Joëlson was een soort zuipbroer :wink:. Hij sliep of dronk, maar is een o.k mens. Ik bezocht vaak het huisje waar hij samen met zijn vrouw Zezér woonde. Een tengere vrouw, wiens voorouders ooit uit Syrië naar Brazilië kwamen, handelsmensen, marskramers en dus reizigers, verwant aan het zigeunerleven. Zezér was goedhartig, naiëf, geloofde in de heiland en bezocht daarvoor één van de vele evangelische kerkjes, waar zij haar troost vond. En als ze naar het kerkje ging was ze gekleed in haar mooiste rok en poeierde zelfs een beetje haar mager gelaat, zodat kleine roosjes op haar wangen kwamen. Ze wonen in het plaatsje Tanguá op 65 kilometer van Rio de janeiro. Als ik Zezer bezocht en Joelson was op de loop, of lag te maffen, dan bereidde ze eten voor mij. Daaarom zorgde ik ervoor dat mijn maag leeg was, als ik voor het kleine huisje in mijn handen klapte en hun naam riep. Ik kreeg dan een enorm bord met rijst, zwarte bonen, farofa met bananen en een flinke portie spiegeleieren. Er was dus géén ontkomen aan. Ze had drie honden die verzorgd werden als háár kinderen, die ze met Joelson niet had. De honden kregen ieder dag een volle pot met maispap (angú) voorgeschoteld, en verder alles wat de pot verschafte, terwijl de kippen voor eieren zorgden en enkele bomen voor de overheerlijke mangas. Haar tuintje was gesierd met gele bloemen en ze hield van het leven ondanks de niet gemakkelijke omgang met haar man. Ja, ze waren getrouwd en liet me een album zien. Ik zag een gelukkige jonge vrouw in het wit en Joëlson in een sjiek kostuum met kravat. Het ridicule van het huwelijk, ik bedoel dat natuurlijk niet in honende vorm, maar, zo als de mensen nu ken was het toch bizar. Doch misschien was het wel de gelukkigste dag van haar leven en ik gunde het haar, want zij was rechttoe. Het huisje was de eenvoud, aan de muren hingen enkele schilderijtjes met bijbelse beeltenissen, en de tafel en stoelen stonden te wankelen. Het was goed zo, alleen Joëlson dronk iets teveel, volgens haar. 'Hij is dronken... ligt te slapen,' zei ze vaak als ik haar opzocht, en dan stak ze haar twee wijsvingers aan de zijkanten van haar zwarte krullen, als zijnde horentjes. Joëlson had geen werk, ten minste geen vaste baan, hielp zo nu en dan in een winkel of bar en werkte ooit als bouwvakker in Laranjeiros in Rio.
Ik herinner me die dag dat we 'op pad' gingen, daar hij vroeg of Hollanders, het woord ontleen ik van het Portugees 'Holandés', doch voel me meer een wereldmens, en soms noem ik me ook wel 'Flamengo', ook goede drinkers waren. Nou was dit geen provocatie van Joëlson, maar ik nam het aan, en stapten we als twee drinkenbroers de houten keet binnen. Dit bleek tevens een winkeltje, maar achter de toog stond de fameuze muurplank vol met de cachaças, de 'pinga' het hemelse suikerrietdestillaat van Brazilië. De drank kan van sterkte variëren en de winkelpinga is zo'n 40%, doch ik dronk eenmaal zelfgestookte, die de 60% wel haalde. Vuurwater in pure vorm en raadzaam dit niet puur te drinken. Daartegenover is het drinken van een 'caiparinha', (een mix van pinga, lemoen, ijsblokjes en suiker) alsof wijfjes-engeltjes op je tong piesen. Maar echte 'Macho's'? Neen, die drinken dit puur, is de Braziliaanse slagzin. Het is maar waar men de grenzen legt. Men zegt dat het uit de 16de eeuw stamt en de slaven het kregen aangeboden (lees opgedwongen) door hun blanke overheersers, die dachten dat hierdoor de slaven betere prestaties leverden op de suikerrietvelden. Ik weet dat het oppassen is met de 'witte rum'. Ik dook dus met Joëlson die keet in. Het was rond 10 uur in de morgen. Binnen was het al behoorlijk warm geworden en tegen de 40 graden. De glazen, halve bierglazen, werden gevuld, en weggeslokt. En het eerste vleugje werd gemorst op de vloer, dit om de goden goed te stemmen. Alle begin is moeilijk, maar het werd een helse rit. De uitbater van de tent mocht me wel en schonk daardoor de glazen nog wat voller. We dronken het merk '51' of 'Pitú', die de goedkoopste zijn maar niet minder in kwaliteit. Na vier uur hadden we twee flessen geledigd, terwijl we er tussendoor enkele flessen bier dronken om de dorst te lessen. De keettemperatuur steeg snel en de zon brandde als een duivel op het dak. Het zweet liep me van de borst en ik leek wel een ontvlucht steppenpaard dat stond te trappelen. Joëlson was ook aan het wankelen en zijn taal was nu moeillijker te volgen. 'Mais um!' nog eentje, riep ik, toch met een scepsis in mijn stem. 'Eh... mais um...' wauwelde mijn zuipbroer. De flessen op de muurplank leken zich te vermenigvuldigen, en we gingen enigzins slingerend naar buiten. Daar stond de bekende man klaar met zijn hamer, het leek meer op een moker of een ijzeren smidshamer, of die van Ogum, de macumba ijzergod. Nondesju! Verdikkeme! Puta que Pariu! De zon leek nu te brullen, en de duivels en paljassen hebben in Brazilië allerlij kleurschakeringen en Brazilë was nu als één groot lunapark aan het draaien. We liepen naar het centrum en nogmaals een bar binnen. We probeerden nog enkel pinga's, maar de esprit was eruit. Joelson besloot naar huis te kuieren om te gaan slapen en de genegenheid van Zezer. Ik ging mijn weg en voelde me moe, wezenloos en gelukkig te gelijk. Thuis hoorde alleen nog dat mijn vriendin zei dat drinken slecht was voor de potentie en viel in een diepe slaap, de wereld was gemodificeerd, ik verlangde naar een vrouwenkus, een liefkozing, en daarna konden voor mijn part transcedente wezens me komen halen. :twisted: Wayn
Mijn disculpatie voor de benevelde:lol: foto van Joëlson

Storyteller met Zezer in haar huisje 1993

|