De volgende dag stroopten Benidicto, Pisgah en de reus het gebied af zonder resultaat. De bandieten waren verdwenen gelijk stofdeeltjes van een arme droge grond. Verdwenen samen met de juwelen van vrouwenharten.''Het leven is hard, maar eens op een dag zullen wij het antidotum vinden, het tegengif dat de wederontmoeting garandeert met de beesten!'' sprak Pisgah toch wel iets te diepzinnig, en hij vouwde zijn kleine dikke vingers samen en knielde in het stof en bazelde woorden die leken op chinees.
De tijd kwam inderdaad.
Vijf maanden nadien toen in een klein dorpje de strottensnijder was gezien. Hij was bezopen en verspreidde angst onder het volk en de politechef scheet dun in zijn broek voor de bendeleider. Maar niet Grandâo die de revolver van de beul wist te grijpen en verboog als een ijzerdraadje. De strottensnijder en zijn drie compagnons werden onder schot gehouden door Benedicto, Pisgah, Antonio de troubadou en Pascoal. De reus nam de bandiet bij zijn keel en tilde hem met één hand de lucht in en de beul snakte naar asem. Hij moest opbiechten waar de vrouwen zich bevonden en niet veel later zag benedicto hen terug, geboeid in een grot tussen honden en bewaakt door een eenogige man, die als een jakhals de vrouwen bekeek en na zij later zeiden hen aflikte als een anticristenhond. De vrouwen werden bevrijdt. De reus brak de strottensnijder zijn nek toen deze onverwachts een groot mes te voorschijn toverde. De drie andere bandieten werden gedood en de zes anderen vluchten op hun snelle paarden de struiken in. Weg naar hun laatste redding de wildernis, de sertâo. De vrouwen vetelde hun geschiedenis van de laatste maanden en de vele malrn dat ze werden misbruikt door de struikrovers. Benedicto zag dat Tamari mager was geworden, een skelet en haar eens mooie puntige borsten hingen nu als geitenuiers. Lailadrinha was er niet veel beter aan toe en leek een verwelkte prairie roos.
De dag erop stierf Taticus met het tapirhoofd onverwachts aan een vreemde ziekte waarbij hij groene brij spuugde en rond draaide van de pijn op zijn olifantenbenen. Zijn slurfachtige neus stond rechtop en hij huilde, riep om zijn moeder...minha maizinha...te amo... ( mijn kleine moeder... ik houd van u) en om zijn vader de indiaanse diamantzoeker die als kind had vervloekt...o paizinho (O klein vadertje) Hij riep om vergiffenis. dan kreeg hij stuiptrekkingen der dood en bleef stijf als een plank liggen met ver opengesperde ogen.
'Hij is naar een ander wereld', zei filosoof Pisgah, een wereld waar alleen mensen als taticus leven. Een wereld vol van groen, rivieren, bergen en eenhoorns, elfen en kabouters.
Wederom trok het circus verder. Het circus van de Cafuz.
fim
|