Preguiça (luiaard) één van mijn favoriete dieren foto (with permission)
Wanneer we Santarém bereiken is het halfzeven in de morgen. Nadat de boot is afgemeerd draven kinderen aan boord. Ze hebben Amazonefruit en tapiocakoek, maïspap (angu) in bananenblaren en weer anderen horloges en kleine aapjes, die niet groter zijn dan 15 centimeter. Gisteren werd in de plaats Paratins door de politie een doodskop-aapje in beslag genomen dat men op de boot aanbood. Volgens de politie was het 'ter bescherming van de gezondheid' der reizigers. Hier in Santarém kijken de kleine beestjes me angstig aan, verdomd angstig en geagiteerd. Natuurlijk want het kan zijn dat deze gringo, wel uit de Kaukasus kon komen, en hen zou meevoeren naar dat andere, bittere klimaat. Het is of ze smeken hun niet te vervoeren. Ik zou de kinderen dan ook zalig verklaren als ze de aapjes zouden terugbrengen naar hun natuurlijke omgeving, maar ze zijn tam, zoals gedresseerde circusaapjes. Toch zag ik de angst en het gemis van de moeder of speelvrienden in de takken der bomen.
De stad Santarém is, volgens Braziliaanse begrippen, al oud. Gelegen aan de Tapajos rivier, een blauwwaterrivier, die in modderig bruin veranderd bij de getijde wisseling van de Amazonas. Hier was ooit het gebied van de Tapuicu Indianen en in de 17de eeuw kwamen de eerste Jezuïeten en vestigden een missiepost. Het was één van de eerste nedrzettingen in het gebied, omgeven door een onzaglijk woud, de outpost van de wereld, een bizar punt ergens langs de rivier verborgen door kruinen van bomen en bosgeesten. Er blijken hier veel Amerikaans klinkende namen voor te komen. Het zijn afstammelingen van noord-Amerikanen uit de zuidelijke contreien. Ze kwamen hier midden 19de eeuw, nadat ze de strijd verloren hadden in de burgeroorlog, een oorlog die ging over de afschaffing van de slavernij. Doch enkele van de verliezers hadden bizarre plannen, namelijk, om hier het afschuwelijk idee van 'een nieuwe slavenstaat' op poten te zetten. Gelukkig werd dit een groot echec. Doch af en toe wordt er moderne slavernij geconstanteerd in deze regionen, niet dat dit van doen heeft met de Engels klinkende namen, maar het is een feit. Een zekere Henry Ford, ja... die van de autos, stichtte hier in 1928, op 50 kilometer van Santarém de plaats Fordlandia en later Belterra. Ook wilde die Ford hier nieuwe rubberplantages aanleggen om te wedijveren met de opkomende Aziatische markt, waar ik al over sprak. Hij verkocht ten slotte alles aan de Braziliaanse regering.
Ik loop de kade op waar veel fruitkramen te vinden zijn. Het is geweldige dag, ten minste voor mij, ik voel me iets beter. Ik wil zingen en een schone maagd vervoeren naar een bos vol met slangen en kikkers, luiaarden ( de mij ten zeerste fascineren), apen en tijgers, die me met ongeloof bekijken, en de beijo-flor (kus-de-bloem), kolibries is de nederlandese naam, en waarvan een Indiaanse legende zegt: dat als een kind dood gaat, de ziel haar toevlucht zoekt in een bloemkelk, waarna een kolibrie deze in zijn snavel neemt en naar de hemel brengt, of wat dit ook mag betekenen in de denkwereld van de Indiaan. Ondertussen loopt op de boot iedereen door elkaar heen, want nieuwe passagiers enteren, waaronde Fernandes, die het opmerkelijke doel heeft om zeekoeien te bestuderen. Een passie van een bioloog, een sympathieke man, en anders dan de vermeende schobbejak iets verderop, die omstanders uitscheld daar hij zijn hangmat niet goed gespannen krijgt. Ik zie dat de mensen vriendelijk blijven en kritiekloos. Er heeft zich ook een soort hippie-koppel gemeld, zo uit de jaren '60 gestapt, compleet met bloemkleding en een oude gitaar, en af en toe hoor ik het hoge stemmetje van de jongen dat wankelend de noten schijnt te zoeken van het redelijk ont-stemt instrument. Achter op het dek kom ik een oude caboclo tegen. Uit zijn rechteroogkas hangt een angstwekkende rode bol, die enkele centimeters groot is. Het is volgens mij een abces, doch in een gevorderd stadium. De man zit daar eenzaam en wachtend op het vertrek en aankomst te Belém.
wordt vervolgd...
|