Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt hij geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Roman over Brazilië: over het volk, Xavante Indianen, aanwezigheid van de Vikingen, Umbanda-cultus, erotiek, geschiedenis, politiek en intriges. plot: In het Xavante reservaat in de Mato Grosso worden stenenplaten met Viking schrift ontdekt door archeologen. Bij de opgravingen worden Indianen en houtkappers gedood. Er volgt de moord op een Amerikaanse Indianen beschermer. Couto, een naïve inspecteur van Japanse komaf moet de zaak onderzoeken. Het wordt een tijding van intriges en moorden, haat en liefde. Het leven van de Xavante-stam loopt centraal door het verhaal, net als de stelling dat Noormannen al in Brazilië waren vóór Cabral, terwijl de Macumba/Umbanda cultus belangrijk is in het geheel. De roman schreef ik, geinspireerd door mijn reizen, en indrukken. UItgegeven in eigen beheer; BRAWABOOKS 2005 281blz. in a-4 druk stuur een e-mail met adres en het boek wordt toegestuurd, euro 17,00,- inc. verzendkosten, u betaald met giro op bijgevoegd reken.nr opbrengst voor kleinschalig project Wayn
Op het Tiradentesplein ziet hij een prostituee en vraagt haar of ze Gloxinia kent. De zwaar opgemaakte vrouw zegt Isabel te heetten en niet duur te zijn, maar van Gloxinia heeft ze nooit gehoord. Euclides is vertwijfeld, gaat weer drinken en wordt ten slotte lazarus. Dat is zijn grootste fout. Thuis zit zijn vrouw, drie kinderen en hij begint te huilen. Zijn vrouw Ana-Carolina had hem nog nooit zo gezien en probeert hem te troosten. Ze vraagt hem zijn probleem en hij stort zijn ziel uit en verteld haar alles open. De vrouw wordt nu een kwade helleveeg en wil niks meer met hem te maken hebben en in een vlaag van woede slaat hij de kinderen en zijn vrouw tot bloedens toe. De buren, die toesnellen weten hem te overmeesteren en niet veel later zit hij op het politiedistrict van Gloria. Zijn vrouw wil scheiden.
Hij vertrekt uit de buurt Gloria en huurt een kamertje in een zijstraat van het Tiradentes-plein. Hij zoekt contact met Salonki, een verre vriend die hij ooit ontmoette toen hij als liftmonteur werkte, en zo goed was geweest om hem en zijn vrouw uit een klemmende lift op de 33ste verdieping aan de avenida Rio Branco te bevrijden. Zo nu en dan ontmoet hij hem nog en dan hebben ze gesprekken over het menselijke denken. Filosofie, of in hoeverre de mens kon gaan in zijn weergaloze uitlatingen over het leven. De volgende dag zit hij in de spreekkamer van zijn verre vriend, de paragnost. Salonki luistert aandachtig naar zijn verhaal en knikt bedenkelijk. Zijn eerste vraag is natuurlijk of Euclides er wel zeker van was. Dat het geen droom is geweest, een visioen? Euclides wordt een weinig verward. Een droom? Is zijn verre vriend geen zielenkenner, iemand die de mens toch beter zou moeten kennen en inschatten? Zeker hem. Ja, hij had al vaker zijn twijfels geopperd aan de zekerheid van dit soort mensen. Zijn ze niet gewoon hun eigen mening toegedaan? Want een mens is ten slotte een mens en ieder heeft zijn kijk op een ander mens, een opinie. 'Dus je denkt dat ik fantaseer Salonki? vraagt hij bitter. 'Neen... maar logisch gezien is het moeilijk te aanvaarden dat...' 'Dat wat? Dat ik geesten zie? Ik héb verdomme die vrouw gezien, ontmoet, het was klaarlichte dag. Ik was niet aan het slapen... Nondesju! Merda! Puta que pariu! Ik ben niet gek!' Enkele uren later zit hij in een gesloten afdeleing van een psychiatrische inrichting om tot rust te komen, nadat hij in een woede aanval alle ruiten van zijn profeterende vriend aan diggelen had geslagen. Na zijn vrijlating gaat hij nog meer drinken. Hij heeft geen adres meer en is zijn baan kwijt. Dus slaapt meestal in het 'Campo de Santana' park tussen de vele katten, terwijl zijn toestand snel verslechterd. En zo wordt hij een bekende clochard in Rio's centrum.
Ik had hem ontmoet op het Tiradentes-plein waar hij eenzaam en droevig op een bank zat, kijkend naar de duiven boven op het schitterend beeldwerk van Indianen en de vier grote rivieren. Hij vertelde me zijn verhaal. Een man die mijn leeftijd had, zelfs geboren in dezelfde maand, op dezelfde dag. Een mulat met een mager gelaat, zware baard, sjofele keren en diepliggende donkere ogen. Wel... ik kon twee dingen denken: hij was geestesziek of vertelde de waarheid. Zo simpel ligt dat. Ik gaf hem wat geld, maar het kon hem niet troosten. Een afgedwaald iemand, en er was niemand meer die hem aanvaarde, niemand die zijn verhaal geloofde, dat meer beruste op een waanvoorstelling dan op een gebeurtenis die vatbaar was voor de doorsnee denkende menselijke geest. Toch. Ik weet dat mensen dingen kunnen meemaken, die een ander nooit zou begrijpen, zoals het ontmoetten van personen. Misschien uit het vorig leven? Een teken? Zou Euclides zijn Gloxinia ooit teruvinden? Hij had echt gedroomd. Of... had hij haar metterdaad ontmoet is de Carioca-straat? Was zij een schim geweest, een geest, die iets met zijn verleden te maken had? Om zijn hals hangt een medallion met een klein portret van zijn vrouw en kinderen, een herinnering aan zijn vorig leven.
In de bus op weg naar huis bleef het voorval mij intrigeren. Des te meer daar de naam Gloxinia een zeldzame was in Brazilië. Ik ging zoeken in boeken en vond de naam: een bloem, een tropische sierplant met grote velvetachtige kleurvolle kelkbloemen, maar haar blaren verleppen na loop van tijd, worden geel en vallen af. Een verwijzing? Maar hoe moest dat dan geplaatst worden, in welke context? Ik dacht: de naam kon géén fantasie zijn. Want hoe zou Euclides aan haar naam gekomen zijn, als de vrouw niet bestond? Of was het toch een droom geweest? Zou hij de oude vrouw met de bloemnnaam ooit ontmoet hebben, lang geleden, in en andere ambiance, die zijn weg bepaald had? Zoals de levensweg van een ieder van ons bepaald zou worden? Een lot, een bestemming? Ik bezocht nadien nog vaak het Tiradentes-plein, maar zag Euclides nooit meer terug.
Fantastisch verhaal in 2 delen: SURREALISTISCHE DROOM VAN EUCLIDES Deel 1
Euclides loopt door 'Carioca straat', gelegen tussen het Largo de Carioca en Praça Tiradentes in het centrum van Rio. De Rua carioca is een oude straat, die ooit de romantische sfeer uitstraalde van het oude Rio. Nu is de straat aangetast door de tijd, maar de oude bovenpanden met hun blauwe of groene uitklapbare ramen zijn er nog steeds. Net als in de tijd dat Machado de Assis, de schrijver, hier ronddwaalde en inspiratie opdeed voor zijn boeken. In het midden van de straat bevindt zich een oud roseachtig gebouw met de naam 'Iris', dat nu omgetoverd is tot een scrabieus sekspaleis, waar striptease-voorstellingen en andere intieme aangelegeheden plaatsvinden. Een mooie ijzeren slingertrap leid de bewonderaar naar boven. Dit zijn veelal oudere mannen, die amper in staat zijn om hun vermoeide benen van de vloer te krijgen. Doch ook Euclides bestijgd de opgang, meer uit nieuwsgierigheid, want hij wilde al sinds lang het erotische-tabernakel bezoeken. Nu had hij het lef. Erotiek denkt hij en wordt warm van binnen. Boven aan de trap loopt hij onverwachts tegen een oude vrouw aan. Ze glimlacht geil naar hem en vraagt hem haar te volgen. Euclides twijfelt, maar zijn instinct laat hem voortgaan. Ze zegt dat ze Gloxinia heet en drieëntachtig jaar oud is. Ze neemt hem mee naar een klein kamertje vol met geurige bloemen en planten, waar aan de muur oude foto's hangen uit een periode dat Rio in bloei was, in de jaren twintig van de vorige eeuw. Verder enkele beeldjes van katholieke heiligen zoals Antonius van Padua, Pedro en Joâo of Ana, de onze lieve vrouw van het licht. Verder zijn er enkele macumba-beeldjes, dat van Ogun, god van de oorlog, die analoog blijkt te zijn van de heilige Antonius. Maar ook Xanapan, de parallel van de heilige lazarus, de god van de pokken. Gloxinia is negerin. Mooi zwart met een lichtblauwe schijn over haar wangen, en ondanks haar leeftijd een schoonheid. Haar blauwe jurk siert haar iets voorovergebogen bovenlichaam. Wat ze met dit sensuele gedoe van doen heeft blijft hem onduidelijk, ook daar hij het haar niet durft te vragen. Ze geurt naar een sterk parfum, penetrant, zelfs iets muf, zoals een grote vogelspin in onbinding, maar dan met het tegenovergestelde oogmerk, om de man zijn prikkelende lust op te wekken. Euclides is als versteend. Zijn pik zwelt als een ruimtependel. Zijn bloed stroomt als de onbedwingbare Amazonasrivier. Zijn hersenen werken als miljoenen impulsen die een harmonie zoeken. Dan zegt zij zacht maar helder: '... ben je hier voor de erotiek? Je wellust zou bij je vrouw moeten zijn. Je vrouw, versta je, je bent een gelukkig iemand, waarom kom je dan naar hier? Wil je bloot zien? Kijk...' en ze scheurt geil haar blouse open en twee kleine borsten ontspringen, wonderlijk als die van een vijftienjarige maagd. 'Wil je meer zien, kijk...' en ze ontdoet zich van haar verdere kleding, haar jarratels en zwarte zijde kousen en haar slip. Ze blijft een schoonheid. Alleen haar iets gekromde rug doet vreemd aan. Ze steekt haar hand tussen zijn benen, streelt de gezwollen roede en fluistert in zijn oor: '... ik ben niet echt... ik ben een surrealistische droom...' Euclides krijgt een hazenhart, wordt een schijtluis en zijn piemel stort als een spaceshuttle in elkaar als door een explosie. Hij rent naar de deur, de kamer uit, trap af, straat op en loopt bijna pardoes onder een bus. Hij wordt de onrust zelf. Enkele blokken verder loopt hij een dranktent binnen en drinkt enkele pinga's. Zijn hart bonkt, verdomme! De oude vrouw blijft door zijn gedachten spoken. Wie was ze? Hij sloeg zich tegen ziijn kop, neen, hij droomde niet. Hij besteld nog een jenever en vind zijn moed weer. Hij gaat terug. Hij wil haar weerzien. Hij zal haar liefhebben. Wie was deze vrouw, zo oud en lief? Waar is hij bang voor geweest? Toch twijfelt hij bij de ingang. Betaald opnieuw voor een strip-show terwijl de man achter het loket hem bizar aanstaart en zijn hoofd schud. Onzeker loopt Euclides de trap op. Maar de oude schoonheid is er niet meer. Hij vraagt een bediende:'... ja... Gloxinia is haar naam...' De man lacht en zegt dat dit zeker een vergissing moet zijn. Misschien is hij wel bezopen? Euclides zoekt het kamertje en vindt het. Hij beukt op de deur en een jong hoertje opent. Ze is misschien twintig. Euclides kijkt haar aan. Ze lijkt verrekt veel op de oude vrouw, alleen de jaren spelen parten. 'Wat wil je... neuken?' vraagt ze geil. 'Neen... uh... ik zoek Gloxinia... ken je haar?' De jonge vrouw glimlacht: 'Gloxinia? Neen, hier werkt niemand met die naam, maar...' Ja... ik heb haar gezien... verdomme, een uurtje geleden, zij...' en hij voelt zich slap worden. Het meisje kijkt hem verwonderd aan: ' Weet je dit zeker?' 'Ja, ik ontmoette haar hier in dit kamertje... een uur geleden... een bejaarde vrouw... ze ontdeed zich van haar kleren... verdomme waar is ze! Hou me niet voor de gek!' Het meisje wordt bang. Euclides begint harder te schreeuwen. De macho, die als uitsmijter optreed pakt hem stevig aan, sleurt hem de trap af en smijt hem uit het gebouw. Buiten rent hij de drukke carioca-straat over. Mensen kijken hem na en weer moet een autobus uit volle macht remmen. Zijn ogen rollen als twee knikkers en hij voelt weer die angst. Het zweet breek hem uit en het lijkt dat Euclides paranoia begint te worden.
Padre Tum: Het zuiden van Brazilië - deel 4 PIRITUBA
Terug in Caçador werd besloten af te reizen naar het plaatsje Pirituba, 200 kilometer zuidelijk van Caçador. De pater zou naar een retraite van de orde gaan, die zou plaatsvinden in het klooster in de stad stad, en zou later afreizen naar Pirituba. Dit klooster was onderhevig aan een overdreven luxe. Er woonden negen paters/broeders in het complex waar men een hondertal families kon huisvesten. Ik hield mijn mond maar. Dus ging in samen met Ofrir en zijn vrouw Anita in een oud volkswagentje op weg naar Pirituba, naar het boshuis van Ofrir, daar waar ik vijf dagen liep te dwalen tussen de bomen als een bioloog. Ik zag de reuzenhagedissen, slangen en vlinders en het leek of ik gesprekken aanging met kabouters, die mee aankeken als een van hun. Ik zat opgeloten en had enkele malen de neiging een bus te nemen en te vertrekken. Doch de mensen bedoelden het goed en we gingen iedere dag wel even naar het thermisch bad in de buurt. Daar lagen witte lijven van de ooit-immigranten des zuidens in het warme water, dit goed was tegen de reumatiek. Ik zag de Duitse stijlhuisjes tegen de heuvels en in de avond werd ik ik als ware overrompeld door een 'lederhosen' orkest, want het bleek carnaval wat ze daar 'kerp' noemden. Verdomme er gebeurde iets binnenin me en ik dacht aan Rio de Janeiro. Ik was gevuld met 'saudade', de weemoed naar het broeierige Rio, waar de mulatinnen je aankeken als vurige tijgerinnen. Verdomme!
De derde dag regend het flink en ik zat nu helemaal opgesloten in de houten hut. Ik filosofeerde en speelde liedjes op een oude gitaar, meestal de blues. Ik dacht aan de schittering van de bossen, de koude wintertijd rond juli als de mensen met hun 'carvâo' hun huisjes verwarmden, en in de avond aan tafel zaten en kaart speelden, als de temperatuur daalde naar het vriespunt. De dag nadien ging ik met Ofrir, een rustige man, naar een soort 'brennerrei', het was een schuur waar illegale jenever werd gestookt door een derde generatie Duitser. In de schuur bevonden zich twee grote distileerketels en hij liet mij proeven van de zwarte en witte 'schnaps'. De jenever smaakte uitstekend, moet ik toegeven. Naast de schuur was een omvangrijke varkensfokkerij waar langwerperige varkens rondliepen. De ouwe man voor het huis sprak mij aan met de woorden: ' du häbben kaneten..., hij bedoelde, dat ik wel geld zou bezitten als blanke Hollander. Hij lachtte en zei verder dat het goed vertoeven was in Santa Catarina. Kon ik me voorstellen. Bij afscheid zei hij nog: ' Gruss Gott..' en ik dacht aan de lippen van mijn geliefde in een andere wereld dan die van de ellipsvormige gemanipuleerde varkens en Duitse heimat-orkesten.
Die nacht, gelegen op het boshuis-bed, scheten latend door de bruine bonensoep en spaghetti die Ofrir's vrouw ieder avond bereidde, vlogen de vleermuizen door de openstaande ramen langs me heen. Mijn oom kwam niet opdagen en ik werd enigzins onhandelbaar. Waar was Tum verdomme! Ik wist dat hij liever hier geweest zou zijn tussen de dennen, pinheiros, zonnebloemen, limoenbomen en de duizenden kleurige vogels, het geluid van de rivier en een goede jenever. Neen, hij zat opgesloten tussen de muren van een klooster. Een priesterleven had lasten die hij soms moeilijk kon plaatsen, want diep in zijn hart was hij een natuurvorser, laat ik zeggen: een archeologische monnik. Hij was vaak balsturig en zaken als 'de biecht afnemen' vond hij ook maar een 'must'. Hij deed zich vaak voor als een halve-heilige, maar het was spel, hij was niet dé 'padre', die de mensen dachten dat hij was. Hij was een hulpverlener, ja, maar de mensen zagen dit niet zo. Daarom luisterde ik graag naar zijn verhalen en analyses, niet uit de mond van een geestelijke, maar des te meer uit het hart van een mens. Ik zie hem nog steeds, als was hij een zendeling der Noormannen schreeuwen bij de watervallen van Foz de Iguaçu, om boven het geweldig geluid van het vallend water uit te komen. Dan schreeuwde hij in mijn micro-cassette recorder: '... hier was de plaats waar de Vikingen zich verzamelden...op hun tochten door het land...! Hier bij de watervallen van Foz de Iguaçu!' En ze waren zeker in Santa Catarina geweest, getuigen zijn de stenen die hij vond in de buurt van Caçador, waar Noorse gezichten me aankeken. We zouden ten slotte de dag erop terugkeren naar Caçador en nogmaals dwaalde ik door de bossen, hier waar de geesten van de Xocleng en Kaingang stammen ronddwaalden. Het subtropisch paradijs van zuidelijk Brazilië met zijn ontelbare 'pinheiro's' en boomvarens, waar papegaaien, havikadelaars, reuzeotters, gordeldieren, pampa-herten, reuze-miereneters en zelf de Braziliaanse manenwolf nog rondzwierf, en ik dacht, net als Kon-Tiki, de zonnegod: Por favor! Laat een profeet opstaan die het uitsterven van dit alles kan verhoeden. En moge die 'profeet' Tum zijn, in zijn volgend leven.
Fim Later zal ik op het 'blog' terugkomen over de Vikingen-stelling van de pater.
Pinheiros van Santa Catarina foto geleend van Br.archief
Padre Tum: Het zuiden van Brazilië 3 HET MESSIANISME
de profeet Joâo Maria foto archief
De bossen van Santa Catarina waren, nu in de zomer, een kalmeringsmiddel, en ik dacht weer aan de verhalen van mijn oom over de kracht van de profeten die hier ronddwaalden. Het was één van zijn geliefde onderwerpen: het Messianisme, waar de mens, gedreven door armoede en verlichting op zoek ging naar zijn ziel. Ze volgen iemand die hen voortdraagt op spirituele vleugels, die hen zal leiden naar een utopisch land. In 1895 was het Joâo Maria, die als leek werd gezonden van uit de hemel. Toen hij 60 was had deze man een droom waarin hij zijn bestemming zag: hij moest 14 jaar ronddwalen, zonder huis om te slapen, en zonder vlees te eten op woensdag, vrijdag en zaterdag. Zo ging de profeet als een tweede Methusalem door de bossen van St. Catarina, werd geëerd waar hij voorbij kwam, vond eten, doopte kinden, maakte zieken beter door gebed en kruiden en zegende het water. Bovendien kondigde hij aan dat de wereld op het einde was en de mensheid moest boeten. Hij stierf echter voor zijn 14 zwerfjaren ten einde waren. Niemand weet waar hij begraven is of waar hij vandaan kwam, doch men ziet zijn beeltenis aan de vele houten kamerwanden in Santa Catarina, en er is geen inlander die op reis ging of een koop afsloot, zonder eerst tot de profeet gebeden te hebben.
Dan kwam in 1910 een nieuwe profeet uit het niets: José Maria. Hij was een fanaticus met een grimmigere aanpak dan zijn voorganger en een hardere visie. Hij zei een broer te zijn van Joâo Maria, hoewel zijn huidskleur dit niet deed vermoeden. Hij was een deserteur van de militaire politie van Paraná en leefde in de dichte bossen waar hij zijn gemoedstoestand uitleefde op de nieuwe stichting van een keizerrijk. Dit was nog niet zolang verdwenen in Brazilië en de bevolking scheen er naar te verlangen, want was het niet veel beter in de tijd van de keizer? Hij verzamelde een leger en vertelde zijn manschappen met trots en dynamiek uit het boek 'Karel de Grote en de 12 paren'. De mannen luisterden gretig naar de avonturen van de ridders van de graal, hun heldendaden en roem, dat allemaal kwam vanuit een 'oude wereld'. Was dat alles niet vreemd? Men ging leven in navolging van het leger van Karel de Grote, bouwde een legerkamp met kruisen en een kapel in het midden. De monnik José Maria had hun in zijn macht, de mannen waren gemanipuleerd, een magistrale kracht. Toen viel hij met zijn leger aan: de steden Lages en Curitiba. Maar hij vond zo veel tegenstand dat hij met zijn 'zogenaamde ridders' uitweek naar Paraná. Daar dacht men van doen te hebben met een aanval op Paraná vanuit Santa Catarina en stuurde 400 soldaten er op af. Hier vond een slagveld plaatst, de idioterie van oorlog en gemanipuleerde geesten, van beide zijden. Er sneuvelden velen soldaten, maar ook freaks waaronder José Maria.
Hij werd opgevolgd door andere 'predikers' en het duurde tot 1916 ( guerra Contestado) voor er een einde kwam aan de opstanden toen het leger een gigantische troepenmacht zond en de rebellen insloten, velen vochten als maanwolven, doch stierven, anderen vluchten de bossen in. Hun lot was onzeker en bizar. Maar de oorzaak had een dieper reden als het puur volgen van een'psyche-monnik'. Het was de armoede, de ongerechtigheid, het grootgrondbezit en de regering, die hun ultiem van hun grond dreef ten bate van b.v de Amerikaanse houtkapmagnaat 'Lumber co.', en de 'Brazili railway', die van de regering grote concessies hadden gekregen. De kapitalistische vlag stond voorop en hierdoor was de sociale onrust onverbloemd. Het volk stond in haar recht, want zij waren de verstotenen van hun land, verjaagd en bandeloos. Dan werd de 'messias' even vergeten en vochten zij als outlaws tegen een corrpt systeem, en hun witte vlag was getekend met een kruis op een groen veld, het symbool voor vrijheid, geloof en grond voor het volk. In Santa Catarina wordt nog steeds gesproken over die periode en de kracht en denkwijze van de 'diehards' zal voortgaan. Duidelijk is dat een arm, onderdrukt volk, verlangt naar een Messias, goed of kwaad wils, buiten dit is een 'arm' volk snel te manipuleren. Het moet een leer wezen voor de onderdrukkers, doch ook binnen het 'heiland-volgers-systeem' moet men er in geloven, in een revolutie met een toekomst.
Padre Tum: SANTA CATARINA het zuiden van Brazilië deel 2
We reisden af naar Matos Costa. Voordien werden we nog door een kennis van Tum, een zekere Borba, van Duitse komaf, door de stad gereden in een afgedankte ziekenwagen. De man was fotograaf, maar in de vestibule van zijn huis stond het vol met doodskisten, daar hij tevens begrafenisondernemer was. Zijn vrouw was een dikke blanke vrouw van Slavische komaf, die me erop wees, toen ik haar zei dat de mulata's in Rio me wel aanspraken, dat ik beter een blanke vrouw kon zoeken. Ze had twee dochters waarvan eentje helblond. Aha! "... die zwarte vrouwen zijn niet goed voor je Antonio, zo noemen sommige me in Brazil, ze werken niet graag en vooral die van Rio... die liever dansen... en..." Verdomme... discriminatie? In deze regionen zag men ook verdomd weinig negers en die er waren, waren overgeleverd aan de moderne slavenarbeid. De man, Borba zei: "... drinke bier Antonio? Gut.. gut, drinke bier!" Ja, dat moet hij geleerd hebben van zijn voorouders en gaf ons grote flessen bier met namen als 'Kaiser', 'Antartica' of 'Skol' en zette op een oude draaitafel tirolermuziek op. Mijn hoofd begon te draaien, want ik moest wel verdwaald zijn. Nondesju, ik was toch in Brazilië?
In Matos Costa werd Tum door de mensen omhelst, een teruggekeerde verloren filantroop. Hier in dit 1000 meter hoog gelegen plaatsje werkte hij velen jaren. Hij vertelde me eens dat tijdens de mis een familieruzie werd beslecht en de kogels letterlijk langs de wijnkelk en tabernakel vlogen en dit alles onder God' s ogen. Of die keer dat hij me vol ironie, zoals hij was, vertelde dat bij een begrafenis een famililid, die zo dronken was van zelfgestookte jenever, mede in de kuil donderde, en hij hem óók maar de zegen gaf. Hier reisde hij teinduizenden kilometers met zijn oude jeep om de ver uit elkaar gelegen parochies te bezoeken, in het land waar de zon onder gaat als een parel en de reuk der bossen hem deden duizelen. Hier waar de winters rond juli/augustus koud waren, en de temperatuur rond het vriespunt geen uitzondering was, terwijl het op de hoogvlaktes nog kouder werd. Soms werden de onverharde wegen veranderd in modderpoelen, hier in het land van Santa Catarina waar overpeinzingen hem deden stil staan bij zijn verleden. Zijn geboorteland, jeugd, ver van hier, de oude gevelstenen van Maastricht, de holle wegen van het Limburgse land, de Maas, mergelgrotten en de reuzekerken. Toch raakte dit alles schijnbaar niet de waanzinsvolle natuur van Santa Catarina, het reukaltaar waar hij van hield, als ware een vrouw in het nirwana. Overal zie ik de mensen met hun sierlijke potjes waarin de 'cimarâo, zit. Mate Erva, de drank bij uitstek, afstammend van de Indianen en afkomstig van de 'Ilex Paraguayensis', een boomsoort die in Paraquai zich in het wild voortplantte, maar over heel Santa Catarina wordt gekweekt. De Portugese benaming is 'herva', kruid, maar hier in het zuiden is 'cimarâo' gangbaar. Het blad wordt verpulverd en in de mooie bewerkte kleine kalebas gestopt. Daarin wordt een pijpje gestoken met zilver mondstuk, waarna men heet water er op giet. Door het pijpje wordt het groene sap opgeslurpt. De kalebas gaat van hand tot hand, een traditie van de 'Gaucho's' (algemene benaming voor een Braziliaan die uit het zuiden komt, Santa Catarina of Rio Grande do Sul). Men zegt dat 'mate' een opwekkend effect heeft en urine afdrijvend is, en vele malen zat ik dan ook te zuigen aan het hete pijpje. Doch mijn oom zei dat hij toch een bier of 'dröpke' (Maastrichts voor borrel) prefereerde, maar hij hield zich aan de traditie van de zuiderlingen en zoog dan dapper mee alsof hij een Gaucho was.
wordt vervolgd....
Tum met gitaar en jeugd van Oekraiënse komaf in Matos Costa, Santa Catarina, 1994 foto Wayn
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog