Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas geboren 1921 Maastricht, Nl - overleden 1998 Tangua, Brazil, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt Wayn geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
De klokken van het kleine witte kerkje luidde want in de verte zag men de karavaan naderen. Vier huifkarren getrokken door muilezels en achter de laatste sjokten enkele dieren. Cajari liep uit want eens om het jaar kwam het kleine gezelschap het plaatsje bezoeken. De kinderen joelden en er ontsnapte vreugdevolle muziek aan hun mondjes. Als het reizende ensemble het ventrumpleinte opreed stond ook Benedicto tussen de meute.
Hij was nu twaalf en zijn verlangen was altijd geweest om met het circus mee te reizen. Niet dat hij zijn grootvader, de oude Deuszinho (kleine god) pijn wilde doen, neen, maar hij wilde vrij zijn en zwerven met het kleurijke gezelschap. Als wees was dit zijn een onbewust verlangen zijn kleine ziel. Zijn vader Pico stierf bij een messengevecht in een duistere kroeg in Salvador en zijn moeder Marcela een jaar later aand de knokkelkoorts. Doch Benedicto dacht eerder dat zij stierf van droevenis en het was zijn grootvader die hem opnam en nu al vijf jaar met liefde verzorgede. Hij hielp zijn opa op de kleine akker waar hij maniok, mais en kruiden verbouwde en hielp met het bakken van cassavebroden die ze verkochten.
Nu stond hij op het pleintje en keek naar de huifkarren en muilezels. Zijn ziel verlangde ook naar het terugzien met het mooie zigeunerdanserresje. Hoe lang was het nu geleden. Ze was jong en mooi, zestien en haar naam was Lailadrinha. Hij zag de oude lama, de zes pekari's en het kleine witte paardje waar Lailadrinha op balanceerde. Hij zag de oude zwarte wolaap Utopia die schreeuwend op het zeil van de voorste kar zat. Op de bok zat de Cafuz. Hij was de zoon van neger Koub en een indiaanse vrouw Jessua. Hij was de baas van het circus, een robuste man, middelgroot met een gouden ring door zijn neus. Men zei dat hij velen al om zeep geholpen dad met zijn mes dat hij 'amigo'' noemde. Ja, Cafuz was een beruchte bandiet geweest, doch had zich bekeerd nadat hij op een morgen, in de buurt van de zee, een verschijnig zag. Hij zei : ''... het was de zwarte madonna die rode tranen huilde en mij toesprak met de woorden die mij deden inzien dat ik een moordenaars bestaan leidde en mijn tegenspraak dat er geen gerechtigheid bestond in het land werd door haar tegengesproken, door te zeggen : ''waarom denkt u dat ik ween? Ik huil voor de armoede van de sertâo (wildernis) van Brazilië. Ik huil tegen de uitbuiting door hallucinerende kwasten. Eens zal alles beter worden, ooit zal de storm der gerechtigheid waaien! U bent een man van kracht, u zult de mensen moeten leiden, niet vermoorden! U zult God gaan dienen en de de gelijkheid zal komen. Het is een hypocrisie voor de hebzuchtige, maar hij zal vergaan tot een huilebalk op de dag dat hij Kaïn zal ontmoetten!'' Toen verdween de madonna, even snel als ze was gekomen.
Cafuz veranderde sinds die dag. Vroeger had hij enkle jaren meegereisd met een kermisgroep en daar dit hem goed was vergaan besloot hij het volk te gaan vermaken met een circus. Hij kocht een huifkar en de aap Utopia die toen nog jong was ongeveer vier jaar van een oude zigeuner en werd verliefd op Tamari, een klein indiaanse vrouwtje, die zo uit een Paul Gaugin schilderij kon zijn gestapt. Ze had een ovaal Tahitaans gezicht, puntige borsten en korte gezette benen met kleine voetjes, alleen het parelmoer ontbrak.
Hij nam haar mee en ging optreden. Hij was vuurvreter en leerde ijzerbuigen en Tamari danste en zong oude liedjes. Dan ontoetten ze twee dwergen Zilda en Pascoal, die zich bij de groep aansloten en optraden met een clownesk nummer. Verder waren er de vrouw met de vier borsten, die hij ontmoet had in een klein dorp: verder Saikaku, een kleine dikke Jappanner die degens slikte en naalden van een halve meter in zijn lichaam stak en later voegde zich de minnezanger Antonio bij hen, die verhalen zong uit de vervlogen tijd. Dan was er de jongeling Chico Bobo, de man zonder armen en benen, die Cafuz in zijn groep opnam toen ze in een dorp kwamen en hij zag dat Bobo op het punt stond vermoord te worden door zijn pleegouders die hem enkel tot last vonden. O ja, dan was er nog Taticus, de half-indiaan met het tapirgezicht en olifantenpoten en Grandâo, een reus van bijna tweemetervijftig.
Ondertussen hadden ze vier huifkarren en waren geliefd in de vele dorpen die ze aandeden. Een oude zigeunermoeder vroeg hem haar kleindochter Lailadrinha mee te nemen. Ze kon goed koken en dansen. "...neem haar mee Cafuz,' had ze gesmeekt: 'want ik sta op het punt dood te gaan en ben verstoten uit de stam..'
Het meisje was toen tien jaar, doch nu was zij een slanke vrouw, die de mannen op alle plekken deed zwijgen en naar haar staren met open mond... naar haar bewegelijk lichaam, haar ronde jonge borsten die stevig stonden en haar perzikachtige huid. De schoonheid die de geesten liet nederdalen in het woeste gebied van Maranhâo. En nu zou ze dansen... hier in Cajari, dansen en dansen.
Rio de Janeiro -column van Wayn 2018 --- toepasselijk updated naar 7 jaren later juli 2025
schilderij van Antonio Pareirras 1860-1937 Niteroi,RJ
andermaal... Bij aankomst in Rio regend het fel en het meet 25 graden. De douane heeft het natuurlijk weer op me voorzien en haalt me uit de file. Papieren en terugvlucht. Wat ik wel kwam doen in Brazil? Idiote vragen. Het is een persoonlijke zaak. Ze hebben het voorzien op bepaalde mensen. Dan komen de idiootste vragen: wat is mijn beroep? Muzikant verdomme! En wat voor een instrument ik dan bespeel, en welk soort muziek! Nou ja, ik neem ze dan ook nooit te serieus, maar je moet ze in de kijk houden. Verder heb ik geen problemen, en was niet verplicht mijn gitaarkoffer te openen. Als ik zeg naar familie in Itaborai te gaan is mijn vertrouwen verzekerd.
Ik ben dan ook verheugd weer in de rammelende bussen te zitten die me naar Itaborai brengt zo'n 50 kilometer aan de andere kant van de baai. De waarde van het geld, voor de armsten, is gedaald. De prijzen slaan de pan uit en het is moeilijk overleven met een min. salaris van rond 170 euro. Criminaliteit? dat is het vervolg van de structuur die een puzzel is. De contrasten maken alles harder en in Rio stad zijn dit jaar volgens gegevens tot en met juli -2018- 6.300 moorden gepleegd. De favela is het knelpunt, daar waar de armsten samen met de drugsdealers leven. Het zal ook niet snel veranderen maar de favelas, vooral in de noordzone zijn dagelijkse kost voor de tv zenders. Gisteren werd een bus overvallen door enkele jongeren van rond de 18 jaar, staken die in de fik en bewogen de chauffer naar de ingang van de favela te rijden, waar de bus in vlam werd gezet. Daders? Spoorloos.
Ondertussen doet de politie invallen in de favelas waarbij slachtoffers vallen aan beide zijden, en vaak gewone burgers. De favelas zijn geregeld in het nieuws en de situatie is hopeloos door gebrek aan inzicht en structuur, en er zijn er rond de 800 in groot Rio. De dochter van mijn vriendin werkt in een staatsziekenhuis in de wijk Penha, daar bij een van de grootste favelas. Het is een puinhoop en dagelijks worden er mensen binnengebracht, bewoners, kinderen en bandieten met kogelwonden. Na behandeling wordt men teruggestuurd naar de wijk, zonder begeleiding waardoor het leven zijn normale gang weer hervat. Van ene kant is het in Rio geen uitzondering, de burger heeft geen keus, de bandiet voelt zich sterk. Men kan crack kopen in een vodje papier voor 1 real, wat moet de waarde er van zijn? De meesten kopen dan ook maconha (cannabis) en cocaine is weggelegd voor degene die meer geld heeft. De gewone arme werkman of meestal werkloos drinkt zijn bier of cachaça, hetgeen ook vaak uitmondt in droevigheid. Bij sommige bandieten is tegenwoordig de handgranaat populair, ze wordt gebruikt bij overvallen of gijzelingen als de bandiet in het nauw wordt gedreven en dreigt de pin eruit halen.
Meestal help onderhandelen niet en komt een soort scherpschutter van de politie, die de bandiet uitschakelt met een gericht schot in het hoofd. Ook gangbaar zijn de bendes van meer als 10 man, die in de betere wijken gebouwen binnen dringen (die omheind zijn en bewaakt) en de bewoners uitroven. De politie staat machteloos, doch het apperaat van de wet is in vele gevallen traag.
Niet traag zijn de evangelische kerken, die nog steeds als zijnde paddenstoelen uit de grond schieten, ´God assemblee´ of ´God is liefde´, zijn nog klein vergeleken bij de ´Universele´kerk, die een grote aanhang heeft, en halleluha is het woord, terwijl boven op de heuvel, tegenover waar ik woon,vrouwen staan te schreeuwen naar waar God ergens moet zijn. Ergens?
Ik bezocht Marica nabij Rio, aan het strand waar verdwaalde jongelingen boven op de heuvel hun kofferbakken opende en waar geweldige luidspeakers met hoge volume funk muziek produceerde en de rust verstoorde van het badende volk.
Ik prefer de rust van de door de weekse stranden, waar alleen de zeevogels het geluid maken samen met de golven. Het is de laatse dagen fris en veel regen, de temperatuur ligt ver beneden peil, 26 graden, terwijl het in het noorden van Brazilië droger is dan ooit, het klimaat heeft aanvallen. Doch het zal snel weer warmer worden hetgeen de ~cigaras~ doen zingen, de wonderbaarlijke insecten in de bomen. Ik heb ook weer een nieuwe vriendin de kleine hond ~pretzinha--, die me welkom heet als ik thuiskom.
Andere honden hebben het niet zo uitmuntend en de straathonden, oftewel vira-latas wat letterlijk blik-omdraaie betekend, moeten verdomd oppassen niet het slachtoffer te worden van een of andere auto. Ze kijken me immer droevig aan, of geintereseerd en zelf vragend met een intulectuele blik. Ik heb besloten een reportage over hen te maken.
Alles leeft en gaat zijn gang en in de avond uren klink wel ergens een samba geluid of dit van de forró, meegenomen door de mensen uit het noordoosten, die hun geliefd land verlaten hebben om een beter bestaan te zoeken in Rio of Sâo Paulo, vaak een disillusie, maar ook jongeren die met versterkers een soort braziliaanse rock proberen te spelen, of die in de favela´s met hun ´bailles´ met funk en hiphop, terwijl het braziliaanse klaaglied ´brega´, een aftreksel is van amerikaanse country muziek, veelal aanleunend tegen de stijl Sertanejo, gezongen door veelal duo´s met cowboyhoeden en extreem-rechtse inslag.
Ik voel me thuis in het ritme van Brazilië, tussen de heuvels van Rio, de sinas, manga en plantages, mijn bord met rijst en bonen, (soms aardappelen) engelse worden die hier genoemd, als het niet de zoete rode is, groente zoals ciabo en xuxú, en een stuk vis direct uit de zee, wat kan een mens toch rijk zijn... Doch ik leef met het volk dat ze een weg baant door de wildernis van Rio. De kleuren en liefdevolle ogen van kinderen en mijn liefste mulata...en mijn muziek dit onmisbaar blijkt in de mijne en deze wereld.
De ongelijkheid in Brazilie blijft een heet hangijzer. De fascisten vieren macht in vooral in het zuiden en zuid-oosten, in de staten en gemeenten. Volgens huidige president Lula gaat alles beter, ja voor enkelingen, de economie gaat vooruit, de armoede gehandhaafd. De contrasten zijn zichtbaar in de grote steden, door criminaliteit etc. Het minimium loon is ong. 1600 reais, 250 euro, per maand.
Helaas in het noord-oosten leven mensen met minder dan de helft. Voor een brood betaald men gemiddeld 10 0f 12 reais, afhankelijk van de kwaliteit. Rio de Janeiro heeft een hoge crimi peil, net als Sao Paulo en andere grote steden. Overvallen zijn gewoon geworden. De schuld ligt bij het kapitaal, de machthebbers, corruptie en hebzucht.
Wat betreft de millieu kwestie blijft Amazonas kwetsbaar, de minister van zaken Marina Silva doet haar werk degelijk, heeft ervaring vanuit het gebied en de nalateschap van Chico Mendez. Ze word echter danig tegengewerkt door de senadoren van het Amazone gebied, de corrupte kapitalisten, die kap van de bossen belangrijker vinden, voor veeteeld en sojavelden, dan het belang van de inheemse bevolking en natuur.
Frei Grignion overleden in Cáceres , Mato Grosso 2012
frei Grignion
Op 13 april van 2014 overleed de Nederlandse broeder Grignion Eduardus Achilles Von Den Hemel. Hij maakte onderdeel uit van de groep Nederlanderse broeders van Huijbergen die in 1955 naar Cacéres gingen met de missie hulp te bieden aan de behoeftigen. Grignion vertrok in 1962 naar Cáceres. Hij werd 85 jaar.
Ik kreeg dit bericht onlangs pas te horen. Vele malen bezocht ik het huis van de broeders, ik herinner Bertrant, Jan, Victorio, Matheus, Mauricio, Gumáru, Martinho, Casimiro, waar ik immer welkom was, eerste maal in 1990 met mijn oom pater Thomas, op mijn reizen door Brazil. Ik herinner mij Grigion als een vriendelijke man waar ik goede gesprekken mee had, in hun huis aan de rua da caçadors. Hij bracht vele huisbezoeken aan zieken en het beeld op zijn fiets op weg naar een behoeftig iemand, blijft mij bij.
Op 12 maart had ik een gesprek met onze broeder Grignion die al tientallen jaren als onderwijzer en als pastor werkzaam is te Cáceres in Mato Grosso, in het binnenland van Brazilië. Een maand later (13 april 2014) overleed hij op 85-jarige leeftijd te Càceres. Hoe is uw ervaring om als broeder en tevens als priester werkzaam te zijn?
Ik ben blij en geniet van mijn werk waarin ik dienstbaar mag zijn aan kleine en zwakke mensen die een grote behoefte hebben aan een dienende nabijheid.
Tot nu toe heb ik dit dienstwerk steeds van harte en trouw, naar vermogen gedaan. Nu nemen mijn krachten af en wordt ik zelf zwak. Misschien dat ik niet lang meer leef, want ik weet welke ziekte ik heb. Maar alles wat ik gedaan heb is waarschijnlijk wel van grote betekenis geweest voor de armen hier in Brazilië. Ik houd van mijn werk als pastor en ik houd van de Braziliaanse mensen. Tot nu toe, ook al word ik zelf steeds zwakker, probeer ik toch hen van dienst te zijn met het sacrament van de zieken, een eucharistieviering en met pastorale aandacht. Br. Rafael Donatus MTB
updated 2 juli 2025.
updated 2 juli 2025 / Ondanks dat de broeders wisten dat mijn opinie omtrent cristelijke geloofsovertuiging niet de beste was, en ik afzag van het bijwonen van biddiensten zagen ze in mij een ´wanderer´. Ik repecteerde hun mening en belevingswijze. Beste en interresante geprekken had ik met broeder Matheus, een brabander die zorg droeg voor de dagelijkse huisproblemen en zijn liefde voor zijn waakhond, die hij tijdens het eten aan de tafel met regelmaat iets toewierp.
p.s Sinds enkele jaren zijn de broeders ophouden te bestaan in Caceres. De drie nog overlevenden werden teruggeroepen naar een rusthuis in Nederland. De missie was voltooid
het huis van de broeders in Cáceres aan de Rua dos Caçadores
In memorie-----2011 MILIEUACTIVIST JOSÉ CLÁUDIO DA SILVA MET ZIJN VROUW MARIA DOODGESCHOTEN
José Cláudio da Silva -
a luta continua, irmâo, - de strijdt gaat verder, broeder
r.i.p
In de Braziliaanse deelstaat Pará is maandag 23 mei de milieuactivist José Claudio da Silva en zijn vrouwMaria de Espirito Santo vermoord. Da Silva had amper zes maanden eerder nog zijn eigen dood voorspeld. Volgens de lokale krant 'Diário do Pará' liepen Da Silva en zijn vrouw in een hinderlaag in de buurt van hun huis in Nova Ipixuna. Ongeveer 37 mijl van de stad Marabá. Of de moorden gepleegd zijn maandag nacht of dinsdag morgen zijn nog onduidelijk daar er, volgens een politie woordvoerder twee moorden plaatst vonden op de nederzetting Maçaranduba 2.
José en Maria werden al maanden met de dood bedreigd. Volgens de krant kregen zij geen politiebescherming. De politie gaat ervan uit dat ze vermoord zijn door 'pistoleiros', huurmoordenaars, daar bij beidde een oor was afgesneden. Eind vorig jaar vertelde Da Silva nog over zijn angst om gedood te worden. Op een toespraak in Manaus zei hij dat de houtindustrie hem tot zwijgen wilde brengen. "Ik kan hier de ene dag staan spreken voor jullie, en de volgende maand kunnen jullie het nieuws krijgen dat ik ben verdwenen', zei hij. 'Ik zal het woud beschermen tegen elke prijs. Daarom kan ik elk moment een kogel in het hoofd krijgen.'
José was er zich van bewust dat zijn gevecht tegen houthakkers en de houtskoolproducenten hem zeer kwalijk werd genomen. 'Mensen vragen mij: ben je niet bang? Ik ben een mens, natuurlijk ben ik bang. Maar die angst doet mij niet zwijgen. Zolang ik op de been ben, zal ik iedereen aanklagen die het woud vernielt.' Het nieuws van de moord kwam enkele uren voor een belangrijke stemming ging plaatsvonden over een versoepeling van de boswet. (zie eerder artikel, wayn) Daar was Roberto Smeraldi, stichter van de milieugroep'Amigos da terra' in een bespreking met president Dilma over de veranderingen betreffende de woud code, toen het nieuws van de moord bekent werd. Dilma gaf opdracht aan haar staf chef om hulp te bieden bij het moordonderzoek. Die wet houdt in vermindering van het percentage van het areaal dat als woud behouden moet blijven en voorziet in sommige gevallen zelfs in amnestie voor diegene die in het verleden illegaal ontboste.De nieuwe wet moet nog goedgekeurd worden door de Senaat en Dilma. Tegenstanders beschrijven de wet als een regelrechte 'ramp'.
Da silva en zijn vrouw Maria waren ooit actief in de organisatie van Chico Mendes, vermoord in 1988 door veeboeren. Da silva had zich een reputatie opgebouwd als spreker op lokale en internationale bijeenkomsen rond de bescherming van hat Amazonewoud. Hij nam het op voor de kleine arbeider in het woud, die leeft van de rubbertap en verkoop van noten en fruit. Een rapport van Braziliaansemensenrechtengroeperingen noemde Da Silva in 2008 al als een van de tientallen activisten in het Amazonegebied wier leven gevaar liep. 'We hebben nu een nieuwe Chico Mendes,' zegt Felipe Milanez, journalist in Sâo Paulo, in de Britse krant 'The Guardian'. Hij had onlangs nog telefonish contact met Maria, die hem zei dat de situatie 'erg lelijk aan het worden was'. De aanslag doet tevens denken aan de moord op de Amerikaanse non Dorothy Stang in 2005, die zich ook verzette tegen de vernietiging van het regenwoud in de staat Pará. mede dank aan de kranten 'De Morgen'.
'The Guardian' , 'Diario do Pará'
bewerkt door storyteller
p.s ... de strijd gaat voort en wie word de opvolger van José? De corruptie heeft een degelijke invloed op het besturen van het Amazone gebied. De regering kan wetten maken en zelfs de goede worden 'kapot gemaakt'... de macht is het geld en voor het afvuren van een amazonekogel wordt goed betaald... De moordenaars lopen vrij rond. En hebben de moorden niet te maken met het intimideren van parlementariërs en autoriteiten? Een waarschuwing van de kapitalistische zijde en macht misbruikers; oppassen voor een kogel. Weten wij wat er met het woud gebeurd? Wat doen wij eraan? Het is niet controleerbaar, hoewel de Braziliaanse regering daar een instituut voor heeft het IBAMA, het instituut voor milieu zaken... maar het woud is te omslachtig... en wie zijn afnemers van het hout? Voor wie zijn er de worstenkoeien? Ik vertrouw alleen nog op de 'bosgeesten' zij die misschien de corrupte handelaren en moordenaars een halt kunnen toe roepen... rechtvaardigen hoeven géén angst te hebben voor geesten... Wayn
Dit report komt van de stichting InSight Crime en is toevertrouwd tot de studie voor burgelijke en nationale veiligheid in Latijns-Amerika en de Carraiben.
vertaald door storyteller
Brazilië, de grootste economie van Latijns-Amerika, heeft een aantal belangrijke security vooruitgang gezien in de afgelopen jaren, waarbij tientallen gemeenschappen in Rio de Janeiro van criminele bendes werden bevrijd door middel van innovatieve UPP beveiligingsprogramma. Echter, het wordt geconfronteerd met een ernstige bedreiging van de twee grootste binnenlandse criminele bendes, de First Capital Command (Primeiro Comando Capital - PCC) en het Rode Commando (Comando Vermelho), die steeds meer betrokken zijn bij de internationale drugshandel, evenals operationele afpersing en ontvoering. Milities voornamelijk samengesteld uit ex-politie zijn een andere bron van gewelddadige criminaliteit, afpersen van hele wijken en het verrichten van buitengerechtelijke executies. Het land is een van de grootste cocaïne markten in de wereld en is een steeds belangrijker drugshandel doorvoerland voor cocaïne transporten op weg naar Europa. Brazilië is het grootste land van Zuid-Amerika, met een 16.000 kilometer lange landgrens en een 8000 kilometer lange kustlijn, die wordt gebruikt om cocaïne naar Europa en Afrika te smokkelen.
Het deelt een grens met elk land in Zuid-Amerika, met uitzondering van Chili en Ecuador, waaronder drie grootste producenten van cocaïne ter wereld - Bolivia, Peru en Colombia. Buurland Paraguay dient als schuilplaats voor Braziliaanse criminelen, en als bron en doorvoerland voor marihuana en wapens gesmokkeld naar Brazilië. Brazilië zag een massale exodus van de plattelandsbewoners in de richting van de belangrijkste stedelijke centra van Sao Paulo en Rio de Janeiro van de jaren 1950 tot 1970, wat leidde tot de groei van de informele nederzettingen bekend als "favelas." De ongelijkheid en de armoede van het land als geheel werd geïntensiveerd in favelas, waarin staat aanwezigheid ontbrak, waardoor ze ideale broedplaatsen zijn voor een explosie van de georganiseerde misdaad.
In de jaren 1950, een machtige criminele maffia begon rond de "bicho", of het dier spel, een illegaal gokken dat enorm populair in het land werd. De bazen die het spel runde verkregen grote fortuinen, het witwassen van hun winsten door middel van legitieme bedrijven, vertakt in contract-doden en prostitutie en het afkopen van de politie en politici. De kracht van de bicheiros of de bazen van het dieren spel, zien hun piek in de jaren 1980, toen ze begonnen met het witwassen van geld door middel van de Rio de Janeiro carnaval.
Ondertussen georganiseerde criminele groepen infiltreeden ook de ontwikkeling in de wrede ellende van de gevangenissen van het land. Inderdaad, georganiseerde criminele groepen in Brazilië kregen hun start in de gevangenissen en pas later uitgroeide tot het veroveren van de straten. De grootste bendes van het land, het Rode Commando en First Capital Command (PCC), begon in de gevangenissen, in de vroege jaren 1970 en de jaren 1990 respectievelijk vóór ze de straten van Rio de Janeiro en Sao Paulo ingingen, later in staten in het hele land en zelfs internationaal.
In de jaren 1970, met de ingang van grote hoeveelheden cocaïne in Brazilië, begonnen verbindingen te ontstaan tussen de bicheiros, drugskartels en mensensmokkelaars. Wanneer de wereldwijde cocaïne markt dreunde in de jaren 1980, trok Brazilië de grootste Zuid-Amerikaanse producenten van geneesmiddelen als doorvoerland voor drugs op weg naar de Europese en Amerikaanse markten aan. Colombiaanse kartels verplaatst naar Braziliaanse grondgebied, aangetrokken door de ligging en de beschikbaarheid van precursoren en het smokkelen van cocaïne in het land in de basis vorm. Ze begonnen te laboratoria dicht bij de verkooppunten en ontscheping aan de Europese en Amerikaanse markten te installeren.
Burgerwachten gevormd door de huidige en voormalige leden van de politie, die bekend staat als milities, kwamen naar voren in de steden onder de premisse van de strijd tegen drugsbendes. Zij hebben zich echter verplaatst naar de exploitatie van hun eigen criminele rackets, met inbegrip van afpersing en ontvoering regelingen.
De nationale doodslag percentage is licht gestegen in de afgelopen jaren, gaande van 22 per 100.000 in 2004 tot 25,2 in 2012. Terwijl delen van het zuiden van Brazilië, met inbegrip van haar grootste stad São Paulo, de laatste tijd veiliger zijn, terwijl het geweld en criminaliteit in gewelddadige noordoosten van het land snel stijgt.
De twee meest gevestigde groepen in de Braziliaanse georganiseerde misdaad het Rode Commando (Comando Vermelho - CV) en de First Capital Command (Primeiro Comando da Capital - PCC), zijn beide gegroeid uit de Braziliaanse gevangenis systeem. De CV is grotendeels gevestigd in Rio de Janeiro, terwijl de PCC zijn oorsprong in Sao Paulo, maar beide hebben hun invloed in het hele land en zelfs in naburige landen zoals Paraguay en Bolivia en zijn betrokken bij misdaden variërend van drugshandel en de verkoop aan afpersing uitgebreid en overvallen.
Daarnaast zijn er verschillende splintergroepen, zoals de Amgios dos Amigos en Pure Third Command (Terceiro Comando Puro - TCP) en lokale netwerken, zoals de Eerste Catarinense Group (Primeiro Grupo da Catarinense - PGC) in het zuiden en de familie van het noorden (Família do Norte - FDN) in het noorden. Verdere complicerende de onderwereld dynamische zijn politie-milities, groepen opgericht door de voormalige en de huidige politieagenten dat de lijn van eigenrichting hebben gekruist met criminele activiteiten. De Braziliaanse politie is onderverdeeld in de federale (ongeveer 15.000 leden) en de staat, de militaire politie (met meer dan 400.000 actieve leden) en de civiele (ongeveer 123.400 leden) hebben. De federale politie is verantwoordelijk voor het onderzoeken van de internationale drugshandel, onder andere federale misdaden. De militaire politie is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde in de staten, en heeft een leidende rol in de pacificatie van de favela's van Rio de Janeiro op zich hebben genomen. De civiele politie hanteert strafrechtelijke onderzoeken op staatsniveau. De Braziliaanse politie is lang geconfronteerd met beschuldigingen van misbruik en corruptie, met name in verband met buitengerechtelijke executies.
Sinds 2008, heeft Rio de Janeiro een programma voor de stedelijke sloppenwijken, of 'favelas', die onder de controle van milities en drugshandelaren zijn, te heroveren. Ten eerste, het leger en de militaire politie vallen een favela "binnen" om daar de criminele groepen uit te verdrijven, dan komen den politie-eenheden, die bekend staat als de politie Pacificatie Units (Unidades de Polícia Pacificadora - UPP), en zijn geïnstalleerd om de veiligheid op lange termijn in deze wijken te bieden. In 2014 waren 38 UPP units geïnstalleerd met een totaal van meer dan 9.500 officieren.
Brazilië heeft 339.300 actieve leden in zijn strijdkrachten, die de grootste is in Latijns-Amerika. Voornaamste rol van het leger is de handhaving van de grenscontrole. In het kader van het strategisch grensplan, dit begon in 2011 en zal $ 6.3 miljard kosten in meer dan acht jaar, ingezet door ex-president Dilma Rousseff die duizenden troepen heeft ingezet om de Braziliaanse grenzen veilig te stellen. Het rechtssysteem Brazilië is traag, corrupt en inefficiënt. In het World Economic Forum 2015-2016 Global Competitiveness Report, wordt Brazilië geplaatst op 92 van de 140 landen op de rechterlijke onafhankelijkheid. Slechts 8 procent van de Braziliaanse jaarlijkse moordzaken worden ooit opgelost, volgens de officiële cijfers. Er zijn zowel de federale en nationale rechtbanken, evenals rechtbanken gespecialiseerd in militaire, arbeid of electorale zaken, terwijl de hoogste rechtbank van het land het Opperste Federale Hof (Supremo Tribunal Federal) is.
Braziliaanse gevangenissen zijn overvol en gevangenen leven in erbarmelijke omstandigheden. De grootste criminele groepen, waaronder het Rode Commando en de PCC, werden gesticht in de gevangenis. Hun leiders regelen de drugshandel, ontvoering en afpersing vanuit de gevangenissen. De gevangenissen werken op ongeveer 154 procent (overbevolkt) van capaciteit, met een populatie van meer dan 607.000 vanaf 2014.
Deze gegevens zijn redelijk recent. De oorzaak van de drugshandel ligt in het systeem verweven. Corruptie van regeringzijde, sociale contrasten en armoede leiden tot het systematiseren van groepen. Ook de criminaliteit neemt snel toe met het trieste gevolg dat kleine criminelen bussen beroven waar zich passagiers in bevinden die eveneens aan de onderkant van de ladder staan of gewoon mensen op straat die slachtoffers worden van een ongecontroleerde structuur.
Storyteller
p.s Heden 2025 kan ik stellen dat de feiten venoemd in het verslag niet veel veranderd zijn, de criminalteit is toegenomen en het politiek klimaat is onzeker. Lula doet zijn best als president, doch richt zich teveel op het buitenland, Brazilie groot maken. Hij deed goede dingen, betreffende inheemse problemen, en de minister van millieu Marina Silva, opgegroeid met de strijd van Chico Mendez doet haar uiterste best om de Amazone te redden, maar ook hier werkt het kapitalisme haar tegen. Houtkap voor rundervelden en sojagebieden zijn belangrijker dan millieu volgens de kapitalisten. Zodoende blijft het algemene klasse verschil enorm. De vijanden, de fascisten liggen wederom op de loer.
Broeder Nereu Benvenutti zei me dat het momenteel zeer slecht ging in de kolonie. Er was geen geld, de gemeente deed niets en de regering sloot haar ogen. Het ontbrak aan alles, vooral medicamenten, bandage en menselijke hulp. De mannen en vrouwen die hier werkten deden hun best, maar kregen, letterlijk, het 'bloed niet meer uit de bandages gewassen'. Ze werkten hard en met overtuiging en sommige keken me vragend aan, met een glimlach, anderen uitdrukkingsloos.
Ik dacht aan Damiaan de Veuster, de Belg uit Tremelo, die intrad bij de paters van Picpus, en in 1873 aankwam in Molekaï bij de Hawaï-eilanden, om daar de melaatsen te helpen. Hij verbleef en leefde 16 jaar tusssen hen, die gedoemd waren te sterven, en hij met hun. Toen was lepra een ziekte die bijna niet te bestrijden was. Het was ook in dat jaar dat een Noorse arts Armauer Hansen de ziekte 'ontdekte', die veroorzaakt werd door de leprabacil. Naar hem werd de ziekte genoemd 'bacil van Hansen'.Doch melaatsheid was de verdoemde naam en al in het nieuwe testament werd het aangeduid met 'huidvraat', de melaatsen werden afgezonderd.
Er bestaat nu, sinds de jaren '80, een degelijk medicijn tegen lepra, de ziekte kan in tweeën ingedeeld worden. De eerste is de Pauci-Bacillaire lepra, die niet besmettelijk is. De tweede de Multi-Bacillaire lepra, de zeer besmettelijke vorm, die word overgebracht door luchtwegen, hoesten en niezen. Het is een bedriegelijke ziekte daar de incubatietijd kan oplopen tot 7 jaar. De ziekte kan in ernstige vorm leiden tot wegtering van lichaamsdelen en blindheid. In Brazilië komen nog steeds de meeste gevallen voor in Zuid-Amerika, en het beleid van stichtingen is er opgericht de ziekte snel op te sporen, alhoewel dit in de binnenlanden een helse taak is, vooral in Amazonas.
Ook broeder Benvenutti is een soort Lazarus en met hem duizenden anderen die vechten voor deze mensen.
Samen met hem liep ik de vrouwenbarak uit en de hete zon deerde mij niet. Hier in de kolonie woonden meer als duizend mensen, die leefden in een communiteit. Er zijn kerkjes, cafeetjes, bloemenparkjes, ja het is een dorpje. Vele leefden hier en kwamen niet meer buiten de muren van het dorp. We liepen langs de imitatiegrot van Lourdes. Het geloof is zo diep ingeworteld in de mens zijn ziel dat er bijna alles om draaide. Maar ik stelde mij vragen. Terecht? Ik zag ook de politiemensen rondzwalkten als waren ze ingehuurd, daar toch geen andere optie voor hen was. Kunt u zich dat voorstellen? In Rio de Janeiro?
Wat ze hier uitbroedde bleef me een raadsel, alhoewel er geruchten gingen dat ze hier waren om de 'maconha', mariuhana, handel tegen te gaan. Hier, waar meer verplegende hulp nodig is dan deze zwaar bewapende narren. Maar overal in Brazilië kan men deze ongerijmdheid zien. Puta que pariu! ...Verdomme! En als Benvenutti me die woorden had horen opperen dan was ik ten strengste aangesproken door de man met zijn blauwe wijnneus, die toch een 'vroom' mens was, en de schuld van dit alles niet bij God deponeerde. We liepen door de hitte naar de mannenbarak. Benvenutti keek me aan als ik hem vraag waarom de barakken van mannen en vrouwen gescheiden zijn en zei met enig cynisme: '... ja, we moeten ze gescheiden houden... Anton... mannen zijn nou eenmaal mannen...' Onder de veranda zat een man in een rolstoel, ten minste als dit zo te noemen was. Zijn handen en voeten waren ingewikkeld in lappen. Hij was blind en geestelijk zwaar verward. De broeder sprak met hem, schijnbaar woorden die deze man dagelijks nodig had. Ja, zoals voedsel. Wat was het leven van die man geweest? Wat waren zijn herinneringen aan een liefde, een familie?
Binnen bezochten we een kamertje waar enkel mannen verbleven. De broeder ging naar het bed van een van hun, de man lag verstopt onder de deken. Hij begon met de man te praten en even later kwam een gehavend gezicht, zonder neus vanonder de deken vandaan. Ook zijn voeten en handen waren zwaar aangetast. Het was een kleine man, een mulat, en hij begon te praten tegen de broeder als was hij een 'preek' aan het verkondigen. Hij sprak over zijn ziekte, de teloorgang, de pijn en 'Deus'. Benvenutti luisterde geduldig. Ik keek naar de kleine, iets gedrongen kalende broeder in zijn flanellen broek, wit t-shirt waar een houten kruisje op bengelde en sandalen. Dan liep hij naar de andere hoek, daar waar een man bewegenloos op bed lag. Ik hoorde de broeder woorden fluisteren, die ik niet kon verstaan, en hij maakte een kruis boven het hoofd van de man, een stervende. slot
Bij mijn volgende bezoek aan de kolonie was Nereu Benvenutti er niet meer. Hij was opgevolgd door een jongere broeder Jamie. Benvenutti, zei men, was in een rustoord van de orde in de stad Curitiba in het zuiden.
p.s dit schreef ik in 2008. Heden 2025 bestaat de kolonie nod steeds, doch de ziekte en verzorging is verbeterd.
Ik maakte in de kolonie geen fotos, daar ik de courage niet kon vinden Deze foto, die ik bewerkte, komt uit het boek 'Geschonden Eldorado' van Anth. v. Kampen.
Ik bezocht de kolonie enkele malen, gelegen in Vendas das Pedras, Itaborai, op 55 kilometer van Rio.De ingang lag tussen de vuilwitte muur van het 'hospital', langs de br101 weg. Vandaar liep een weg stijl naar boven, waar een soort dwarsboom je deed stoppen en in een hokje een bewaker zat, die de nodige informatie moest hebben.
De eerste maal bezocht ik de kolonie in 1992 samen met mijn oom padre Thomas, over dit bezoek zal ik verhalen.
Mijn oom was een kennis van de broeder die daar werkzaam was, een Franciscaner met de naam Nereu Benvenutti. Toen we aankwamen was de broeder schijnbaar net wakker en vroeg prompt of we een glas wijn wilde drinken, zijn paarse neus duidde erop dat de drank cruciaal was en zijn toeverlaat in dit oord. Het leven was hier dan ook diepgaand. Keihard. Brazilië heeft de meeste leprapatiënten in Zuid-Amerika en is wereldwijd het tweede land met de aan deze ziekte lijdende mensen. Mijn oom had een afspraak elders, (ik weet nu dat hij dit opzettelijk deed, daar ik me kon sterken in de omgeving en taal) en ik was op mijn eigen aangewezen met mijn toen nog primitief Portugees, maar sufficiënt om me te redden in conversaties.
In het woonkamertje van Benvenutti stond ook een kleine accordeon, die hij bespeelde en een oude gitaar. Alles was ordelijk, een keukentje waar ze zelf kookten, met zijn twee medebroeders, en zijn slaapkamertje. Hij was van Italiaanse afkomst, in de zestig, klein, iets kalend en trok met zijn been, als gevolg van een heupoperatie. Hij vroeg me of ik de 'barakken' wilde zien en we liepen naar buiten de warme zon in. Het was maart en hij liet mij de aanplant zien naast zijn huisje, vele groenten, klaar voor de pan.
Langs de weg zag ik de mensen zitten onder de veranda van de witte huizen. Ze wuifden naar ons en ik voelde me een vreemdeling, een soort outsider, die ik ook was, maar toch was een verbintenis speurbaar in mijn gevoelens. Hij wees naar de andere kant waar zich het 'dodenhuis' bevond. Daar waar de mensen lagen die de ziekte teveel had aangevreten, zij die de 'heiland' gingen ontmoetten. Hij zei dat het beter was dit gebouw niet te bezoeken. We gingen de barak binnen waar de vrouwen op de veranda zaten. Daar vertelde een van hun mij dat ze hier al meer als 20 jaar was en nooit meer de kolonie verlaten had, daar ze erbuiten toch niet meer geaccepteerd zou worden. Toen we huis betraden zag ik links en rechts de kleine kamertjes van 3 bij 3 meter. Daar bevonden zich 4 bedden en een Jesus kruisbeeld aan de muur. Hij die leed, wie die lijdt? Ik zag de vrouwen die erop lagen of zaten met eronder grote witte metalen potten. Ze waren schuw en in de kamer hing een penetrante reuk van urine, poep, zalven en andere niet te definiëren geuren. Hun handen, voeten en delen van hun lichaam waren omwikkeld met vuilverband. Dit lag niet aan de verzorging, maar aan het gebrek van dit alles. Een vrouw schaamde zich voor haar zieke handen waarvan vingers ontbraken en probeerde, toen ik haar aankeek, deze te verstoppen onder de deken. Bij een oudere vrouw was het gezicht aangetast en haar neus zo goed als verdwenen. Een andere vrouw gaf ik een hand en zij aanvaarde die met een glimlach terwijl ze mompelde dat ik 'mooi' was. Verdomme, hoe moet ik dat omschrijven?
Ik voelde me onbehulpzaam, weelderig ten opzichte van deze mensen. Een indringer, een buitenstaander in een afgesloten wereld. Ik zou hier om een andere redenen moeten zijn, niet als een soort journalist in wording, of die hierover wilde berichten in een boek, neen! Ik zou hier moeten kunnen werken. Ja, dat dacht ik, dat was het! Wat was het dat mij dit wilde, of moest, laten zien? Mijn ander leven, dat ik geleefd had in een bar, zuipend en zingend over de ellende in de wereld? Er moest iets veranderen. Doch ik voelde me goed dat ik daar was, dat ik deze mensen kon bezoeken. Ook zij waren blij, in hoeverre je dit woord kan omschrijven, dat deze 'gringo' hier hun ziel streelde, of zoals Benvenutti zei: "Anton... mensen, is van heel ver gekomen... alleen om jullie te bezoeken..." En ik schaamde me toen de vrouwen zeiden: 'obrigada... senhor...'
SP at night[[[[[foto genomen vanuit appartement in Bela Vista, Wayn
Sâo Paulo is niet Rio de Janeiro. Zo ligt dat, de Carioca van Rio is meer speels, houdt van dans, strand en sluimeren. De Paulista opgewonder, is meer bewegelijker en al werd al eens gezegd dat er een rivaliteit is, en dat de Paulista harder werkt dan de Carioca. Het is natuurlijk onzin, doch in SP hangt een andere sfeer. Hier is het kapitalistisch hart van Brazilie, hier vindt men de grote banken en verzekeringsmaatschappijen, die alles voor je regelen. Hier is de welvaart aanzienlijk, hier rolt het geld in de hoofdstad van het kapitalistish Brazilie, de armoede ontziend, de onderlaag geplaagd met het woord ´paria´. Ja, dit is Sâo Paulo, de betonnen kom, omringd door de velen houten krotten van de paulistas favela´s.
Ik? Ik zie hier veel zwervers en bedelaars, op het eerste zicht meer als in Rio. Fantasierijke personen dwalen door de stad met uitgeproken leuzen, anderen om aandacht, levende standbeelden, dronken idioten, hoeren en zwervers. In de wijk waar ik verblijf Bella Vista is alles overheersend door de mensen van Italiaanse komaf, en waar het uitgaand leven des nachts aangenaam is en waar de pizza tenten rivalueren. Niet verder daarvandaan ligt Liberdade, de Japanse buurt, waar een Tokio-sfeer ontspringt. De eerste Japanners die in 1908 in Santos aankwamen en Sp verlichten met hun cultuur. Maar in Sp ziet men vele gezichten: negers, arabieren, blanken, Koreanen en moslims.
Het rijke gezicht van SP, rijkdom en het paria-gevoel. De gewone mensen lijken te dromen, in de metro die je naar alle richtingen vervoert zoals een moderne stalen slang. Wolkenkrabbers lijken op betonnen punten uit de grond te komen waar ooit alleen de Indianen hun domein hadden. De Jesuieten moesten hen wel beschermen tegen de woeste opkomst van de ´bandeirantes´ de slavenhalers bij uitstek, maar de godsdienaars waren ook alleen maar gemanipuleerd, door een hoger hand. Ze wilden de Indianen beschermen tegen de bandeirantes, maar bedreven ook zij geen zonden door het ´volk´ te bespelen. God! De heilige geest! Dat was wat de Indios moesten leren. Ze waren het bloedvlees van de bijbel, werken op de velden, dat was hun leven, maar dit is een lang verhaal wat ik ooit uitgebreider zal beschrijven. Doch hoe zou de stichter van SP José de Anchieta nu wel denken, als hij deze wonderbaarlijk stenen woestijn zou zien? Zoe hij lachen om het rumoerig verkeer, de schreeuwende evangelische predikers op het plein van Sé? De bedelende zwervers, de straatkinderen? Zou hij huilen? Nadenken? Een nieuwe strategie uitwerken, of zou hij gewoon bij de japaners in de kroeg zitten en een sake drinken? God Knows.
En de Banderirantes? Zij zouden de moderne terroristen zijn, die, ongenaakbaar de leiding zouden hebben over velen zaken. Ergens voel ik me thuis in deze grote betonnen stad, die dans op het ritme van het alledaagse. Maar wat is het een triest gegeven als je ziet dan de zwerver dood ligt aan de voet van van de grote basiliek? Is dit het geven van alledaagse? Men loopt voorbij, alles is mogelijk en de mens steekt nog een kaars op een in de kerk bij Liberdade, bij het plein waar ooit de misdadigers werden gemarteld en opgehangen.
Er gingen drie miljoen mensen naar de wijk Santana om een evangelische show bij te wonen? Zeker is dat het gevoel van religie hier aan de voeten van de mensen ligt en men ziet hier de tempels van de rijke evangelische kerken! De rijken stelen de show, door grote luxe en zien SP als een zuid-amerikaans Parijs, maar dit is onzin want SP is grootser dan Parijs en Chigaco samen. SP is de gelddraak, het ondier dat niemand wil doden en kan doden, en de zwerver? Die kan het geen bal schelen, zijn leven is al bepaald, het fatum! Deze stad heeft het voordeel van de twijfel en de Heilige Paulus is nog steeds ongenaakbaar. SP is een ´palavra´ een woord geworden, de heilige is verworden tot een gewone sterveling. SP staat niet voor heiligdom, maar is een levendige poel de mensheid. En hoe glinsteren de ogen van het jonge hoertje dat tegen de muur hangt langs de ´laan van de vrijheid´, O mijn God wat is ze mooi, een bloem die gekocht mag worden, in de het heelal van de stad. En alleen al om de Sâo Paulo roos te zien die ik zag in de metro, die leek op een Ierse met een vleugje negerbloed, zou ik terugkomen naar de stad van ondeugden en duizelendwekkende vermenging der rassen. Doch ook hier vindt men de verdwaalde zielen van jonge meisjes die hun lichaam verkopen voor soms 1 euro, het zijn de kinderen die geld nodig hebben om enig voedsel te kopen of crack.
Hier in de stad van Paulus zou dit niet mogen, hier zou de geest van de allermachtige een hand in moeten hebben. Maar God is soms verdwaald, de weg kwijt. Wie sluit zijn ogen voor dit? En als ik een kaartje koop voor de metro, staat de straatjongen al klaar om enig wisselgeld. En wie kan dit weigeren in de stad die nooit slaapt?
INTERVIEUW MET DAVI KOPENAWA EN DE STRIJD VOOR HET AMAZONE BOS
Beste lezer, na lange afwezigheid, ben ik terug.
Storyteller Wayn
artikel 5 JUNI 2011, ---- nog immer toepasselijk 2025.
"Ik woon in de Amazone jungle, de grens van Amazonas en Roraima. Voor de inheemse bevolking bestaan er geen grenzen, want voor ons Yanomami is er maar een land! Heeft geen deling, omdat blanken hebben uitgevonden om te verdelen, elke persoon gebruikt het met behulp van de onze Schepper, "Omani", alleen hij gaf een aarde voor ons allemaal " De strijd voor het voortbestaan van de Yanomami mensen maakte van David Kopenawa een van de belangrijkste inheemse leiders van Brazilië. Hij is een leider en kreeg een premie, zelfs in het buitenland, door de Verenigde Naties. Op een reis naar Sao Paulo, sprak hij met een groep Eco reporters. De bijeenkomst werd gesponsord door het ISA-sociaal-milieu Institute. David Kopenawa laat foto's zien van het dorp waar hij woont aan de voet van een grote berg in het midden van het Amazonewoud, in de gemeente Barcelos, in de staat Amazonas, om er komen kan alleen maar door met een vliegtuig: "En deze berg is heilig, men kan hem niet vernietigen, geen brand maken, wij Yanomami, weten hoe deze berg te behouden" - zegt de Indiaanse leider. De Yanomami zijn verspreid door Noord-Brazilië, op de grens met Venezuela. Aan de Braziliaanse kant zijn er ongeveer tot 20.000 indianen, die leven in dorpen in de staten Roraima en Amazonas. In het buurland zijn ongeveer 17 000. Hier in Brazilië hebben de Yanomami hun land officieel afgebakend in 1992. David Kopenawa heeft belangrijke rol gespeeld in dit succes: "Ons land werd erkend door de federale overheid, en was afgebakend, goedgekeurd en geregistreerd, maar we hebben geen zekerheid."
De Yanomami leider verwijst naar de goudzoekers die inheemse gebied al lange binnenvallen op zoek naar goud en een bedreiging vormen voor de gezondheid en het leven. In het verleden werden verschillende indianen gedood, tot de federale overheid een stap ondernam, zegt hij: "De mijnwerkers werden ontruimd door de overheid, maar ze kwam terug. Ze zijn vervuilen onze bossen, vervuilen ons land, rivieren, onze gezondheid." En voegt eraan toe: "de mensen altijd praten met FUNAI, (bescherm orgaan overheid, noot Wayn) en met de federale politie. Ze denken aan te moeilijkheden. Wij willen dat de federale overheid de goudzoekers van ons land verwijderen. De Yanomami zeggen dat het bos een rijkdom is van de mensen om goed te leven, met gezondheid en vrede "
BUS-OVERVAL IN DE GOIAS NACHT slot van reisverslag Xavantes via noordoosten
surrealitisch werk van Viktor Safonkin
Het is halftwaalf in de avond en we bevinden ons tussen de Serra de Santa Luiza en de Serra da pedra Preta, in een gebied waar nog goudmijnen te vinden zijn. Naar het westen bevindt zich 'gebergte van het goud', een gebied waar ooit de Goiyaz Indianen leefden en waar volgens de geschiedenis in 1562 een zekere Bartholomeo Bueno da Villa de Indianen te grazen nam. Hij liet namelijk alcohol op water branden en wees de Indianen erop, dat alle rivieren en watervallen hetzelfde onderging als ze hem niet zeiden waar goud te vinden was. De Inboorlingen dachten te maken te hebben met een 'vreemde medicijnman', en zo zijn de blanken altijd wel te vinden geweest om de inheemse mensen een loer te draaien, door hun gewiekste bevindingen te botvieren, op het natuurvolk. Het is in dit gebied dat ik wreed uit mijn slaap gewekt wordt door schoten. Een man met revolver stormt de bus in. Ik bevond me in een dromerige wereld en nu leek de hel nabij. Het ongevoelige neon-licht van de bus maakt alles nog beklemmender; en niet goed wakker lijkt het of ik een een soort hol verlichte tunnel zit, maar al snel wordt ik me bewust van de situatie; rookslierten hangen in de bus, die net overvallen wordt. Een van de overvallers is een mulat en laat schreeuwen weten dat dit een overval is, en de tweede bandiet zit in de ,nu, afgesloten chauffeurscabine en houdt de motorista onder schot, terwijl de bus met een snelheid van 50 haar weg vervolgd. De tweede chauffeur is achter in de bus gedeponeerd en moet zich roerloos houden. De mulat overvaller in de bus blijkt een agressief persoon. Ik heb verder niks tegen overvallers, als ze hun werk behoorlijk doen. Maar slaan van mensen en ze bedreigen ze met een type amerikaanse colt, John Wayne-made, waar hij vreesachtig met zwaait, doet aversie bij me oproepen. Hoewel, enigzins voorbereid, kwam deze situatie toch onverwachts. Ik begrijp de toestand waar in we verkeren en haal wat geld uit mijn lederen heupbuidel om te overhandigen, ten minste in Rio de Janeiro nemen ze de overvallers daar genoegen mee, maar dat zijn dan ook stadsbussen. Hier zitten we in de 'middle of nowhere' in het duistere van het duistere, de Braziliaanse wildernis, en dit maakt de voorstelling geheel anders. De bandieten kennen meestal het gebied zeer goed, gelegen tussen bos en heuvels, waar geen mens te bekennen is in een straal van 70 kilometer. Ze rijden met auto's de bus klem en dwingen tot stoppen, waarna de overval plaatsvind, daarna springt men weer op een bepaald punt weer uit de bus, in een gereed staande auto. Ze hebben dus de tijd om te collecteren, al is die van een koster iets rustiger. De man is gefrustreerd. De redenen zal zijn dat er maar weinig passagiers zijn, een twintigtal, dus de buit wordt gering. Ik geef hem de eerste maal wat geld, maar hij grijpt mijn buidel, vind verder niets en werpt mijn papieren op de vloer, waaronder mijn paspoort. Hij gaat verder, ontevreden want er moet meer geld komen, ondertussen hangt zijn linkerpols al vol met horloges en kettingen die hij heeft buit gemaakt. De jongen van misschien vijftien, aan de overzijde van mij is bang, want hij heeft geen geld, en de man schreeuwt naar hem dat hij hem gaat doden. De jongen glijdt huilend onder de stoel, schreeuwend en smekend. Dan komt de bandiet opnieuw op me af en schreeuwt als een idioot: 'Eu vou matar vocé, rapaz!' Ik zal je doden, kerel!, draait zich snel om en klampt direct weer iemand anders aan. Mijn gedachten zijn onzeker en heb het gevoel dat er doden gaan vallen. Mensen worden in het gezicht geslagen, kinderen en vrouwen gillen. Ik voel me onrustig en probeer me te beheersen. Wat kan ik doen? Niets. Ik heb een zakmes in mijn broekzak, maar de bandiet heeft zijn revolver met nog zeker vier kogels, buiten dat is er een tweede overvaller, die niet terug zal deinzen de chauffeur te doden en anderen. In zo'n situatie heeft de held uithangen geen enkel nut. Ik hoor de overvaller in het voor gedeelte van de bus brullen tegen een man: 'Vocé esta um policial?!' -ben je een politieman? De man ontkent begrijpelijk ander was hij reeds gedood. Dan komt hij voor de derde maal op me af. Ik maak hem duidelijk dat ik geen geld meer bezit, en hij gaat over tot het fouilleren. Nu had ik een geldbuideltje in mijn onderbroek zitten met mijn resterend geld. (naderhand was het beter geweest dat ik dit op de vloer had geworpen). Hij tast tussen mijn benen en met de trillende revolver in zijn linkerhand tegen mijn hoofd beveelt hij het tevoorschijn te halen. Weg is geld, dat hij gretig in zijn zak stopt. (Het is moeilijk om contant geld goed te vestoppen op het lichaam; in sommige gevallen wordt men bevolen zich geheel te ontkleden). Hij draait zich om en rent door de bus, bedenk zich schijnbaar en komt weer naar me toe en maakt me duidelijk dat hij me gaat neerschieten. De reden zal zijn dat hij aanneemt dat ik hem bedonderd had. Wat kan je doen op een dergelijk moment? Tijd is niet meer van belang, opspringen en aanvallen? Niets, want de revolver is buiten mijn handbereik, maar dan? Het blijft stil, buiten de huilende kinderen, en het enige wat ik kan doen is mijn hand uit steken naar de trillende loop alsof ik de kogel kan weren. Opstaan en proberen het revolver te grijpen zou mijn dood zijn. Maar ook zo voel ik het einde naderen, de dood komt nader sluipen, een gevoel dat je alleen nog ruimte geeft om te denken aan geliefden. Ik hoor de buspiraat schreeuwen; hij kijkt gepannen naar mij en ik recht in de loop van de colt. Zijn hand trilt als een sidderende slang. Dan met een ruk draait hij zich om en brult nu tegen de man die voor mij zit hetzelfde. Hij is door het dolle heen, onder invloed van wat dan ook en schiet nogmaals in de plafond , waarna hij op een bepaald punt met zijn makker uit de nu langzaam rijdende bus springt. Buiten schiet hij nogmaals door een zijraam. De chauffeur geeft langzaam gas. De vrouw achter mij is in en schock toestand en de mensen beginnen zich te realiseren dat alles goed is afgelopen. Op de achterbank ligt een persoon onder een deken, een bizarre gegeven, hij draait zich om en het lijkt dat hij slaapt, misschien een dronken gast of mededader? Of zou hij het vaker meegemaakt hebben? Het kan mem in ieder geval geen barst schelen. Ik probeer mensen te kalmeren en begin zelf te overdenken wat te doen, zonder geld. O ja, ik heb nog 7 reais in mijn hemp zitten (toen ongeveer 10 gulden) en zit in het midden van Brazilië. Buiten naast de bus converseren we onderelkaar, de geldbuit moet zowat een 900 gulden geweest zijn, waarvan 700 van mij. Hoe ik heet, Pietér? Ja, ze kennen een boer, een 70 kilometer naar het westen die ook zo heet, een Hollander. Zou ik er heen gaan? Het was moeilijk en rond 1 uur in de nacht. De Chauffeur rijdt naar de eerste politiepost. Klote! Het slapend wanproduct (militaire politie) zegt halfslaperig, dat hij niet had moeten stoppen en gewoon doorrijden. De Chauffeur verklaarde dat hij dat vorige week een collega van hem dit uit geprobeerd had, waarna de bus werd klemgereden en de man vermoord. Ditmaal was alles goed afgelopen. Dus was het motto van de politieman: geen doden of verwonden, niet zeuren. Er is niets meer aan te doen. Basta!
Rond halfzes in de morgen komen we aan in Goiania, hoofdstad van Goias en ga meteen aan het werk om een ticket te verkrijgen, terug naar Rio de Janeiro, was mijn bittere conclussie. Het werd dus onderhandelen met de busmaatschappij, met de schitterende naam 'Aguia Branca' witte adelaar. In eerste instantie zei de man: 'eh... overvallen in onze bus? Vannacht? Weet ik niets van af!' Doch niet veel later komt een van de chauffers naar binnen, die mij herkent en klakkeloos zegt: 'We hebben vannacht geluk gehad, jongen!' De hufter van een buschef kan er niet meer onderuit. Ik maak hem er op attend dat ik genoodzaakt was de Nederlandse ambassade te bellen in Brasilia, en dat doet hem zich schikken. Ten slotte krijg ik een nieuw ticked plus een gratis middagmaal. Doorreizen naar de Xavantes heeft geen zin, de Indianen kunnen mij niet helpen. Ik was busted, en zij zijn dit al lange tijd. Ik dacht noch naar Cacerés te gaan om de broeders van Huybergen, aldaar, een kleine lening te vragen, maar ook dit zet ik uit mijn hoofd. Ik besluit, als een filosoof, maar terug te reizen naar Rio de janeiro.
De volgende dag vertrek ik om acht uur richting Teresina, hoofdstad van de staat Piauí. Dit reis gaat via de aan seizoenen gebonden riviertjes corrente en longa, en stadjes Campo Maior en Altos, die pal langs de hoofdweg liggen. De bus heeft tamelijk veel stops en passagiers komen en gaan. Onderweg stapt een jongeman in die een lang betoog houdt over zijn vader die een maagoperatie moet ondergaan. Daar er geen geld is vraagt hij een bijdragen van 1 real en iedereen in de bus blijkt behulpzaam, hij stapt weer uit, wachtend op de volgende bus. Deze mensen kom ik met regelmaat tegen met hun bizarre verhalen over ziekte, armoede en dood. Men kan het bedelen noemen, alhoewel dit hier een nobele daad mag zijn. Anderzijds zijn er velen die de boel letterlijk bedonderen, de spelers op het gemoed der brazilianen, die nogal gevoelig zijn. Doch meestal is het een overleven en is de blinde zanger in de stadsbus een noodzaak. Tegen 11.30 uur arriveer ik in Teresina, waarvan de inwoners een scherts op hun stad hebben door te stellen: '... de aasgieren vliegen in rondjes over Teresina, één vleugel gebruikend om te zweven, de ander als ventilator...' Het blijkt dat de stad wordt gezien als de heetste hoofdstad van Brazilië, met gemiddelde temperaturen die de 40 graden gemakkelijk overschrijden. Doch ik besloot niet lang in de stad te blijven, niet voor de warmte, maar om de dwang door te reizen naar het mid-westen, waar ik de Xavante indianen nogmaals een kort bezoek wilde brengen, in de Mato Grosso. Doch er ontstond een klein probleem met het ticket. Er werd me duidelijk gemaakt, dat een ticket van uit Teresina naar de stad Goiana uit den boze was. Er werd me aanbevolen een bus te nemen naar de stad Araguaína, die ligt halverwege de rivieren 'araguaía'en de 'tocantins', in de staat van dezelfde naam Tocantins. De deelstaat werd gesticht in 1989, en is dus zeer recent. De bus passeert nog wat 'serra's', (bergruggen) zoals die van Valentim, das Alpercatas, de serra negra en dan langs de'serra da desordem', om ten slotte uit te komen in de serra das Cordilheiras. De rit neemt zo'n 16 uren in beslag. Rond 3 uur in de nacht van de 29ste januari steek ik de Tocantins rivier over nabij de plaats Estreito, om tegen halfzes in de ochtend te arriveren in Araguaína. Het is nog donker. Madrugada in Brazilië, want de zon probeert door te komen. Nu is het geval dat ik hier moet wachten tot de middag, volgens de onduidelijke informatie kan ik niet eerder dan 9 uur een bus krijgen naar Goiania, dat wordt 10 uur. Ook deze komt niet opdagen door motorpech. Ik besluit een andere maatschappij te nemen, die vertrekt niet eerder als rond 1 uur in de middag. Dus wat doe je met nog 6 uur wachten? Ik besluit de mensen te observeren op deze vroege morgen. Er is die ouwe drinkebroer die rondkuierd op zoek naar schijnbaar enige aanspraak. De alcoholist, tussen de bergen van hardheid. Hij bazelt, zo ver ik hem versta, over vrouwen, hoeren en drank, en ik knik bedenkelijk om zijn gebazel te beantwoorden. Verder is er iemand die rondt loopt gehuld in glimmende cowboylaarzen, en een reusachtige fonkelende gesp aan zijn riem. De magere man lijkt op de boiadeiro, de cowboy van de midden-west-vlakte van Brazilië, daar hier in deze streek genoeg 'boi's' runderen te vinden zijn. Hij is klein en beweegt zich voort als een mislukte acteur in de film 'high noon', wachtend op een 'desperado's', alleen is het decor verplaatst naar Araguaina. Zijn arrogante houding maakt van hem een dictator-shim en alleen de bengelende revolvers ontbreken op de heup. Wat is arrogantie? Doch ook nu relativeer ik mijn zienswijze; want misschien was hij wel een arme sloeber die hard gezoegd heeft om zijn kostuum, laarzen en gesp te kunnen bemachtigen, de materiële dingen des levens, die in zoverre achter liggen op het innerlijke van de mens. Maar sommige mensen denken dat hun outfit de ziel vertegenwoordigd. Ik heb het hem niet gevraagd; ook daar dit te gecompliceerd zou worden. Ik dacht eerst een taxi te nemen naar het centrum, maar daar het nog vroeg was zie ik daar van af, ook daar mij gezegd werd dat ik, zoals ik al zei omm 00.9 een bus kon krijgen. De stad is geografisch schitterend gelegen, doch ik zit hier op een klein soort inlands busstation. Over de stad zelf is weinig te zeggen en niet meteen een atractieve plaats, het is meer een overstapplaats, al is die uitdrukking misschien nogal mistig. Er leven hier zo'n 115.000 mensen. Rondom de stad is het vooral vee-houderij, en in opkomst zijn de soja, rijst en suikerriet velden. Ook worden hier, volgens een krant die ik bemachtigd, straatkinderen neergeschoten, terwijl de moordenaar, een militaire-politieman vrijuit gaat. Het loop tegen elf uur en voor de ingang van het rodoviaria stopt een volkswagenbusje. Op de flanken de naam Funai, wat staat voor het regeringsorgaan voor indiaanse-zaken. Ik zie enkele Indianen uitstappen. De chauffeur van het busje geeft hen enkele kaartjes voor een lokale bus. Ik zie de kinderen trekken aan de rok van hun moeder en deze haalt uit een grote jutten zak enkele keteltjes gevuld met rijst, kip en farofa (geroosterde maniok). De kinderen stoppen alles gretig in hun hongerige monden. Het zijn Karaja indianen (een andere nam is INY) en zijn op weg naar hun ondermijnd dorp. Ik voel me toch verbonden met hun en besluit op de stoep tussen hun in te gaan zitten; ironisch genoeg ben ik op weg naar de Xavante, die ooit hun grootste vijanden waren. Dit ver terug gaat in de geschiedenis, toen de Xavante hun gebied in Goias gedwongen werden te verlaten en in conflict kwamen met de Karaja, die hun niet toelieten door hun gebied langs de Araguiana en Tocantin rivieren te trekken. Ze bekijken me gemoedelijk, zonder opwinding en ben denkelijk voor hun een bizarre reiziger met een grote rode rugzak, gele haren en blauwe ogen. Misschien wel een toekomstige garimpeiro, op zoek naar het verdoemde laatste goud en onheil. Misschien wel een diamantzoeker? Houtkapper? Antropoloog? Gek geworden door geld? Ik kijk naar hun en volgens mij kan het hun geen barst schelen, wat ik, of wie ik ben...; gelijk hebben ze. Hun leven is niet het mijne. De Karajá leven aan de oevers van de Para en Araguaía rivieren en leven veelal van visvangst, maar ook schildpadden zijn hun doel. Het was in 1673 dat het eerste contact legde met de stam werd gelegd die vandaag de dag bestaat uit ongeveer 2500 zielen. Ze zijn bedreven in het maken van keramieke popjes (vooral de vrouwen) en dieren figuurtjes die ze 'litjocos' noemen. Het zijn schitterende kunstwerken, die nu veel aftrek vinden bij toeristen die hun dorpen langs de rivier bezoeken. Andere Karajá indianen passeren en groeten hun; ze dragen eveneens jutten zakken, speren en geweren. Ze leven in de buurt van de heuvels waar ze baden in de kleine Lontra rivier. Als de bus eindelijk komt die mij verder moet brengen zijn de indianen al vertrokken in een oude gammele streekbus. Eindelijk, ik ben weer op weg door een dromerig landschap. We gaan langs de serra do Estrondo en buigen af naar het oosten, naar de plaats Miracema do Tocantins. Daar steken we de de Tocantins rivier over op weg naar de stad Palmas, hoofdstad van de deelstaat, gelegen aan de rivier, bijna 1000 kilometer noordelijk van Brasilia. Het is een plek waar het vredig uitziet, bij het vallen van de avond. Sloom rijden we de avond in verder langs de serra do Xavantes, en passeren de grens met de staat Goias rond 10 uur in de avond.
Canela indiaan uit Amazonas met grijsblonde haar die de vermenging met blanke vertegenwoordigd, in de staat Piaui blijken minstens 6 van de 10 kinderen blonde haren te hebben Dit heeft géén terugval op de Hollanders en Fransen, die de noordelijke staten aandeden, handeldreven en kinderen verwekten, maar die nooit het diepe binnenland en wildernis van Piaui introkken. Dit alles gebeurde na 1500, daarvoor echter waren er blanken die deze gebieden betraden van Noord-Europese komaf... foto Kurt Nimuendaju uit boek Vikingen in Brazilië
De leguanen zijn niet echt schuw, doch benadering is moeilijk. Ze kunnen van kleur veranderen, doorgaans een samenspel van donkergroen/bruin, dit om zich aan te passen aan de omgeving. Ik nader tot bijna twee meter en zijn kop maakt een robuuste beweging als hij mij beziet met vlammende oogjes. Hij heeft en lichgroene kleur en vanaf zijn achterpoten is zijn staart getekend met mooie bruine ringen. Hij is zeker een meter lang, doch zijn staart tweemaal die lengte. Ik zie zijn uiters lange nagels, die dienen om gemakkelijk de bomen te beklimmen. Aan de onderzijnde van zijn keel hangt een zak, die wordt uitgezet als hij een bedreiging voelt, doch ook tijdens het versieren (balts), dan gaat ook zijn rugkam rechtop staan. Het is geweldig dat deze leguanen soms van een hoogte van 20 tot 30 meter uit een boom kunnen vallen, op grond of water, wat hem schijnbaar totaal niet deert. De Braziliaan noemt hem 'Chamaleâo', maar deze naam is door de Portugezen ontleend aan de hagedissenfamilie uit de oude wereld de Kameleon. De caboclo jongen kon hem dan ook alleen onder die naam, zoals ook zijn grootvader hem noemde, diezelfde jongen gaf ook uitleg omtrent de geweldige spin die op een boomstam zit. Hij gaf me de inheemse naam die ik vergat te noteren. Volgens mij een vogelspin, Tarantula, ze is dicht behaard en ongeveer 5 centimer groot en behoort tot boombewoners. De jongen verteld dat ze niet giftig is doch een soort witte melkachtige substantie spuit dit gevaarlijk kan zijn, hetgeen duid op een ander soort. Ik blijf bij het eerste. We besloten ons te oriënteren naar het eindpunt, waar we deze morgen onze voettocht begonnen. Wachtend in een soort kantine annex eethuisje, op het busje dat ons terug zou brengen naar Piripiri, zag ik de vele urubus, die achter het gebouwtje neerstreken; de zwarte aasgier van Brazilië en ik nam de tijd om hen rustig te observeren. Ze kregen denkelijk voldoende afval toegeworpen van het restaurantje want een andere verklaring voor hun aanwezigheid is er niet, want normaliter zijn ze lijkenvreters en ik zag ze overal in Brazilië. Zoals in de havens waar honderden zwarte krengen zich tegoed deden aan weggesmeten ingewanden van dieren en allerlei ander soort afval. Vooral de plaatsten aan de stadsrivier zijn een habitat voor de urubu's, een plek waar ze naar hartelust kunnen lekkerbekken, aan het al rottende vlees. Het is géén uitzondering, maar ik was getuige toen de gieren een dood paard, aangereden langs een hoofdweg, gebruikten als hoofdmaal, een bijzondere nuttige functie in dit geval, daar de mens het paard liet liggen te rotten in de brandende zon. Zij zijn er ook graag bij als het om ontlasting gaat van honden, runderen, paarden zodat de vliegen zelfs geen kans zien de besmetting op andere plaatsen over te brengen. Men moet niet vergeten dat deze urubu's een belangrijke taak hebben die niet mag onderschat worden. De mens is anders denkend en misschien dat men de aasgier daarom duld in menselijke omgeving. De ander kant is dat de gier, na in het rottende te hebben geplet, later op plekken neerstrijkt waar kinderen spelen en ontwetend ziektes meenemen. Als de urubu's boven het bos rondgaan, dit geen zonnestraal doorlaat ontdekken ze al snel een kadaver, ze zijn gevoelig voor een bepaalde reuk. Het verschil met andere vogels is dat zij speciale maagsappen hebben die de bacteriën neutraliseren, die andere dieren zouden doden. Ik kan ze dicht benaderen en hun spookachtige koppen wentelen lijzig op versleten nekken, die weer rusten op hun kipachtige lijven. Ze richten hun kop naar mij alsof ze willen zeggen 'waar bemoei jij je mee, gringo!' Als ze vliegen doen ze dit met een soort élégance en als ze dalen lijken ze een vliegtuig, dat enkel malen de grond raakt voor tot stilstand tekomen. Bizarre beesten.
Het begint te regenen en niet veel later verschijnt de kleine bus die ons terug brengt naar Piripiri, waar het nog steeds klettert als we aankomen. In het hotel is het rustig en sommigen zitten voor een televisie het nieuws te volgen, anderen bezoeken de wasruimte, het zijn avonturiers, goudzoekers, handelsmensen en mischien verdwaalden, die het leven een andere wending willen geven.
Op bed liggend die avond bedenk ik de gebeurtenissen van de laatste dagen en de geheimen rond de Zeven Steden. Voor velen mag dit alles een hersenschim zijn of gelul, voor mij is het een gegeven dat de geschiedenis nooit bepaald zal zijn. Hier in Brazilië zijn de wetenschappers niet gelukkig met de stelling dat anderen vóór Pero Cabral Brazilië aandeden en leefden, en zien me als een curiosum, voorvechter van deze stelling. Ik wil nog graag de volgende passage aangeven, afkomstig uit een interessant boek*, waar de Belgische schrijver Marcel Roos doelt op de mythe van Atlantis (geheimzinnig eiland dat in de Atlantische oceaan zou hebben gelegen en in de watermassa verdween. Voorvechters van de Atlantis-theorie geloven dat de blanke cultuur lang geleden vanaf dit eiland, door immigratie, naar midden, -en zuid Amerika werd gebracht.) Ik citeer dit om aan te geven dat buiten de stelling, dat Vikingen of andere blanken (tevens negroiede waren reeds voor cabral in Brazil) Brazilië aandeden nog een andere these is die de geschiedenis wel eens juister kon doen blijken. Roos in zijn boek, ik citeer: "Bij het persklaar maken van dit boek werd uit Georgetown, Brits Guyana gemeld dat een missionaris in het aangrenzende Braziliaans Amazonegebied een Indianenvolk heeft ontdekt, waarvan het bestaan reeds lang werd vermoed en dat zich onderscheidt door een reizige en welgevormde lichaamsbouw, blauwe ogen en een vrij lichte huidskleur. Deze Indianen, die door andere stammen 'Pausianas' worden genoemd, wonen in paalwonigen op meren en rivieren en leven nog onder omstandigheden, welke overeenkomen met die van de Europese mens uit het stenentijdperk. Het zou daarbij niet om een geval van 'albinisme' gaan, maar om een typisch voorbeeld van de rasvermenging, die zich in Amerika heeft voorgedaan láng voor de komst van Columbus." FIM=== SETE CIDADES
*Het geheim van de Mato Grosso - (c) 1953 Marcel Roos uitgegeven door Sheed&Ward - Antwerpen.
Het loopt tegen de middag en de zon heeft bezit genomen van de Zeven Steden. We rusten in een grot ingang waar we ons te goed doen aan water en de verdere af te leggen route bepalen. Het is er vredig en koel, hier waar lang geleden indianen (en blanken?) hun schuilplek hadden; hetgeen aannemelijk is daar ik er verscheidene rotsmonden, of liever gezegd 'veronderstelde woningen' ontdekte. Het zijn inhammen die diep doorlopen en een goede bescherming bieden. Hoe vreemd mag het wezen dat ik over de stoffige wegen lopend, langs turbelente struiken en bomen geen vermoeidheid waarneem, of verveling de overhand krijgt. Neen, de rotsen hebben een soort aantrekkingskracht, een geheimvolle geschiedenis, of zou dit mijn aard zijn, daar ik als kind al bezeten was van mysterieuze verhalen en geheimen? Van Akim (een soort Tarzan in smalstripboekje midden jaren '50) tot Eric de Noorman. De 'externstenen' moeten voor de Vikingen, die , aangenomen, ooit naar hier kwamen als een wonder zijn overgekomen, want ze konden hun cultus eigenlijk alleen via mondelinge overdracht en zoals de meeste noordelijke mensen vierden de SkandinavÍers hun feesten in een natuurlijke omgeving, die van heilige bergen, bronnen, bomen. Ze zagen hier de uitzonderlijke zandsteenrotsen, die er precies uitzagen als waarover zo vaak werd gesproken en moesten hierin wel een teken zien van hun god Odin, een symbool van de zonnecultus.
Zo nu en dan krijg ik de drang om de rotsen te beklimmen en te zien wat dan wel aan de onzichtbare andere zijde is. Op sommige rotsen verstoppen zich in spleten en uithollingen de 'Cascavelas', (braziliaanse benaming) giftige ratelslangen, die loeren op de indringer of belager. De slang komt zowat in geheel Zuid-Amerika voor en veelal bruin met donkere of lichte tekening en kan tot 1,80 lang worden. Deze hier was geel zwart en ruitvormig wat mogelijk is door de vele ondersoorten van de Crotalus Durissus, die onder de adders familie wordt gerangschikt en onderfamilie is van de groefkopadders en ongveer 90 centimeter. Het is oppassen voor de vrienden want een beet snel verlamming veroorzaken, terwijl die van een ondersoort de C.d Terrificus blindheid teweegbrengt. Ze leven vooral in drooge gebieden en hier in de zeven steden is het een geschikt habitat. Het beste is dan ook niet te veel lawaai te maken en de natuurschepselen te laten in hun doen. In de middag bezoeken we een soort herberg. Er zit een jonge vrouw vredig voor de televisie en verder een mooie papegaai die ons al vliegend overal volgt en zeker niet op zijn mond gevallen was. We eten rijpe ananas, die men hier 'abacaxi' noemt, zoet als wijn en een genot voor de maag, en de groenrode papegaai wil zijn deel en schuifelt naar me toe, betast het stuk ananas, neemt het in zijn bek, schudt het als een gek op en neer en besluit het erbij te laten, en vliegt op. Er bestaat een stelling, verkregen door wetenschappelij experimenten waar natuuronderzoekers frequént ideeën uitputten, die over deze vogel in de folklore van indianen gangbaar zijn. Ik wil even hierop inhaken en citeren uit het boek 'Amazon flooded forest' van Michael Goulding: '... neem bijvoorbeeld de vreemd gekleurde gekleurde geelgekleurde Ara's en papegaaien, die traditioneel door vele indianenstammen in het Amazonegebied en op andere plekken in Brazilië worden gehouden. Ornithologen weten al lang dat de gele kleur van vele in gevangenschap gehouden ara's en papegaaien een afwijking is. Maar men kon niet vaststellen welke factoren daarvoor verantwoordelijk waren. De indianen hadden er geen twijfel over, zij hielden vol dat het kwam door het aanbrengen van een smeersel of door het voeren van een bepaalde substantie. Deze zalfjes werden gemaakt van kikkerbloed, schildpadeiren of vissevet. Het toedienen ervan, hetzij inwendig, hetzij uitwendig, vond gewoonlijk plaats nadat de veren van de vogel waren uitgetrokken. De kleuring van een vogelveer is te danken aan de chemische of fysische-natuurkundige- kleuren, of aan een combinatie van beide. Chemische kleuren worden geproduceerd door samenstellingen die zich verspreiden in de veren en daardoor ontstaan gele, oranje en diverse rode tinten. Fysische kleueren echter ontstaan door de reflectie van licht door microstructuren van de veer, die doordrenkt is met melanine (zwart pigment). Hierdoor ontstaan de blauwe metallieke tinten en de iriserende glans, die van ara's en papegaaien zulke prachtige vogels maken. De kleur van Hyacintara ontstaat uitsluitend door de fysische kleuren. Door gebrek aan melanine in de veren ontstaan albino's. Een tekort aan melanine bij de veelkleurige ara's en papegaaien resulteert in een grote verspreiding van geel producerende samenstellingen door het chemische kleurproces. Daar door zijn kunstmatig geel gemaakte ara's en papegaaien eigenlijk albino's, hoewel de conditie kan worden teruggedraaid. Recente bewijzen tonen aan dat de geelheid te wijten is aan fysiologische reacties, die een stilstand teweegbrengen in de productie van melanie, als gevolg van het trauma waaronder de vogels lijden als hun veren worden uitgetrokken. Het schijnt dus dat de vreemde, fraaie geelgemaakte ara's en papegaaien uit Brazilië eerder een product zijn van marteling, dan van het toedienen van kleurstof. De indianen hebben het mis in hun folkore.' Aldus Goulding.
Onze papegaai vliegt op met een sierlijke boog in de richting van de vrouw aan de televisie. Zijn veren zijn niet uitgetrokken, maar hij heeft wel een band gevormd met de mens. Misschien is hij wel in gevangenschap geboren? Doch gevangenschap, ook al bén je erin geboren, is een verdommenis. Hier, als men zo dicht bij de natuur zit en je dieren ziet vliegen, kruipen, klauteren, rennen, zich voortbewegen op het pad der vrijheid, dan heb ik deernis met de vele opgesloten dieren. Het excuus van 'ze zijn toch geboren in gevangenschap' is dan een gebrekkige verontschuldiging. Anderzijds is het zo dat deze dieren niet meer opgewassen zijn tegen de vrijheid, en ik laat hier dan ook de domesticáre dieren buiten beschouwing. Het circus; een volksvermaak met kleuren levendigheid. In het latijn is het "Circum"= rondom, een verzamel plaats waar gerechtvaardigd, trapezewerkers, goochelaars, jongleurs, vuurvreters en clowns hun beroep uitoefenen, hebben sinds lang het euvel om tijgers, leeuwen, panters, olifanten, paarden, beren, dromedarissen en apen, allen natuurdieren, hun kunsten te laten opvoeren. (Laat dit is geen aanval zijn op circusvrienden, maar alleen mijn zienswijze) Maar zou de 'ziel', van de dieren niet verlangen naar een natuurlijke omgeving; is het instinct niet zo diep geworteld dat de mens dit niet meer waarneemt? De dierentuinen doen al niet beter en alleen de mens is bevoorrecht om zoveel uitheemse dieren te aanschouwen. Ik zag apen een kooien die gek werden van opsluiting, bizons ronddwalen in soort weides, de roofvogels uit de verre Andes triest vastgeketend op een enorme tak. Ik vroeg me af. Maar misschien ben ik te veel afgedwaald van mijn feitelijk verhaal hier in noordoost Brazilië, in de woestenij van Piauí. In de buurt van het logement houden zich meer dieren op zoals de geweldige leguaan, met hun kammen, sluipend of stil zittend in het gras, tussen struiken of in bomen. De vreemde reptielen die ooit kwamen van een andere wereld...
''... de gehele dag kan men hier rondlopen en zich indentiek voelen met de natuur, stilte, warmte en de notie dat je wordt begluurt vanuit bomen, struiken, holen of het hemelgewelf, door zonderlinge ogen. Ik besluit, samen met de duitsers Olga en Rolf en de Deen Klaus, de steden te bezoeken, al dan niet in volgorde. Zo bevindt zich achter de 2de stad het kasteel. Het is 20 meter hoog en 150 lang en verdeeld in 3 afdelingen. Eén sectie noemt men de biliotheek, doch in feite zijn het niets anders dan evenredige behouwen steenplaten met aan de buitenkant verticale groeven gevormd door de natuur. Richting noordoostelijk, een half uur lopend, bevind zich de descoberto (ontdekking) in een gebied dat vele rotsen laat zien die overeenkomen met die van de steden. Niet ver er vandaan ligt de 'serra negra', een 120 meter hoge solide rots met in de buurt prachtige andere rotsen, die zonder enige fantasie doen denken aan twee adelaars met uitgestrekte vleugels, leeuwen, en een schildpad. Ik beklim de massale rotsformatie waarvan de bovenlaag gevormd word door geweldige lagen steen, die als het lijkt overelkaar geschoven zijn, zoals de pantser van een 'tartaruga' (schildpad). Net zo remarkabel zijn de 4 beelden met duidelijke menselijke kenmerken. Een heeft een baard en een open mond, alsof hij iemand wil toeschreeuwen. Een ander heeft een baard, wipneus en draagt een soort zeemanspet. Doch het zijn mijn impressies. Er is een gedaante van een Icarus, in een zekere fantastische uitbeelding, en verder een beeld dat een ruiter te paard voorstelt. Ik ga ervan uit dat dit alles een geschenk der natuur is, hoewel ik weet dat er ieder rots of gesteente wel een menselijk of dierlijk iets te herkennen is. In het geval van de 'zeven steden' kan men stellen dat dit hier veel voorkomt, of zou het 'toevallig' zijn dat er hier honderden rotsen zijn die een duidelijke uitbeelding weergeven, in een aannemelijk klein gebied? Volgens De Mahieu is het mogelijk dat de erosie de rotsen kan modelleren, maar ze kan net zo goed, de door mensenhanden bewerkte rotsen beschadigen, zeker als het, zoals hier in de zeven steden, om zachte zandsteen gaat. Hij stelde vast dat in het geval van het Icarus-beeld, de kanten van de vleugels van de vogel met gladde snijvlakken zijn gevormd, verder dat de erosie knaagt, maar niet snijdt, waardoor her resultaat altijd onregelmatig is. Hij liet een foto zien aan een beeldhouwer, een steenhouwer en een geoloog. Allen stelden met zekerheid vast dat de aangegeven kanten bewerkt waren door mensenhanden met metalen werktuigen. Een apotheose van de Fransman: sete cidades laat dus een verzamiling van rotsen zien, die door erosie zijn aangegrepen, doch andere door fantasierijke beeldhouwers, of mogelijkerwijs enige beelden die in hoogst primitieve wijze, zijn bewerkt. De kunstenaars waren blanken (volgens De Mahieu), zoals de fysische vorm van de modellen weergeeft, maar het waren géén Portugezen. De toestand van de stenen bewijst dat het werk ouder is dan de verovering van niet allen Piauí, doch van heel Brazilië.
We maken een halt bij een punt waar je via primitieve houten laddertjes naar boven kan klauteren: het panorama. Het is een wonderbaarlijk uitzicht over de streek, rotsen en dalen. We passeren de 6de stad en de 'pedra do elefante', de olifantenrots, en verassende gelijkenis, wonder der natuur. Later bezoeken we een kleine waterval, het geruis van vallend water en de schoonste plantenpracht en bloemen ontplooien zich als een droom hetgeen me doet denken aan een klein hof van Eden. We nemen een bad en de Duitse avonturierster lijkt of een jaguarvrouw in blauwe bikini als ze heupwiegend en blij naar het water loopt. Het water is koel en geurt, met glibberig mos op de rotsen en kleurige vogels die van top naar top vliegen, met blauwe vlinders, gele, groene, zwartwit, miljoenen kleuren, leguanen die wegschieten als pijlen van de Tabajaraindianen en palmbomen die gracieus staan te pronken op een plek doorgeven van odeur en kleverig vocht, zo verschillend tegen de dorre droogte iets verderop, hetgeen de contrasten veroorzaken in een natuur welk krioelt van leven. We gaan verder en komen terecht in de 4de stad en een ander vreemde voorstelling, die van de mapa do Brasil, de landkaart van Brazilië, een in de rots gegeven weergaven van de omtrekken van Brazil. Ook hierbij stel ik natuurlijk vragen, hoe deze contouren zo verbazendwekkend vergelijkenis tonen. Is het toeval? Ik geloof als sinds lang niet meer in coïncidentie, want alles heeft een significatie. Toch pal naast de 'Braziliaanse map' heeft het verdomde imperialisme toegeslagen in de vorm van een houten paal met een coca-cola reclamebord en nondesju! Je zou dorst krijgen tussen de doornige cactussen. Bij de 4de stad een ander belangrijk gegeven namelijk op de Pedra de Inscriçâo, de inscriptiesteen. Hier is een tekening te zien van een landkaart, een plattegrond. Het bestaat uit een centraal middenpunt van waaruit 6 rechte lijnen van verschillende lengtes uitlopen naar windrichtingen. Wanneer men deze plattegrond nu zou projecteren op een moderne landkaart met als middelpunt Sete Cidades dan geeft dit de volgende verklaring: 1ste lijn: noordlijn die wijst naar de monding van de Parnaiba rivier; 2de naar het noordoosten, een punt naar de kust van Ceará; 3de naar het zuidwesten, de plaats Inhamuns, waar zich verschillende litogrammen bevinden die erop wijzen dat er een belangrijk voorhande zijnde Viking centrum was; 4de naar het zuidwesten, een positie aan de Putti-vloed die naar de Piauí rivier stroomt en de natuurlijke grens van de noordsector van Piayí weergeeft; 5de naar het zuidwesten, de huidige stad Caixas aan de Itapecurú rivier, die in de baai van Sâo Marcos uitvloeit;
6de naar het noordwesten, de samenvloeieng van de rivieren Munim en Prato op een andere scheepsvaart route, die eveneens naar de baai van Sâo Marcos voert, daar waar zich aan het eind een rechtstreeks te bereiken Fjord bevond dat, wellicht de ideale haven van Itacú was voor de Vikingen.
Het ander bizar teken is de uitbeelding van de duivel, een rood gekleurd figuurtje met twee hoorns, en daar de indianen dit ten nimmer verbeelden, moet het (denkelijk) van noord-Europese afkom zijn. Veelvuldig zijn de rotswanden bedekt met hand-afdrukken in de rode verfstof, die een belangrijke opheldering kunnen geven, namelijk: dat enige handen lange vingers hebben (noordelijke mensen) en de andere korte, die bepaald afkomstig zijn van indianen, een bewijs dat hier twee verschillende culturen samenleefden. Verder zijn er symbolen te vinden die te maken hebben met de noordelijke tekens van de Scandinavische godswondering. Er is een hakenkruis en afbeeldingen van drakenschepen, en wellicht een belangrijk punt zijn de hamers van Thor. Die vindt men op verscheiddene plekken en welke glashelder en karakteriserend de Scandinavische godenverhalen gestalte geven...
wordt vevolgd...
Pedra de Inscriçâo (inscriptiesteen) met landkaart (midden 6 richtingen)
''... volgens De Mahieu (dit moet men nu zien in de geest van het blanke rasverering gemengd met gegevens uit de historie, en daar hij zover ook de enigste blijkt die deze weg van de noormannen beschrijft) overmeesterde en civiliseerde de Vikingen, dank zij hulp van indianenstammen, eerst de Ayamará en later de Quechuas, een groot gebied. Dit strekte zich uit van de hoogvlaktes tot aan de pacific en van Valparaiso in Chili tot in Bogatá. In 1920 kwam een einde aan deze heerschappij en het eerste rijk in Peru. De oorzaak was de geduchte stam van de Diaguita in het noorden van Chili. De Vikingen werden strijd naar strijd overwonnen waarvan de laatste slag plaatsvond midden in het de Titacacazee, op het zonne-eiland. Tien jaar nadien trokken enkle overledenen van het strijdgeweld, die zich hadden teruggetrokken in de bergen, naar Cuzco en stichtten daar samen met hun trouw gebleven stammen: het rijk van de Inca's. Het woord INCA betekend, volgens De Mahieu, letterlijk 'nakomelingen', en de eerste leider werd Manko Kápak. Na de verloren slag vluchten de Vikingen, uitgezonderd die naar Cuzco trokken, of wel richting de Pacific, of daalden af naar de wouden van Amazonas. Hierdoor zouden de befaamde Amazonas vrouwen afstammelingen zijn van deze migratie. In zo verre het toch wel, 'fantastische' relaas van De Mahieu.
Doch nu de vraag. Hoe kwamen de Vikingen terecht in het noordoosten van Brazilië? Want het gebied van Sete CIdades ligt linea recta maar liefst 1000 kilometer oostelijk van Amazonas. Buiten dat lag de staat Piauí ver verwijderd van de hoofdverbindingswegen van de Vikingen, in een gebied dat kurkdroog was en met een fauna die niet aanlokkelijk was voor mannen die leefden van de jacht. De Mahieu (hij neemt dit dan ook aan) meent dat de mannen van Tiahunaco al vóór de strijd op het zonne-eiland zich gevestigd hadden in het noordoosten van Brazilë. Doch hij vraagt zich af (en terecht), waarom? Het moet bijna wel zo geweest zijn dat ze steunpunten hadden aan de noordkust en in het bijzonder bij de inham van Parnaiba, waar de rivier Longa in uitvloeit. Die rivier doorstroomt het gebied van Sete Cidades. Hoe dan ook, volgend de Fransman waren de Vikingen zonder enige twijfel in Sete Cidades en dit bewijst hij dan ook uitvoerig met inschriften en tekens op de rotsen van de capricieuze gebied. Nu laat ik duidelijk zijn: er zijn veel grondslagen die een gelijk aantal beweringen tegenspreken. Zo is er de versie van John Hemming (op zijn expedities bezocht Hemming in 1971/72 vijfenveertig stammen in Brazilië waaronder de Surui, Parakana, Galera Nambikwara en Asurini, in een tijd dat het eerste gezichtscontact gemaakt werd met Indianen) in zijn schitterend en gedetaillieerd boek Red Gold. Hij verteld over een Portugees Aleixo Garcia, die loodrecht door Zuid-Amerika marcheerde over een afstand van duizenden kilometers, heen en terug, en hij moet, volgens Hemming de eerste blanke zijn geweest die het Inca rijk aanschouwde. Dit was 1524.Ik citeer Hemming: "De eerste expeditie naar het westen in zuidelijk Brazilië kwam opmerkelijk vroeg. Een Portugees Aleixo Garcia leed samen met een handvol Spanjaarden schipbreuk op de kust bij Santa Catarina in het zuiden van Brazilië. Ze sloten vriendschap met de plaatselijke stam, de Guarani en vroegen hun aanhoudend naar goud en zilver. De Indianen vertelden hun over een 'blanke koning', die een lange rok rok droeg en ver naar het westen in de bergen woonde... In 1524 organiseerde Garcia een verbazendwekkende expeditie, bijna een migratie. Hij trok over land naar de Paraná en de Paraquai en vervolgens met 2000 Guarani indianen dwars door de Chaco van Paraquai naar de grenzen van het rijk van de Inca's in het huidige Bolivia. Garcia's leger plunderde een paar Incasteden en keerden terug met een buit van zilveren en koperen voorwerpen... Maar toen hij trachtte zijn orspronkelijke metgezellen over te halen tot een tweede expeditie, weigerden zij. Tegen het eind van 1525 werd Aleixo Garcia, de eerste grote ontdekkingreiziger van zuid-Amerika, door Indianen of Europese rovers op de oever van de Paraquai vermoordt..." Dus hier is duidelijk sprake van een latere periode, na het jaar 1500, en in zijn boek 'Red Gold' rept Hemming géén woord over Vikingen. Toch blijf ik geloven in de blanke die er eerder was en dat de 'blanke met lange rok' een afstammeling kan zijn. Een raadsel? Misschien niet, want in alle legendes van de Zuid-Amerikaanse Indianen komt de man voor, met zijn lang wit gewaad en grijze baard, die men Pai Zume (hier kom ik later op terug) noemt, de 'Kon-Tiki' van Heyerdahl. Hoe? Nu sta ik hier tussen de overblijselen van de 'zeven steden', een gebied van raadsel-achtigheid, waar veel geheimen liggen in opgeslagen, exact zoals in de gangen van mijn gedachten, zoals mijn niet te plaatsen dromen, een sleutel tot de werkelijkheid. Maar bestaat deze wel? Ik bedoel de werkelijkheid? Zijn al deze net geciteerde stellingen hersenschimmen? De gegevens en tijdstippen van De Mahieu, Disselhof, Heyerdahl en Hemming spreken elkaar tegen en zijn in strijd met de logica. En ik denk aan de visie van mijn oom Tum Pieters, die zijn gevoel als waarheid zag, en stelde dat als hij dit kon bewijzen de hele geschiedenis van zuid-amerika herschreven zou moeten worden. Een fantast? Dromer? Neen, hij was een revolutionair tegen de gevestigde geschiedschrijvers, die vaak alles al lang geleden naar hun hand probeerde te zette, Mogelijkerwijs is de waarheid ingeslagen in de rotsen van Brazilië, want er bestaan voldoende aanwijzigingen dat de Indianen lang geleden existeerde met mensen van een andere wereld, in een tijdperk dat het bestaan van het continent Amerika, formeel, in ongeboren kind was.
... nu houdt de Fransman De Mahieu staande dat er Vikingen in Brazilië waren, dit in de 12de en 13de eeuw. Ik wil hier omtrent iets flagranter zijn: Piripiri ligt op ongeveer 200 kilometer noordoostelijk van de hoofdstad van de staat Piauí, Teresina. Vijftig kilometer verder ligt het plaatsje Piracuruca, dit ooit bezoek kreeg van een zekere Domingos Sertâo, ook wel Mafrense genoemd, die zich een Indiaans dorp in bezit nam. Meer dan 125 jaar geleden berichten zijn blonde caboclos al aan de weinige avonturiers die zich in het gebied waagden, over de ruïne van een betoverende stad. De eerste die geruchten gaf over de oude ruïnes was Jacome Avelino in 1886. Avelino schreef er toen een krantenartikel over in een Forteleza. Het resultaat was dat een jaar later een groep van het 'Braziliaans genootschap voor historie en geografie' de plek bezocht. Ze stelden toen daadwerkelijk het bestaan vast van een groep 'zeldzaam uitziende rotsen'. Dit alles werd tot 1926 niet meer ter berde gebracht, totdat een Ludwig Schwennhagen een ontwerp van het gebied publiceerde, doch met een uitgesproken fantasie... Schwennhagen (die de naam 'sete cidades' aan het gebied gaf) had namelijk in 1928 een boek gepubliceerd onder de titel 'Antigo história do Brasil' (oude geschiedenes van Brazilië). Hij recenseerde hierin velerlei subjecten. Hiermee zou De Mahieu het later geheel oneens zijn. De Braziliaanse regering onteigend het gebied in 1961, meer dan 6.000 hectaren, en maakt er een natuurreservaat van.
Nu, 37 jaar later loop ik rond in contreien die de geschiedenis in gaan als een stad der magie, het centrum der Tupi volken, een plek waar de Fenicíërs verbleven, een stad der intellectuelen, overblijfselen van een historische stad, een stad der verdoeming die vernietigd werd door een hemelsvuur, lagen van gletsers, of, zoals een Zitserse Ufologist opperde: dat extraterrestrials verandwoordelijk waren voor de zeven steden, die 15.000 jaren geleden door een grote brand verwoest werden. Dus óók het feit dat de Vikingen hier waren, waardoor de stelling van De Mahieu (en anderen) aldus opnieuw consideratie moet krijgen, doch in hoeverre is dit alles historiek te bepalen? Hoe kwamen de Norrmannen dan in Brazilië terecht? We weten dat de Vikingen verwoede zeevaarders waren en de kust van noord-amerika aandeden in het jaar 1000, het hedendaagse New Foundland. Doch de stelling dat ze ook midden en zuid-amerika bezochten gaat velen historici te ver, en doen het hiermee af als zijnde fantasie. Doch er zijn mensen, zoals ik en mijn oom pater Tum Pieters, die dit zeker niet doen en de mysterie van de geschiedenis als voordeel zien, en niet als een spiegelgevecht, een fictie, ten minste als er gegronde feiten kunnen worden aangevoerd. De stelling van mijn oom was dat de Vikingen Brazilië aandeden bij Rio de Janeiro en Cabo Frio, maar laten we voor een moment de weg volgen van de Noormannen hoe ze volgens de analyse van De Mahieu dan wel in Brazil kwamen, dit volgens zijn boek uit 1975 'Vikingen in Brazilië'. In het jaar 967 van onze tijdrekening doen 7 Vikingschepen de kust van Mexico aan. Aan boord bevinden zich ongeveer 700 mannen en vrouwen. Twintig jaar nadien vaart het schip 'Jan Ulman' weer uit, met achterlating van mannen, die zich hebben verenigd met inheemse vrouwen en samen kinderen grootbrengen. Van het, toch, kortstondig verblijf in Anáhuac en in het land van de Maya bleven een zonnemythologie, een politieke organisatie, ethische betekenissen, wetenschappelijke en technische waarden en talrijke Deense, Duitse en Angelsaksische woorden in leven. Deze zijn in het taalgebruik van de Indianen, begin 1800, nog gangbaar. Volgens De Mahieu in zijn boek, kwamen de Vikingen van over de vlaktes van Venezuela, waarna het hoogland van Bogotá werd overgetrokken (dit wordt nog altijd in de spaanse schrijftrant licht vervormd en de naam Kondanemarka - Koninklijke Deense Mark- heeft.) Ze bereiken de Pacific, waar ze schepen maken vervaardigd van zeehondenvel en varen met deze naar het zuiden. Doch eerst veroveren ze gebieden in wat het huidige Ecuador is. Ten slotte vestigen ze zich aan de Titacaca-zee, een authenthiek binnenmeer op de kille alti-plano van de Andes. Daar bouwen zij, nog steeds volgens De Mahieu, de stad Tiahuanaco. Nu moet ik het toeschrijven van de bouw van deze stad door de Vikingen in zeerste twijfel trekken-.... en moet de verbeeldingkracht van de Fransman parten hebben gespeeld, daar Tiahunaco een enorme betekenis heeft en vele verhalen óók hier vragen oproepen... Buiten dat wás de Fransman een racist, waarmede hij de schittering van een stad als Tiahunaco niet kon laten toeschrijven aan indianen...
Volgens het boek 'Alt-Amerika' van Hans-Dietrich Disselhof heeft deze een geheel andere versie betreffende Tiahuanaco. Ik deel 2 van het boek 'de kunst van de midden-Andes gebied' zegt hij: '... in 1553 zijn de eerste Spaanse soldaten in het Boliviaanse hoogland verschenen. De inwoners, die ze naar de bouwers van de piramiden vroegen antwoordden dat zij niet wisten wie de bouwwerken hadden opgericht. In die tijd was het nog geen eeuw geleden dat de Inca-legers de Boliviaanse hoogvlaktes hadden veroverd. Volgens de Inca-sagen zouden de mensen en de grote hemellichamen hierboven zijn geschapen.Maar al in de Inca-tijd waren de tempels ingestort en met aarde bedekt." Disselshof zegt verder: 'Dat geeft fantasierijke schrijvers die zich met de raadselen van Tiahunaco bezighouden echter nog in het geheel niet het recht de ruinenstad op de hoogvlakte, 3800 meter boven de zeespiegel, een ouderdom van 15 en meer millennia toe te dichten. Haar met de Atlantis-sage in verband te brengen of reuzen van de bouwers ervan te maken...' Dus blijft de vraag wie de metselaars van de stad dan wel waren geweest? Een stad die heel waarschijnlijk al van vóór het jaar 200 stamt.... En wat is de waarheid omtrent de 'zonnepoort'? Een legende? En wie was die blanke man die men Kon-Tiki noemde en waar de Noorse ondekkingsreiziger Thor Heyerdahl zijn oordeel over gaf, toen hij de bewees dat de bewoners van de Polynesiche eilanden ooit waren overgestoken vanuit Peru en dat de zonnegod Virakocha, oftewel Kon-Tiki, de leider was van de blanken die toen spoorloos verdwenen. De blanken die de leermeesters waren van de Inca-cultuur! Heyerdahl verteld over de slag op een eiland in de Titacaca-zee, waar de geheimzinnige blanke mannen met witte baarden werden uitgemoord. Doch kon Kon-Tiki zelf en enkele naasten ontkomen en later vanaf de kust van de Pacific, verdwenen ze westelijkover, de zee... op balsa-vlotten....
reisimpressie '97/'98: DE GEHEIMEN VAN DE 'ZEVEN STEDEN' - DEEL 1 PIRIPIRI, PIAUI, NOORDOOST BRAZIL
'.... wanneer ik het busstation van Mossoró verlaat is het acht uur in de morgen. Ik ben op weg naar Forteleza. Na een uur overschrijden we de scheidingslijn met de staat Ceará, naar het plaatsje Russas aan de jaguaribe rivier. De rit gaat verder naar Cesário voorbij de seizoenen gebonden riviertjes Pirangi en Choro, om daarna de wolkenkrabbers te ontwaren van de grote stad Forteleza aan de Atlantic. Vreemd genoeg besluit ik pas bij aankomst om niet te blijven in de twee millioen inwoners tellend betonnen fort. Een stad vol tegenstellingen, meer armoede, kinderprostitutie in contex van het sextoerime, gevoed door armoede en een gemis aan pastoraten. Ik voelde me onrustig, gedreven door mijn doel: de 'sete cidades' gelegen in de staat Piauí. Het is een groot gebied met mythische betekenis en dat heden 30 m2 kilometer natuurreservaat beslaat.
De beste optie om vanuit Forteleza het gebied te bereiken is via het stadje Piripiri over de BR-222, in vogelvlucht 400 kilometer van Forteleza. De rit gaat over over en door heuvelachtig gebied. We rijden richting Sobral, een wanstaltige industriestad, doch gelegen in een schitterend landschap. Hoe dichter we de grens tussen Ceará en Piaúi naderen, hoe meer het landschap wisselt. Het wordt heuvelachtig en als we langzaam omhoog klimmen zie ik de plateaus bedekt met geweldige cactussen en een soort schilderij komt tot leven. Tegen het vallen van de avond bereiken we het plaatsje Tianguá aan de grens met Piauí, hier in de sierlijke 'serra da Ibiapaba'. We kruipen nu een 900 meter omhoog langs de mooie heuvels gevuld met groen bos, een waar paradijs. Het was bewolkt geworden in da namiddag en nu viel de regen met bakken uit de hemel, zo wonderbaarlijk in het noordoosten, doch heeft te maken met de bergketen. De 'ceú' (hemel) wordt opengescheurd en een grijze mist komt te voorschijn, een gordijn dun als de condens van een toversvrouwsluier. In de verte zie ik de lantaarns voor de houten huisjes heen en weer slingeren gestuwd door de wind en striemende regen. We stoppen omdat de bus het verder rijden belemmerd wordt. Er zijn hier enkele barakken waar men van alles te koop aanbied, van broodjes, soep, fruit, verschillende kaassoorten en drank tot houetn beeldjes, tassen, sandalen en meer prullaria. Het is tamelijk koel hier boven, ten minste als men drie kwartier geleden de nog warme vlakte verlaten heeft. Als de hitte langzaam verdwijnt wanner de bus omhoog kruipt naar de aangename temperatuur van de hoogvlakte. Doch vandaag is het koud en de 16 graden doen met rillen. De regenwolken ontploffen hier in het bosrijk gebied, vóór ze de lager gelegen vlaktes bereikken en mag men het ironisch noemen, doch de grillen van de natuur zijn gewaarborgd en hebben een doel. De hete vlaktes en de koele heuvels. Zo'n 15 kilometer verder bevindt zich het stadje Ubajara, bij het grote park van die naam, gezegend met grotten, mysteries en geheimen. De regen neemt af en de bus gaat verder, over de serra tot in de staat Piauí waar het noordelijk gedeelte vol staat met de mooie carnaúba palm. De regen stopt als ik Piripiri bereikt. Ik neem het eerste hotel, een kleine kamer voor 5 reais (toen, iets van 3 euro), het billigste tot nu toe. De stad Piripiri ontleent haar naam, naar het schijnt in twee begrippen, het eerste Peripery, wat 'capim-capim' betekend, grassoort en het tweede junco, een bosachtig gebied dat men in de buurt van water vindt. Hier leven zo'n 50.000 mensen, al zou ik dat niet beamen. Het hotel is een gezellig plek, met een grotere algemene ruimte, waar men zit te kletsen over de dingen van het leven. De dag erop besluit ik meteen naar het park te gaan, ja, zo moet je het nu noemen. Het 'Parque Nacional de Sete Cidades'. Het is een luw gebied, waar ooit niemand kennis van had, buiten de Tabajara Indianen. Later kwamen de Noormannen, of Vikingen, dit volgens de stelling van de al eerder aangehaalde nazist en racist, de Fransman Jacques de Mahieu (zie artikel 'Vikingen en blanken indianen in Brazilië 23-10-2008). Ieder morgen, rond 6.00 vertrek er een busje van het hotel naar het park, een georganiseerde toeristische tyrek, een andere optie was lopend te gaan, maar dit zou snel een dikke 2 uur in beslag nemen. Aan de ontbijttafel maak ik kennis met een Duits meisje, Olga en een Deen met de naam Klaus, avonturiers. In het busje ontmoet ik verder de Duitser Rolf, met deze personen ga ik op weg naar de utopie van de zevensteden. De rit is kort, zo' 10 kilometer, en... er moeten enkele reais betaald worden om binnen te komen, de toeristische klank vindt ook hier aftrek, gelukkig is het vandaag rustig in het gebied der raadsels.
Het is vroeg en een juist tijdstip om het gebied te verkennen, want het kan warm worden in de middaguren, daarom hebben we enkele flessen water meeggesleept. De wegen zijn goed aangeduid evenals de rotsformaties, die ook zorgen voor goede herkeningpunten. Het is een wild gebied, met rotsen, stekende struiken, cactussen, de Carnauba en Buriti palm en bizarre bomen. Verder het domein van herten, vossen, jaguars, slangen, spinnen en de mooie Iguana, het reptiel dat een voorbeeld is van de natuurlijke selectie en de velen vogels zoals de toekan, tropische havik en spechten. Hier hebben voordien Tabajara indianen gellefd, hier in het gebied dat men als 'savanne' kan betitelen, zij die wisten waar de holen waren, he wild, de wortels. Er zijn hollen met wonderbaarlijke tekens, inscripties op muren en bewerkte steenmassas. Beeldhouwerken gemaakt door mensen. Mensen? ja, niet veroorzaakt door de grillen der natuur, waar wind en regen zorgen voor de gladde rondingen. Neen, hier zijn het scherpe kanten, als gemaakt door werktuigen behandeld door mensenhanden. Toch wil ik eerst duidelijk zijn over de ruïnes van de 'zeven Steden', die een zuivere natuurlijke vorming hebben. Hoe vreemd voorkomend ze ook mogen zijn: de schildpad, romeinse ruiter, olifant ect... het zijn scheppingen der natuur, hierover beste lezer geen misverstand. Doch laat ik niet vooruit lopen op dit alles, mar kort samenvatten dat het dogma van de omstreden Fransman De Mahieu, een verklaring bebroeft. In zijn boek 'De Vikingen in Brazilië' beschrijft hij op treffende wijze 'zijn' stelling, waar hij een waar leerstuk van gemaakt heeft, dat er Noormannen in Brazilië waren...'
'.....Hij schijnt net zo van belang te zijn, de god vrezende man, en net zo beroemd als de bandiet Lampiâo, thans hier in het noordoosten van Brazilië. Doch wie was deze eigenaardige persoon dan wel? Aha, dit is een uitleg waardig. In de plaats Juazeiro de Norte in de staat Ceará is hij een soort heilige. Een gegeven dat hier snel door het volk wordt opgepakt, door armoede gedreven en het geloof in wonderen. In Juazeiro leeft namelijk de mythe van het mirakel. Het was in 1898 toen er iets wonderbaarlijks gebeurde, ten minste volgens enkele vrouwen, die suggereerden dat de wijn die de jonge pater Cicero hun liet drinken in hun mond in bloed veranderde. Zou het Christus het bloed van Christus zijn geweest? Een regelrechte belevenis van het bovenmensenlijke zou ik zeggen. Het duurde dan ook niet lang alvorens de bevolking van de sertâo het als een wonder beschouwde. Anderzijds had de katholieke kerk er natuurlijk moeite mee en wilde er niet van weten. Ze konden het niet controleren dat enkele vrouwen uit het achtergebleven noordoosten van Brazilië een wonder suggereerden. De paus (en het schijnheilig instituut) ontbood Cicero naar Rome, hij moest op het matje komen en, hij werd meteen weer terug gestuurd met de mededeling dat hij tijdelijk ontheven was uit zijn ambt. Maar door de mensen uit het gebied was hij al reeds verheven tot heilig. De stad werd een pelgrimsoord en uit alle windstreken kwamen de bedevaarders. Zelfs Lampiâo is een van de bezoekers geweest zijn, maar dat had ook andere redenen. De volksbandiet moest ook geestelijke kracht opdoen, want hij was toch een devoot mens, en had een gevoelige band met Cicero. Op latere leeftijd kreeg Cicero ook een machtspositie en wist in 1913 de gouverneur van Ceará af te zetten, toen hij met zwaar bewapende mannen naar de stad Forteleza trok en daar vastberaden een plaatsvervanger aanwees, die meer naar hem luisterde. Padre Cicero was een banaal conservatieve kerkgezinde persoon, die zijn volgelingen ervan weerhield in hun progressieve houding. Eens gebeurde het dat hij, toen zijn revolutionaire volgelingen probeerden een geloofsgemeenschap op touw te zetten in het naburige Calderâo, hij het leger er niet van weerhield de luchmacht in te zetten. Volgens de boeken was dit een van de eerste bombardementen op burgers in Brazilië. In 1926, de priester Cicero was toen al 82, ontmoette hij de outlaw Lampiâo. Dit gebeurde op verzoek van Cicero zelf. Doch er werd niet veel gerucht aangegeven daar het een gevoelige kwestie was; een priester die danige contacten onderhield met een bandiet. Cicero had tevens de politie van Juazeiro aangeraden niets te ondernemen tegen de bende van Lampiâo. Bij die occasie schijnt Lampiâo Cicero beloofd te hebben zijn bandieten leven te beëindigen en zich terug te trekken uit het noordoosten. Doch een andere reden was van meer belang voor de 'lampion', want Cicero had er persoonlijk voor gezorgd dat hij een soort vrijbrief kreeg in naam van de regering van 'De Verenigde Staten van Brazilië', waarbij Lampiâo werd benoemd tot kapitein van het bataljon van de patriotten. Hoe dan ook het 'paspoort' bevatte dat Lampiâo en zijn bende vrij konden trekken van staat naar staat, met het patriotisch bataljon, op jacht naar 'opstandelingen'. Ja o ironie, lampiâo en zijn bende ontvingen zelfs uniformen en... voor de bandiet het meest interessante: nieuw automatische mauser wapens van het leger. Met vreugde wierp de bende haar oude winchester geweren tussen de cactussen, want ze waren nu goed bewapend om verder te trekken voor de strijd. Na de 8ste maart 1926, toen Lampiâo padre Cicero de afscheid hand schudde, dacht hij vaak aan de belofte die hij gemaakt had om het 'bandietenleven' vaarwel te zeggen. Het liep allemaal anders. En Padre Cicero? Die leefde nog 8 jaar en stierf in 1934. Niemand aanvaarde dit en geloofde dat hij werkelijk dood was. Duizenden mensen liepen langs zijn huis, waar men zijn lijk aan de deur had vastgebonden, om de massa te laten zien dat het geen hersenschim was, en dat padre Cicero morsdood was. Doch de mythe leeft voort. Zeker in Brazilië.
Ik had besloten morgen de bus te nemen naar Forteleza, en gezeten op een moto-taxi rijdt ik naar het rodoviaria enkele kilometers buiten de stad. De motor boys brengen je voor 1 real naar alle uithoeken van Mossoró. Ik koop mijn ticket en ga terug naar het hotel waar het een vredigheid was, net als op het plein waar ik me neergezet had op een houten bank terwijl de zon verstopt was achter wolken. Er viel een druilerige regen. Ik zie niemand en stelde me weer de vraag waar de bewoners van de stad waren. Alleen een schuchter verward meisje, zwart als een parel, die een manga schilde en die met een glimlach opzoog en het leek of wij de enige levende zielen waren op deze wereld. Zij een mens, ver weg staand in tijd en persoon van de geschiedenis, die haar eigen historie zal hebben. Ik? Een ongecompliceerde autodidactisch schrijver op zoek naar een verhaal. Terug in het hotel neem ik een glas koud water uit de grote plastiek fles die de oude gast vrouw altijd klaar had staan voor haar weinige gasten. Ik houd haar gezelschap, als zij eenzaam in een hoek zit te kijken naar een Braziliaanse soap, iets over rijke liefde en kitsch-achtigheid. Ik vraag haar of zij iets af weet van de geschiedenis van Lampiâo. Doch ze kijkt bedenkelijk en zegt me er wel eens van gehoord te hebben: 'Lampiâo? De... Bandito? Ik kom eigenlijk uit Recife, dus... maar Lampiâo... daar heb ik wel van gehoord... ' doch verder gaat ze niet in op mijn vraag. De vrouw die geboren moet zijn toen Lampiâo zijn rovers leven begon heeft meer interesse in de novela op de televisie, die haar een onwerkelijk wereld voorspiegelt, ver weg van haar eigen leven, of problemen. Als ik in de avond me terugtrekt op uit kamertje bedank ik haar voor de gastvrijheid en beloof haar ooit terug te keren naar Mossoró aan de Apodi rivier. De stad die eigenlijk door de canganceiros beroemd werd gemaakt en er op teert, of... waren het eigenlijk de gewone mensen geweest? De volgende morgen maakt ze mij vroeg wakker, een vrouw van woord, en als ik haar een half uur later de sleutel wil overhandigen voor vertrek, ligt ze alweer verzonken in diepe dromen in haar klein duister kamertje, en laat ik de sleutel maar achter op het tafeltje, gesierd met een fles water en plastiek rode rozen...'
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog