Dit blog wordt regelmatig bijgewerkt - this blog will be updated regulary
Beste lezer, mocht u onverwachts grammatica foutjes tegenkomen in de reportages/verhalen op dit blog, bij deze mijn verontschuldiging, Wayn, Storyteller
Dear reader, if you encounter, unexpectedly grammar mistakes in the reports / stories on this blog, my apology, Wayn, Storyteller
NIEUW BOEK VAN WAYN PIETERS ''SURUCUCU' BESTELLEN ramblinwayn@home.nl
PLOT: Tonho gaat op zoek naar de moordenaar van zijn vader Lirio, omgebracht voor ruwe diamanten. Hij raakt verzeild in een wereld van intriges, moord en komt in bezit van een schatkaart. Het avontuur begint in Rio de Janeiro. Via de Mato Grosso en junglestad Manaus komt hij tenslotte terecht in Novo Mundo, Pará, waar 258 jaar geleden een goudschat begraven werd. Dit is ook het gebied van de Mundurucu-stam, met hun mysterieuze wereld en het woud van de Surucucu slangen, het metafysische van Amazonas. Het verhaal geeft een visie op de Braziliaanse samenleving en vraagt begrip voor het Indianen-vraagstuk.
BIOGRAFIE: Wayn Pieters (1948) werd geboren in Maastricht. Naast auteur is hij kunstschilder en singer-songwriter. Sinds 1990 bezoekt hij Brazilië, waar hij vele reizen ondernam en in 1995 een bezoek bracht aan de Xavante Indianen in de staat Mato Grosso. Zijn oom, pater Thomas, die 40 jaar in Brazilië werkte, omschreef hem ooit: ‘Op zijn reizen door Brazilië wordt hij geleid door een mystiek gevoel van broederlijke verbondenheid met ras, bloed en bodem.’
BOEK WAYN PIETERS: XINGU, DE INDIANEN, HUN MYTHEN mythologische verhalen der Xingu Indianen- midden-Brazilië vert. van uit Portugees/uitg. Free Musketeers - Het boek is verkrijgbaar bij boekhandel 'DE TRIBUNE' aan de Kapoenstraat te Maastricht
Roman over Brazilië: over het volk, Xavante Indianen, aanwezigheid van de Vikingen, Umbanda-cultus, erotiek, geschiedenis, politiek en intriges. plot: In het Xavante reservaat in de Mato Grosso worden stenenplaten met Viking schrift ontdekt door archeologen. Bij de opgravingen worden Indianen en houtkappers gedood. Er volgt de moord op een Amerikaanse Indianen beschermer. Couto, een naïve inspecteur van Japanse komaf moet de zaak onderzoeken. Het wordt een tijding van intriges en moorden, haat en liefde. Het leven van de Xavante-stam loopt centraal door het verhaal, net als de stelling dat Noormannen al in Brazilië waren vóór Cabral, terwijl de Macumba/Umbanda cultus belangrijk is in het geheel. De roman schreef ik, geinspireerd door mijn reizen, en indrukken. UItgegeven in eigen beheer; BRAWABOOKS 2005 281blz. in a-4 druk stuur een e-mail met adres en het boek wordt toegestuurd, euro 17,00,- inc. verzendkosten, u betaald met giro op bijgevoegd reken.nr opbrengst voor kleinschalig project Wayn
Schets uit IBASE (Braziliaans instituut van sociale en economische analises)
Vroeger dachten de meeste theoretici dat Indianen afkomstig waren van een ander werelddeel. Dit kon veel richtingen uit; het kon een verloren land zijn zoals het eiland 'Atlantis', dat ooit in de Atlantische oceaan wegzonk. Of een verloren continent in de Stille Oceaan. Of 'Lemuria', een verdwenen land tussen Afrika en India. Of zelfs een zuidelijke landmassa, die men de naam 'Antartida' gaf. Maar de meesten geloofden toch dat de Indianen afkomstig waren uit de 'Oude Wereld', zoals Kanaänieten, Babyloniërs of Egyptenaren. (In Minas Gerais ontmoette ik een archeoloog van Hongaarse afkomst, Mihály Bányai, die mij duidelijk maakte er van overtuigd te zijn dat de Indianen, voor 25.000 tot 28.000 jaar, vanuit China kwamen via de Stille Oceaan, toen de zeespiegel lager was, en er meer eilanden waren.) Doch de meest voor de hand liggende optie is dat ze kwamen vanuit Oost-Azië, nazaten van geimmigreerde Mongolen, Tartaren, Polynesiërs of Chinezen. Wel is zeker dat duidelijke overeenkomsten zijn tussen Indianen in Amerika en het Mongoloïde volkeren uit Azië. De Xavante deden mij stellig denken aan het Mongoolse volk, dat eens in het voetspoor van migrerende dieren, over de beringstraat trok, die nu Siberië scheidt van Alaska. (of zou Bányai toch gelijk hebben en kwamen ze van over de pacific?) Bij opgravingen in Alaska vond men een grote partij, door de mens bewerkte stenen en vuurstenen werktuigen. Het zou natuurlijk geweest zijn dat deze volken verder zouden trekken naar warmere streken. De verplaatsingen waren vermoedelijk geen moedwillige migraties. Doch het is bekent dat stammen van jager-voedselverzamelaars zeer mobiel kunnen zijn. Als voorbeeld trok ooit een groep Tupi's eind 16de eeuw, dit slechts gedurende twéé generaties, dwars door Brazilië, van de Atlantische kust naar de Andes en terug naar de monding van de Amazone, een reis van 5.000 kilometer. De Xavante zijn van oorsprong een nomadenvolk, die uit hun natuurlijke gevoelens gingen jagen. Tegenwoordig kan dit maar zeer beperkt, vooral door de aanwezigheid van grote veeteeltbedrijven, die met steun van de overheid er zorg voor dragen, dat de cultuur en leefgewoontes van de stam steeds meer wordt gelimiteerd.
De missionarissen? Er waren er die, in hun geloofsovertuiging toegaven dat de Indianen 'geholpen' moesten worden. Dat ook zij een ziel hadden! Dit helpen was dan gebasseerd op het 'bekeren'. Dit ondervonden de Xavante in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Ze moesten bekeert worden en daar was Gods genade voor nodig. Stonden de Xavante niet bekent als een wilde stam, die oorlog voerden met hun buren, hun doodde en kanibaliseerden? Zo waren de opvattingen des tijds. Ze beschilderde hun lichamen, namen kruiden, die hun geest op hol bracht, en hadden een medicijnman, die op vreemde wijze, door tabaksrook, een zieke weer nieuw leven kon geven. Voor vele zwartrokken was het een opdracht om een heiden-Indiaan tot de Heer te brengen, maar óók een egoïstische daad. In naam van De Heer, zonder geen enkel begrip voor de levenswijze van de Indiaan, hún goden, hun zienswijze tot de natuur. Ik zal u verdere details besparen op welke, onmenselijke manier sommige van deze Godpredikers, met het kruis voorop overgingen tot het martelen en vernietigen van de Indiaan. Door geheel Amerika, van het noorden tot het zuiden. De Jesuïten krijgen soms wel enig krediet, daar ze als 'indianenbeschermers' doorgingen. Zeker zij hadden hun 'missions', waar ze de indios beschermeden tegen vooral de 'Bandeirantes', de slavenhalers., maar alles werd ten slotte toch teruggebracht naar het voornaamste punt: de kerstening. Het redden van zielen. (Het Jezuïten verhaal is een boek apart waard. In de film 'The Mission', woerdt een redelijk beeld gegeven van de verhoudingen, de machten tussen Spanje en Portugal, in het gebied van de Foz de Iguaçu watervallen.) De Xavantes kwamen onder de hoede van de Salesianen en hun werd het geloof van de 'enige' God bijgebracht. Moe gestreden door achtervolging en uitmoording ondergingen velen gelaten hun kerstenig in Sâo Marcos. De tijd heeft verandering gebracht en vele paters zijn meer hulpverleners geworden, mensenkenners, die de Indiaan, nú móet helpen, en begrip opbrengen, want hun voorgangers waren beulen in naam van het geloof geweest. Er moest veel rechtgezet worden.
Samen met Roberto loop ik door het dorp. Hij is klein van stuk, gedrongen, maar pezig. Het dorp 'Nossa Senhora Aparecida' bestaat uit 20 hutten, die een een halve circel, met de open zijde naar de rivier, gericht zijn. In het dorp leven 168 mannen, vrouwen en kinderen, natuurlijk buiten de dierlijke vrienden. Roberto verteld dat zich in het reservaat negen dorpen bevinden met als grootste 'Sao Marcos' waar 2.500 mensen leven. (In het jaar 2000 wordt het aantal Xavantes geschat op 13.500) Als we langs andere hutten lopen zie ik de vrouwen me aanstaren. Er ligt iets droevigs over hun gelaatstrekken, een zekere gereserveerdheid. Hier komen geen blanken, en wie ben ik dan wel? Een goudzoeker, bomenkapper, dokter, zwerver? De oude mensen hebben veel slechte ervarinegn met blanken, grootgrondbezitters, houtkappers en goudzoekers. Terecht is hun opstelling, doch mijn eigen benadering tot het volk is belangrijk. Ik ben geen etnoloog of ontwikkeld antropoloog, maar wel geintreseerd in de cultuur van een volk dat 'mij' iets kan leren over het leven. Natuurlijk worden we vergezeld van het bosvarken Ohü die knorrend naast me loopt en af en toe een sprint maakt, of met kleine kinderen speelt. In het dorpsmidden is een net gespannen waar de jongeren volleybal spelen, een sport die de Xavantes aan het hart ligt, terwijl ik vernam dat zij géén slechte voetballers zijn. Ja, een cultuur kan rare draaien maken, het is maar hoe je het bekijkt.
Samen met Roberto zit ik op de veranda van het schoolgebouwtje. Het is een kleine ruimte waar les wordt gegeven aan de jongeren. Hierop kom ik later terug. Ik spreek met Roberto over de problemen in het dorp en de mogelijke hulp, die ik kan bieden on vorm van een kleinschalig project. "Het grootste probleem is het ziekenvervoer. Het snelst bereikbare ziekenhuis ligt op 150 kilometer in Barra,' zegt Roberto. "Het is voorgekomen dat kinderen doodgingen aan griep, longonsteking of andere ziektes, doordat ze niet snel genoeg geholpen konden worden. Zie je, we hebben geen wagen hier... het dorp ligt geïsoleerd. Een soort jeep zou ons zeker helpen. Die kunnen we ook gebruiken op het land. Zie je die oude vrouw daar...' en hij wijst in de richting van de boskant waar een oude vrouw met een twee meter hoge lading sprokkelhout op haar rug uit het bos strompelt. "Maar voor ziekenvervoer is dit belangrijk!' 'En de Funai?' vraag ik hem. 'De Funai had ons ooit een jeep beloofd. Ze hebben zelfs het geld ervoor ontvangen, maar dit werd onderling aan hun familie besteed. Verder ontbreekt het hier aan medicamenten. De ziektes komen hoofdzakelijk van blanken, ziektes die wij niet kenden, voorheen nooit voorkwamen. Daarvoor hebben we dringend medicamenten nodig."
Op een twintig minuten lopen van het dorp stroomt een riviertje, dit wordt gebruikt om te baden en de watervoorraad aan te vullen, die in jerrycans naar het dorp wordt gebracht. Het natuurlijke bad is iets waar de Indiaan niet zonder kan, een onderdeel van zijn ritme. Maar we praten ook over watertoevoer naar het dorp. Een wens van de Xavante. 'Zie je daar boven op die heuvel dat waterreservoir? Daar kan 10.000 liter water in. Het is vorig jaar gebouwd door de Funai, maar werd nooit in gebruik genomen. Zie je Antonio, we zouden graag enkel waterbakken in ons dorp hebben. We hebben een pomp nodig om het water vanuit de rivier naar de waterbakken in het dorp te krijgen. Zes kleine reservoirs zou genoeg zijn.' Ik knik instemmend.* Maar er is dan 2.000 meter pijpleiding nodig en generators. Ja, als er water in het dorp is dan hoeven ze niet meer na de rivier in het bos om te baden en watervoorraad te halen. Net als voor hun behoeftes. Waarom is mijn gedachte naief? De traditie van het baden is al oud, ze zijn altijd het bos ingegaan. Zou men nog wel naar de rivier gaan om een bad te nemen? Neen. Men neemt een douche in het dorp. Doch de Xavantes zijn veel in contact met de blanken en Roberto weet wat er te koop is in de blanke wereld. Hij heeft veel gezien. En waarom hebben de blanken wel water in hun huizen en de Indianen niet? Hebben ze niet dezelfde rechten? Velen antropologen en zogenaamde mensenkenners proberen hun te beschermen tegen de westerse invloeden, want de Indiaan dient zijn tradities te behouden. Is het niet hypocriet? Waarom mag de indiaan geen gebruik maken van faciliteiten die de blanke als normaal ervaart. Wie bepaalt dit alles? Al deze vragen spelen door mijn hoofd. Het hoofd van deze 'gringo' waar de muggen ronddraaien als kleine kermisactracties. In het dorp was nog geen electriciteit, dus, geen ijskasten, televisies, geluidsinstallaties, stofzuigers en fruitdrankmixers. Niets van dit alles wat de moderne mens als normaal ervaart. Toch was daar al de butagasfles en gasfornuis, het plastiek speelgoed van de kinderen, de kleding van de blanken, polshorloges en Roberto had zelfs een spuitbus tegen muskieten. En... hij had veel interesse voor mijn kleine micro-cassette recorder. Want daarmee kon je stiekem de leugens die de blanke vertelde mee opnemen. Een probaat middel. Het wordt steeds moeilijker voor inheemse mensen om hun tradities te behouden. Sommige zijn resoluut, anderen zoeken een middenweg. Ik vind, al leunend tegen de modernisering aan, dat zij hun tradities nooit mogen kwijtraken, het zou zijn als verliezen van licht.
Ik vraag Roberto of er voldoende aanplant is in het dorp. 'Ja, we planten voldoende om ons in leven te houden, maar alleen voor het dorp.' 'Wat planten jullie?' 'Groenten, bonen, maniok, rijst... sinas...' 'Dus er wordt niets verkocht?' 'Neen, hier niet. Er is te weinig aanplant. We hebben 'estrume' (mest) nodig, want de grond is niet erg vruchtbaar, het is een serieus probleem, want vee hebben we niet.' Zijn stem klinkt droevig. Een zestal kinderen spelen onder een afdak van het schooltje, en anderen staan geduldig voor me, en bekijken me weer aandachtig. Een kleine loopt rond met zijn pijl en boogje. Hij richt op een blad en steeds doorboord het pijltje het blad, dat zeker moet dienen als substituut voor een vis. Trots kijkt hij me aan en zijn kraaloogjes glimmen. Schuin tegenover het schooltje staat een andere hut. Deze staat niet in de halve circelvorm, maar aan de tegenovergestelde richting. Het onderste gedeelte is van grijze rotsachtige stenen tot een hoogte van anderhalve meter, het bovenstuk is indentiek aan de hutten, bamboe en palmblaren. Het is de kapel, gebouwd door een Salesianer, padre Mariano. Bij het betreden worden we op de voet gevolgd door de steeds groter wordende groep kleine Xavantes. De kleine met pijl en boog blijft nog steeds zijn kunnen demonstreren en ik krijg de indruk dat hij een ander doelwit zoekt, als hij zijn gespannen boogje op mij richt. In de stamtaal wordt hem duidelijk gemaakt dit achterwege te laten en gaat weer over op blaadjes schieten. In de hoek van de hutkapel staat een klein altaar, een Mariabeeldje en wat kaarsjes. Ik zie een op hout bevestigde foto, die Jezus uitbeeld aan het kruis. Een klein Indiaans jongentje drukt zijn hoofd tegen de bebloedde knieën van Christus. Het moet een beeld zijn dat Jezus óók gestorven is voor de Indiaan, en dat zij hem moeten aanbidden. Ik had me al de vraag gesteld, dat toen de Verlosser stierf, waar de Indiaan tóén was? Zeer zeker in deze contreien, waar zij hun eigen Goden hadden, met Mavutsinim als Vader.
wordt vervolgd...
(*Ik probeerde later dit jaar via een actie geld te vergaren, doch het werd een misslukking. Wie was Ik? Een 'nobody". En de Xavantes? Zelfs het jaar erop toen ik in Brasilia was en de Nederlandse ambassade bezocht voor een project, werd me erop gewezen dat het moeilijk was een dergelijk plan te starten. Ik woonde niet in Brasil en met de Xavantes hadden ze niet zo'n goeie ervaringen. Nou ja? Maar dat is wéér een ander verhaal.)
Xavante familie in de jaren '70 met typisch gevlochten mand (auwé)
De circelvormige hutten van de Xavantes hebben een of meerdere ingangen. Ze zijn tien tot twaalf meter lang, zeven tot negen meter breed, en zo'n vier meter hoog. De hut van Roberto en zijn vrouw Maria Carla is verdeeld in drie vertrekken. Het dak en zijwanden zijn geconstrueerd van boomstammen en dikke takken, bedekt met palmblaren en droog gras. De vloer is veelal van leem of tegenwoordig soms ruw cement. In de hut staat een oud fornuis dat gevoed wordt door flessen butagas. Er is een tafel, stoelen en een zitbank tegen de verste wand, het interieur van de woonruimte. Via een opening, afgeschermd door een dierenvel, bevindt zich een tweede ruimte, het slaapvertrek, daar aangrenzend een derde vertrek, waar ik geen idee van had waar het voor diende, alhoewel ik af en toe mensengeluiden waarnam. De Jonge meisjes zijn bezig met het klaarmaken van het middageten en kijken me af en toe, schuchter of giechelend aan, en ik ruik de geur van zwarte bonen en gebraden kip. Kleine kinderen lopen achter me aan of staren aandachtend naar mijn hoofd. Het doet me goed te weten dat ze me mogen, al ben ik een vreemdeling in het dorp. Ik graai in mijn rugzak en vindt de droge koekjes die ik nog over heb, en verder een lappen-paljas en ratje, dat ik meenam uit Belo Horizonte, waar ik de Limburgse zuster Brunilla Maessen bezocht, die werkte in een arme buurt in Taquaril. Ik geef de kinderen de spullen en ze zijn blij, terwijl hun oogjes stralen als de sterren aan de Mato Grosso hemel. In de hut scharrelt een 'porco do Mato' rond, een bosvarken. Zijn naam is Ohü en hij wordt al rap mijn vriend en drukt zijn zwarte modderige snuit tegen me aan. Roberto verteld me dat hij hem meenam uit het bos toen hij nog jong en wild was. Nu is hij een kameraad voor de kinderen en een soort kruimelveger in de hut. Alles wat voor zijn bek komt verdwijnt naar binnen. Wonderbaarlijk luistert hij naar Roberto of zijn vrouw wanneer hij te rebellig wordt. Dan loopt hij waggelend naar een hoek en legt zich daar grommer te neder. Ohü is afstammeling van de bosvarkens die zo'n zeven miljoen jaren geleden vanuit midden-Amerika naar het zuiden trokken over de landengte van Panama, die toen een brug vormde voor de immigrerende landzoogdieren. Daaronder waren katachtigen, knaagdieren, herten, en de witsnuitwasbeer, of te wel Caoti, met zijn flexibele neus. Verder lopen er katten rond, denkelijk afstammelingen van de Europese boskat, die ooit moet zijn meegevoerd door blanken.Dan zijn er de vele kippen, die ook proberen een graantje mee te pikken, terwijl een magere hond te ligt dromen in de hoek. De Xavantes verzorgen hun huisdieren als gelijken, alleen als een gast komt wordt de kip een kopje kleiner gemaakt, zoals in mijn geval. Buiten is het warm, maar de hut geeft een goede bescherming. Ik voel een geborgenheid hier in de baarmoeder van de Mato. Ik heb een sterk gevoel dat me zegt dat deze mensen eerlijk zijn, zachtaardig en gastvrij . Dit in tegenstelling hetgeen de mensen me in Rio vaak zeiden, om op te passen voor de wilde Indiaan. Het lijkt me een onbegrip dat nog steeds bij vele Brazilianen leeft, alsof de 'Indio' een vreemd wezen is, een ander mens, excentriek en onbetrouwbaar. Dat hij anders is, is zeker een optie.
Xavante dorp gezien vanuit lucht Verschillende foto's op dit blog zijn uit het boek: XAVANTE (Auwê Uptabi - Authenthiek Volk) samengesteld door Bartholomeiu Giaccaria & Adelberto Heide van de Salesianer orde (1972) Deze foto's zal ik merken met het teken *Auwê
De Xavantes hier in het kleine hotel zijn nazaten van de mensen die verbannen werden naar Sâo Marcos. De ouderen onder hen hadden de ontberingen meegemaakt. Ik spreek met een oude man en zijn zoon, doch meer zijn zoon, de ouwe man spreekt alleen de Jé taal. De jongen vraagt of ik geld heb voor 100 kilo rijst te kopen, zaaigoed. De oude man zijn gezicht is mager en gekenschetst door levensleed, terwijl zijn grijze slierharen op zijn schouders hangen. Hij draagt de oorspronkelijke oorpennen en rookt een klein pijp. Hij is blij als ik hem de rest van mijn tabak geeft waar hij aan ruikt als was het een vreemde plant. In het hotel verblijven een 70tal Xavantes, veelal jongeren, die hier studeren of op zoek zijn naar werk en daarom het Funai gebouw plat lopen. Een jonge Xavante zegt dat ze daar heen moeten om 'hun problemen op te lossen', wat die dan ook wezen mogen. De vrouwen aan de ingang verkopen fruit. Ze zijn schuchter met gebogen hoofden, maar liefelijk tegelijk. Buiten kom ik in gesprek met Rodolfo, een Xavante van tegen de zestig met een grote zwarte hoornebril. Hij komt van een ander dorp als Roberto en stelt de vraag of ik, daar hij hoorde dat ik een soort 'projectenman' was, of ik ook zijn 'aldeia' kon helpen met een project. Er blijken veel problemen in het dorp, ziektes veroorzaakt door contact met blanken. Rodolfo wordt cynisch: 'Weet je, toen de militairen aan de macht waren hadden wij het beter... Als er toen iemand ziek was werd hij met een helikopter opgehaald en naar een ziekenhuis vervoerd. Nu heeft Brazilië een democratie en het is voor ons alleen maar slechter geworden... Veel slechter! De huidige president Henrique Cardoso is nog misdadiger dan zijn voorganger! We zijn aangewezen op de Funai... maar die doen niks voor ons, en steken het geld in hun eigen zakken. Veel kinderen zijn ziek geworden door de blanken... de Xavantes hebben voedsel en gebruiken van de blanken overgenomen... daar worden we ziek van, en velen sterven, vooral kinderen!' De woorden van de man zijn geen halve waarheden. Voor het hotel staat een kleine jongen die de hele dag door 'picoles', waterijsjes verkoopt, want de Xavntes zijn er gek op. Het is dan ook verdomd warm in de middag in centraal-Brazilië. Onder een boom zit een oude Xavante. Hij vraagt me waar ik vandaan kom. 'Holanda?' neen, dat kent hij niet. 'Bent u getrouwd?' Als ik dit ontken zegt hij bedenkend, maar meer als een raadgever: 'Dat is goed. Vrouwen zijn allemaal slecht.' "Alle vrouwen,' vraag ik nieuwsgierig doch geamuseerd. 'Ja, alle vrouwen, zonder uitzondering!' Ik denk maar dat hij ervaring heeft. Hij vertelt me nog dat zijn vrouw enkele jaren geleden gestorven is. Misschien was zij wel het enigste liefdevolle in zijn leven geweest... en was géén andere vrouw die haar kon vervangen. Vandaar zijn bitterheid omtrent de vrouw? Onder een mooie palmboomschaduw verkoopt hij zijn 'laranjas', sinasappelen, peinzend oner het verleden, het heden dat hij nu leeft hier in Barra do Garças, en de toekomst van de stam.
De volgende morgen ben ik om 5 uur uit bed, pak mijn spullen in de rugzak en ben klaar voor de reis naar het reservaat. Samen met Reginaldo verlaat ik het hotel, dit al leven vertoont, en ga op weg naar het busstaion. De motor staat al te ronken en op de zijflanken van de bus staat frappant geschreven 'XAVANTE'. Het lijkt me toe dat het een voor de ze gringo opgezet scenario is. Neen, dit is de realiteit. De naam op de bus zal het leven van de stam in stand houden, al is het een commerciële. Om half zeven verlaten we het kleine rodoviaria van Barra. In de bus bevinden zich nog enkele Xavantes en caboclo's. De oude bus verlaat klepperend de stad en begeeft zich op weg naar de reand van het woud, waar ze langzaam in verdwijnt. Ik zie de ochtendnevels hangen als lichtgordijnen tegen de mooie heuvels, terwijl de zon een kleurenpract in gang zet, die mij laat denken aan een schilderij die ik ooit heb willen creeën. We verlaten de verharde weg en beginnen aan een leemweg, die ons dieper het bos invoert. Ik zie de natuur in al haar pracht, de macaúba palmen, de mooie Buruti (waaierpalm), waarvan men het blad gebruikt om de dakdekking van hutten te maken, maar ook voor het fabriceren van touw. De bus houdt halt bij een pioniershut waar cabolco's met kinderen de bus verlaten. mensen wier afstammeling een menging is van blanken met Indianen, in diverse generaties. Andere caboclo's stappen in de bus en de chauffeur houdt zijn wekelijks praatje met de hutbewoner. Na een kwartiertje begint de moter weer te ronken. Steeds dieper gaan we het oerwoud in, over en langs glorieus stromende riviertjes met overhangede bomen en lianen, stuiken en holen. De wereld van de natuur. Dit is de 'Campo Cerrado', de kreupelhout-savanne. Veel loofplanten en bomen met bizarre vormen. Dit is het bos van centraal-Brazilië, anders dan de dichte wouden van Amazonia. Mijn hart klopt sneller naar mate we vorderen en dichter in de buurt van het Xavante dorp komen. Ik voel me weggetrokken worden uit de verwarrende wereld, terecht komen in een beschutte omgeving, waar ik als kind al naar verlangde. Een omgeving waar je steeds dichter komt tot je eigen ik, waar je de bureaucratische personen achter kan laten, het beton verwaal zegt, het woord 'hebzucht' tot niets vervaagd. Daar waar het lawaai verstomt totdat de stilte je aanvaard als gelijke. Na 3 uur bereiken we een weggetje naar links. Daar staat een bordje dat aangeeft dat hier het reservaat begint. Een nietig bord, dat de indringer met kwade bedoelingen niet afschrikt. Het bord heeft een ironische uitstraling 'Verboden gebied' voor onbevoegeden, art. zoveel. Formalitaire onzin. Hier verlaat ik met Reginaldo de bus, die haar weg voortzet naar de plaats Xavantina. De stad was in de jaren '60 een kweekplek voor blanke hebzucht en verwoestingdrang. Volgens Reginaldo is het nog een vijftal kilometer tot het 'aldeia' waar zijn familie leeft. We lopen het roodlemen bospad op. De ochtenwarmte heeft zich reeds aangekondigd. Reginaldo neemt nu kleinere paadjes, een kortere weg. We kruipen onder bomen door, onder lange doornige struiken, die we opzij duwen. We worden belaagd door miljoenen kleine vliegjes en muggen. De wilde bijen komen eveneens aanstormen, aangelokt door het zweet van de blanke gringo, dat nu met straaltjes langs mijn lichaam loopt. Steeds dichter naderen we het dorp. Het blijft stil, alleen vogels zingen en roepen hun lied, terwijd de insecten de melodie van de natuur gonzen.
Opeens zie ik door het dichte gebladerde de nok van een hut. We betreden de dorpsgrond. Ik zie een grote hut, de eerste op de roestachtige dorpsgrond. De hut van reginaldo's familie. We worden het eerst opgemerkt door Maria-Carla, de moeder van de jongen. Dan komt de grootmoeder, kinderen en ten slotte Roberto. Hun zoon die hadden ze niet verwacht. Het is een verrassing, maar míjn bezoek is een verassing te meer en meteen lopen kinderen nieuwsgierig achter de gringo aan. Zo'n vreemd iemand hadden wellich nog niet gezien, met gele haren en baard en blauwe ogen. Wat zou dit wezen nu moeten in hun dorp? 'Roberto staart me verwonderd aan: 'Zie je Roberto, ik kon niet wachten jullie te bezoeken. Mijn belofte drukte te zwaar op mijn hart. Ik ben blij het dorp te hebben bereikt.' 'Bem vindo, senhor Antonio, laten we de hut ingaan.'
Wordt vervolgd...
Foto's: Xavante kind (*Auwê) onder: Roberto met het bosvarken Ohü en kat Baònò (klein meisje) bij zijn hut
Tussen de Rio das Mortos en de bronnen van de Xingú rivier lag het gebied van de Xavante. De vele moeilijkheden met de blanken leidde er toe dat zij zich in de tweede helft van de 18de eeuw van hun stamland, oostelijk van de Araquaia rivier in het noorden van de staat Goiás. Ze verlieten hun land daar de blanke overheersers er 'aldeiamentos' wilden bouwen, nederzettingen waar de Xavantes bekeerd moesten worden tot het westelijke geloof en cultuur, ver weg van hun Mavutsinim. Ze trokken weg over de rivieren Araguaia en Tocantins samen met de Xerente stam met wie ze een oorlogspact hadden gesloten om sterker te staan in hun strijdt tegen andere stammen en blanken kolonisten en indringers. Het verhaal gaat dat de Xerentes in de Araguaia rivier dolfijnen zagen, hetgeen een ongunstig teken was, waardoor zij ten westen van de rivier bleven. De Xavantes besloten over te steken, maar kwamen iun conflict met de Karajá indianen, die hun weigerden door hun gebied te trekken; doch de Xavantes overwonnen en allen bereikten tussen 1820-1830 de andere kant van de Araguaia. Ze trokken zich terug tot achter de Rio das Mortos, op de 'Serra de Roncador', oftewel 'gebergte van de snurker'. Dit was nu hun territorium. De Xavantes tolereerden hierop geen inbreuk. Het was een onbewoonbaar droog gebied, ten minste voor de indringers, en waar de blanke voorlopig van afzag het te veroveren. Wat hadden ze daar trouwens te zoeken in dat barbaars gebied? Doch de historie openbaart zich later zoals blijken zal. Lang leefden de Xavantes tamelijk rustig totdat de missionarissen Salesianen kwamen, die een missiepost oprichtte genaamd 'Sâo Marcos'. De Xavantes weigerden de paters toe te laten op hun gebied en dit resulteerde in het doden van 2 Salesianen in 1932. Hierna werd door een pater aan de regering gesmeekt om versterking van regeringszijde, in 'naam van de vooruitgang en beschaving'. In 1941 was het de klungelige indigenist Pimental Barbosa die contact probeerde te leggen met de stam, doch ook zij werden gedood door de Xavantes. Later, in 1942 en 1946 hadden Chico Mireilles en de gebroeders Vila Boas (hierover later meer) meer invloed en begrip. Na deze contacten werd het vreedzamer, maar de Salesianen lukten het na die tijd meer greep op de stam te krijgen en probeerden de Xavante te beinvloeden en onderdrukken, door de ouders te scheiden van hun kinderen; ook werd hun verboden hun taal te spreken. De strijdt van de stam ging door. In die periode werd door president Vargas in het 'nationaal intregatieprogramma' opgezet en de Xavantes werde gedwongen hieraan mee te werken. De eerste contacten werden gemaakt in 1941 door de SPI (later Funai), het beschermingsorgaan voor de indianen. Het liep mis en ze werden vermoord. Door de omgang met Orlando Vilas-Boas werd veel bereikt; ten slotte worden de Xavantes in 1957, geforceerd zich neer te leggen bij de regels van de blanken.
Volgens een wettelijk besluit werd in 1950, 8.000.000 acres (1 acre 4047 m2) land aan de Xavantes gegeven. Doch in 1956, werd door een corrupte verdraaiing van de wet, en mét toevoeging van enkele regels, dit alles weer ongedaan gemaakt. Zo werd de Xavantes de genadeslag toegebracht. In die nieuwe wet stond vermeld, dat al het land, dat binnen 2 jaar niet gedemarceerd en geregistreerd zou zijn wederom op naam van de regering zou komen. De Xavantes wisten van dit besluit totaal niet af, terwijl de toenmalige SPI goed op de hoogte was. Op exact dezelfde dag dat de 2 jaar verstreken liet de regering het gebied grondwettelijk in beslag nemen. Dit op grond van 'onwettigheid'. De SPI verdeelde het gebied in stukken en verkocht dit aan kapitalisten. Eén van de nieuwe eigenaren werd de Ornetto-groep'. De kopers hoefden zelfs geen Xavante te vermoorden, want deze stierven langzaam, van honger. Gedurende lange periode hadden de Xavantes geprobeert hun jachtgronden, tussen de rivieren Araguia en Xingú te beschermen, maar door invasies van buitenlandse immigranten die naar het gebied kwamen, mede door de aanleg van de weg Brasilia-Belém begin jaren '60, nam het geweld tegen de Xavantes toe. Er waren veel bedrijven die zich gingen toeleggen op veeteelt, want inhield dat bossen werden gekapt om de weidegronden te creëeren, en de Xavantes waren het grote obstakel. De worstenkoeien waren de toekomst in het gebied. (heden is dat ook de soja- en rijstplantages). En de Xavante? Zij waren 'belemmeringen', duivels, in de ogen van de kapitalisten.
Wat vroeger Xavante gebied was is nu omgetoverd tot één van de grootste landgoederen van Brazilië. Ik spreek over 'Suia Missu', een gebied dat 750.000 hectare beslaat. Door de jaren heen kende het gebied vele eigenaren. De huidige eigenaar is AGIP Petroleum Compagnie, dat deel uitmaakt van het Italiaanse bedrijf ENI. Omdat de Xavantes niet van plan waren te werken voor de nieuwe eigenaren van Suia Missu, kunt u zich voorstellen?, werden ze begin jaren zestig onder valse voorwendselen van hun grond verwijderd. Ze werden als vee in vliegtuigjes gepropt en overgebracht naar de missiepost van 'Sâo Marcos', die gerund werd door de Salesianen, een Italiaanse congregatie, zij die de Heilige Franciscus van Sales als patroon hadden. Broederschap? Een vies woord in deze context, maar het was uitvoerbaar in die tijd. Deze orde had honderden kilometers verderop gelegen een luisterrijk klooster, en daar kon men de Indianen goed gebruiken om het land te bewerken. De arme Indiaan werden dus in vliegtuigjes gestopt en naar 'Sâo Marcos' vervoerd. De helft stierf onderweg aan een soort roodvonk, Degene die overleefden leerden snel de gewoontes van de 'cristelijke' broeders, tevens de catachismus, want het 'geloof' stond voorop. Dit alles in naam van God!
Op de 'Earth Summit' conferentie in juni 1992 te Rio de Janeiro, legt de president van de ENI een officiële verkarig af: het gebied van 200.000 hectare zou worden teruggeven aan de Xavantes. De leiders van de stam waren verheugd. Het was wederom een valse belofte, want één dag later vond een inval plaats door gewapende mannen. Het was een van te voren beraamde inval, want buiten enkele arme gemanipuleerde kleine boeren, waren het werknemers van de grootgrondbezitters, bewapend met geweren en kisten munitie. De droom van de Xavantes om terug te keren naar hun oorspronkelijk grondgebied, waar de jachtgronden beter zijn en de grond vruchtbaarder, blijft een visioen.
De volgende morgen ben ik vroeg uit de veren om een bezoek te brengen aan het Funai, de federale Indianendienst. Bij navraag in het hotel blijkt het adres niet meer te kloppen, maar naar enig speurwerk en telefoontje krijg ik een nieuw adres. Het kantoor bevindt zich aan de Avenida Minister Joâo Alberto boven een slagerswinkel. Ik loop de trap op en sta voor een gesloten deur, ook mijn kloppen haalt niks uit. Dan stormen twee Bororo Indianen de trap op in gezelschap van een oudere vrouw. Deze Bororo zijn afstammelingen van de groepen, die ooit verdwaalden van hun traditionele grond, die reikte van de Boliviaanse grens tot het noorden van de Mato Grosso. Ze vestigden zich aan de rivieren 'Mortos' en 'Garças' (doch dit is een verhaal apart) en onderhouden contacten met de Xavantes. Deze indianen weten hier in het gebouw goed de weg en lopen meteen de kamer binnen. De vrouw gekleed in een geelgroene zigeunerjurk en droevig gelaat, wacht buiten op de gang. Af en toe kijkt ze me aan, zich afvragend wat deze gringo hiet te zoeken heeft. Een vijftal minuten later komen de twee fors gebouwde mannen weer uit de kamer en overhandigen de vrouw een soort cheque, en alsof de zon vanachter een wolk vandaan komt, zie ik het doorgraaft gezich van de vrouw opklaren. Wanneer de zij de trap afdalen, loop ik de kamer binnen. Ik zie enkele Xavantes, en ik weet niet of ze voor de organisatie werken of deze nu juist nodig hebben. Ze kijken me vreemd aan en ik vraag hun met het vodje papier in mijn hand of iemand de naam kent: 'Roberto Tseretsu. Hij woont in het dorp 'Nossa Senhora Aparecida' Owapu.' Een abtenaar van het kantoor spreekt me aan: 'Wat is je bedoeling? Het bezoeken van het reservaat kan uitsluitend met toestemming van de 'chef', en die is momenteel bezig in een andere kamer,' zegt de Indiaan van middelbare leeftijd. 'Ik wil Roberto en zijn vrouw bezoeken... is het mogelijk dat ik een lift kan krijgen. Ik hoorde dat er geregeld vrachtwagens naar toe gaan.' De Indiaan legt me uit dat er vanmorgen net een wagen vertokken was, en dat de volgende bus pas over enkele dagen zou vertrekken. Hij kijkt me duidelijk aan en loopt weg, mij achterlatend met het idee dit plan uit m'n hoofd te zetten. Dan komt er een vrouw bij, Talithá: 'Misschien kan ik helpen. Ik ken Roberto goed, hij is mijn schoonbroer... De zoon vcan Roberto studeert hier in de stad en woont in een klein hotel... Ik kan je erheen brengen.' Toeval? Verdomme, neen! Ik geloof niet meer in toeval. Ik voel dat ik op de goede weg ben, dus verlaat ik opgewekt, samen met Talithá, de mameluca (menging van blanke en Indiaan) het gebouw. In de warme ochtend zon lopen we naar het kleine hotel in de buurt. Het gebouw heeft meer weg van een pension: 'Santo André'. Bij aankomst zie ik enkele Xavantes aan de deur zitten. Binnen aan de rechterzijde is de balie, links staat een televisie met daarvoor een oude sofa, waar Xavantes zitten te kijken naar een film. Achter de sofa bevindt zich een soort 'cour', met links en recht de deuren van de piepkleine kamertjes. De waslijnen zijn goed behangen met kleding van de bewoners en achter door ligt de keuken waar de gezamelijk maaltijd word genuttigd. De zoon van Roberto blijkt aanwezig te zijn en kijkt verwonderd als hij me ziet. Talithá geeft nader uitleg en doorbreekt de argwaan bij de jonge Xavante: 'Hij is op zoek naar je vader en wil hem graag ontmoeten. Om hem te helpen heb ik hem hier gebracht.' De jongen die mij de hand schudt heet Reginaldo Abhö-ödi Tseretsu, en heeft een halflang zwarte poykapsel rond zijn bruin glanzend gelaat. Ik vertel hem hoe ik zijn vader en moeder ontmoette in Rio de Janeiro en hem beloofde zijn dorp te bezoeken, ook in verband met de mogelijke opzet van een project. Ik vraag hem de beste mogelijkheid om het dorp te bereiken, en dat de Funai niet al te cooperatief was. 'Morgen om halfzeven vertrekt er een bus die langs het reservaat komt... ik kan met je meegaan, als je mijn reis betaald...' Ik vond dit een goed idee en ging hiermee akoord, daar mijn reis als puzzelstukken in elkaar begon te passen. Veel jonge Xavantes studeren in de stad omdat zij weten dat het contact met de blanken onvermijdelijk is. Ze willen iets leren, waar hun stam later voordelen van heeft. Maar velen leven in twee werelden, die van hun voorouders en die van de moderne tijd, de blanken en hun vooruitgang. Doch er blijven jongelingen die zich hard opstellen tegen alles wat tegen de tradities van hun stam ingaan. Deze groep heeft het moeilijk, want zij zoeken hun wáre indentitiet. Als ik met de jongeren spreek over de grote Braziliaanse steden, viel me op dat Brasilia hun voorkeur had. Reginaldo, die de stad bezocht, is er nog steeds van onder de indruk. Ik zeg hem dat daar andere ideeën over heb. Natuurlijk is de nieuwe hoofdstad van Brazilë een architectonische hoogstand, gebouwd in de hooglandbossen, een glorieus pennenuitvoeisel van Oscar Niemeyer, een waanzinnig idee van een president, maar het was een vernietigende bom voor de Indianen en natuur. Het doet mij voorkomen dat óók voor de jonge Xavantes, ,de geschiedenisboeken verzwijgen hoe deze stad tot stand kwam. De corruptie en het vernietigen van mens en natuur.
Ik besluit mijn rugzak op te halen uit het hotel, en hier in 'Santo André' een kamertje te nemen, de betere plek, onder de Xavantes, op mijn weg naar hun woongebied, bij de 'Rio das Mortos', rivier der dood. Deze naam werd aan de rivier gegeven door een van de eerste expedities die deze waterloop bevoeren. De groep werd in zijn geheel vernietigd, door koorts. Doch het 'woongebied' is onvolledig, niet correct, want de geschiedenis van de stam verteld over een lange weg, een vlucht naar het huidige reservaat. wordt vervolgt...
Bij de inhoud zijn alleen de laatste 200 items weergegeven, mocht u zoeken naar onderwerp doe dit via 'zoeken in blog' op de linkerbalk. Het 14-delig verslag van mijn bezoek aan de Xavante stam kunt u opzoeken IN DE LINKER zoek BALK
Berichten die niet getoond worden zijn bereikbaar via het archiefvia de pijltjes onder aan het blog