 'Vezúvio' ligt, waar zich in Amado's roman alles omdraait. Binnen in de bar staat de tapkast waarachter de dranken staan en er zijn zelfs maaltijden vernoemd naar Gabriela, wat tot in de terurnis doorgaat, maar een Amerikaanse gokkast verstoord het romatische tafereel. Ja de tijden zijn einigzins veranderd sinds de fictieve nacib, geboeren Syriër, doch echte Braziliaan, zijn avonturen en desillusies hier beleefde, en waar hij op zoek naar een kokkin, de mooie en wulpse Gabriela tot zijn liefde maakt. Als ik buiten kom zie ik een blanke toerist die een kleine zwarte schoenpoetser uitkaft, daar deze steeds zijn schoenen probeert te poetsen. Naar de hel met deze wanorde toerist waarvan arrogantie van zijn gelaat druipt, maar zo zijn niet allen, gelukkig! Men moet respect hebben voor de kleine schoenpoetsmannen die de straten aflopen om om enkle reais te verdienen op een eerlijke manier! Soms zijn ze zonder onderdak en dan zie ik zie slapen in de portieken van de nacht of zittend op hun klein kistje, wachten op de nieuwe dag. Langs de kathedraal beklim ik de straatjes naar boven, naar het oude gedeelte van de stad, waar ik een antieke kerk bezoek, aangrenzende tuinen, een meditatieplek waar de uitstraling van het oude Ilheus tot leven komt, waar nog oude nonnen in lange gesloten gewaden rondkuieren en de afstammelingen lijken van de laatste zwijgende moeders, en waar oude paters hun laatste zonden bedenken. Want ook zij hadden die, o ja, vergeeft me mijn on-christelijke denkwijze, maar ook de godsdienaars hadden hun zonden, al zal dit voor ieder op zocht persoonlijk zijn, want het zijn ook maar stervelingen. Dit terzijde. Van hieruit is er een geweldig zicht over het lager gelegen stadsgedeelte en de oceaan. Naar het zuiden ligt Olivença, niet ver van het Curupure strand, dit verbonden is met een geschiedenis. Hier was het dat een zekere gouverneur Mem de Sá, de Tupiniquim Indianen insloot tussen zijn troepen en de zee. Het was 1567, en de confrontatie werd 'de slag van de zwemmers' genoemd. Warom? Omdat de Indianen desperade pogingen ondernamen om te ontsnappen via de zee. Het was uitgeloten. Het werd een bloedbad en de stam zo goed als vernietigd.
Onder langs de 'Vezúvio' bar zijn capoeira dansers hun kunsten aan het tonen begeleid oor de Birambau. Het oer-Afrikaanse komt hier naar boven van de gevechtdans, die nu is uitgegroeid tot een schouwspel. Op de trappen van de moderne ker uit 1930 zitten de bedelaars, loerend op goedgevende toeristen, ik zie een man die zijn neus mist, wat nu een zwart gat is, wachtend als een verlorene op steun van wie dan ook. Iedere dag zit hij voor de poort vanhet godshuis, en God laat hem gewoon zitten, klepperend met zijn kartonnen doosje. Op het plein krioelt het van de kokosnoot verkopers, waarvan het sap veheven is tot de heerlijkste drank van het geheel. Ik loop naar het 'Casa de Jorge Amado, een domicilie uit de koloniale tijd dat nu ingericht is als een museum ter ere aan Amado, ja, verdomme zelfs de straat is naar hem vernoemd. Hier ontmoet ik, neen niet Gabriela, maar een andere schone morena, die mij van harte alles wil uitleggen wat ook maar te maken heeft met de schrijver. De ruimte is ook versierd met schitterende candomblé beelden, die als een hechte groep naast elkaar staan, de goden van de cultus, van Ogun tot Imanjá, en Xango tot Oxalá, waarvoor Amado heeft een solide verering heeft, wat hij in zijn romans tot uiting brengt. Als ik de bloem van Ilheus verlaat regent het lichtjes in Ilheus. De stad heeft óók andere limieten, de armoede, die meer dan de helft treft, waardoor ook hier in deze van oordeel rustige stad, de criminaliteit, berovingen en inbraken geen uitzondering zijn. Door de gestage bevolkingsgroei zijn er veel kinderen, en vele families zijn niet in staat hun telgen te onderhouden. Er zijn velen straatkinderen, die maar moeten zien te overleven, zervend en aalmoes smekend. Sommigen hebben de mazzel om in een weeshuis terecht te komen, mazzel? Of in eeen van de spaarzame opvanghuizen. De waarheid is dat naast de overdreven romantiek van de mooie Gabriela met haar hemelslichaam, de palmbomen en de blauwe oceaan, de werkelijkheid van Ilheus zichtbaar is in de ontbering der krottenwijken. Als ik de volgende morgen de pousada verlaat, om een bus te nemen naar Salvador, is het centrum verlaten. Ik loop in gedachte langs de zijde van de oceaan, waar het circus zijn tent heeft opgelagen, net als in het boek van Amado, alleen op een andere plek. Is er werkelijk zo veel veranderd in het oude gedeelte van Ilheus? Is de economie vooruit gegaan ten opzichte van de arme bevolking? Is de cacao niet nóg steeds de grote beweegreden van het kapitaal in de streek? De noodlijdende bevolking is er in ieder geval nog steeds.
Chico Mendes werd 31 jaar geleden vermoord en inspireert de strijd tegen de agribusiness in Acre
Murdered 31 years ago, Chico Mendes inspires fight against agribusiness in Acre
Bron artikel Brasil do fato # nederl. vertaling storyteller
De moord op vakbondsleider Chico Mendes, in opdracht van boeren in de regio Xapuri (AC), viert zijn 31e verjaardag op zondag (22). De arbeiders die nu werken in het Chico Mendes Extractive Reserve (Resex), gelegen aan de grens van Acre met Bolivia, waar de rubber tapper werd geboren en zijn gevecht voerde, melden dat het klimaat van geweld op het grondgebied groeit en verwijst naar de tijd van de dood van hun leider.
Aangemoedigd door de ondersteunende toespraak van president Jair Bolsonaro worden houthakkers en veeboeren aangemoedigd om extractivisten uit hun Amazonegebied te intimideren en te verdrijven. Technologie draagt bij aan het nog effectiever maken van bosaanvallen: vroeger waren kettingzagen nu trekkers en grote machines.
Volgens advocaat Gomercindo Rodrigues van het Chico Mendes-comité zijn gewelddadige verdrijvingen en branden in de huizen van rubberstappers de laatste twee jaar gemeengoed geworden in de regio. De commissie is in 1988 opgericht om wetshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten te verplichten hun moordenaars en opdrachtgevers te onderzoeken, te vervolgen en te veroordelen, en om de erfenis van de rubbertapper bekend te maken.
"Helaas, 31 jaar na de moord op Chico Mendes, is de situatie bij Xapuri (geboorteplek van Chico Mendes) erg gespannen. Er is politieke actie om te proberen de reserve te verminderen en rechten te verwijderen", zegt de advocaat. "Er is een hele actie van de rechterlijke macht die de boeren opnieuw heeft bevoordeeld ten opzichte van de oude bewoners, die worden beschouwd als indringers van de landbouwgebieden. In feite waren ze krakers, lang voordat de boerderijen boerderij werden, sinds de tijd van de rubberboom. Dit zijn mensen die 20, 30, 50 jaar op dezelfde plaats wonen en plotseling als invasief worden beschouwd. In rechtszaken hier winnen boeren bijna altijd ', klaagt hij.
Gezinnen houden vast aan de erfenis van de rubbertapper en verzetten zich zoveel mogelijk tegen de tractoren en verbranding die het bos verwoesten
Catarina Barbosa
Brasil de Fato | Belém (PA), 21 de Dezembro de 2019 às 08:35
uitspraakt van Bolsonaro 'God heeft mij president gemaakt...'
Nu, ik weet, dat er een God voor de rijken is en een voor de armen, een hemel voor de rijken en eentje voor de armen, maar dat Hij ook presidenten maakt?
In Rio vergelijkt ex-president Lula de regering Bolsonaro met Duits nazisme
'Zoals de nazisten in Duitsland willen ze Brazilie vernietigen te beginnen met de cultuur'. aldus Lula in festein in Rio de Janeiro onder vele artiesten en aanhangers.
Waarom staat Crivella (burgemeester van Rio) erop de gezondheid van gezinnen in Rio de Janeiro te ontmantelen? Gezondheidswerkers zijn bijna drie maanden niet betaald; De afgelopen jaren zijn 5.000 werknemers ontslagen
Exploitatie bestaat niet. Ziekenhuis personeel in Rio de Janeiro hebben de afgelopen drie maanden geen salaris ontvangen, doktoren deden hun werk vrijwillig. In sommige ziekenhuizen worden enkel de ernstige gevallen behandeld.
Het lijkt dat in de gezondheidzorg werken immers een priesterschap is.
protest van favela bewoners ''neem de gezondheid niet weg vanuit de favela'
Naarmate de gezondheid van het gezin de afgelopen jaren toenam, gingen minder mensen naar de eerste hulp, geïnterneerd of stierven aan vermijdbare oorzaken. Dit gegeven word in Rio teruggedraaid.
Ontbossing in het Amazone gebied neemt in november toe met 103,7% en breekt record. Het vernietigde gebied in de regio is meer dan verdubbeld in vergelijking met november 2018 en bereikte 563,03 km²
De ontbossing in de Amazone groeide in november van dit jaar met 104%, vergeleken met dezelfde maand van het voorgaande jaar. Volgens gegevens van het Real Time Deforestation Detection (Deter) -systeem van het National Institute for Space Research (Inpe), vrijgegeven op vrijdag (13 december), groeide de vernietiging van het bioom met 103,7%. 563,03 km² werd vernietigd tussen 1 en 30 november, een record voor de maand sinds het begin van de historische reeks in 2015.
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog