'ROOTS' van FRIDA KAHLO
DE VROUWEN HATER
Anno 2000
Er was eens een man die zijn vrouw, Maria, zo haatte dat hij haar doodsloeg met een enkele bijlslag. Zijn naam was Sextus; afstammeling van een Italiaanse clan uit Sâo Paulo. Hij was niet geletterd, maar dacht een genie te zijn in zijn kleine wereld. De verkeerde. Nadat hij zijn vrouw gedood had begroef hij haar onder een manga boom. De buren waren verrast dat zij de vrouw al enige tijd niet gezien hadden. Sextus verklaarde dat ze vertrokken was na de zoveelste ruzie. Ja, ze was
een satan slang, een gebroed, een zwarte heks en hij miste haar totaal niet, integendeel!
Zo ging bijna een jaar voorbij, de man had een nieuwe liefde, de discrepantie van zijn eerste vrouw.
Luziazinha, zo was haar naam. Ze was gehoor,- en lijdzaam, maar na drie maanden haatte hij haar
zodanig dat ze hetzelfde lot onderging als haar voorgangster. Hij begroef haar onder dezelfde manga boom. Ondertussen was op de plek waar zijn eerste vrouw begraven was een plant tevoorschijn gekomen, en deze nam naarmate ze groeide de vorm aan.van een vrouw. Het was de snelle resurrectie van zijn eerste vrouw. Dit was nog niet het ergste, maar de plant begon te spreken. Hij pakte uit waanzin en angst een bijl en hakte als een gek, maar het was alsof hij tegen
staal stond te slaan. Daar de boom in zijn achtertuin stond bleef dit de buurt bespaart. Hij werd neerslachtig en krankzinnig. Hij delfde hij zijn tweede vrouw op en besloot haar te verbranden, bang dat ook zou terug komen als een plant-vrouw.
Maar dan riep zijn eerste vrouw tot hem: 'het help je geen donder Sextus, haar plaag zal erger zijn dan de mijne.' Toch verbrande hij het ontbindend lijk en de mensen in het stadje spraken schande over de diep zwarte rookwolken en de vreemde reuk die dit verspreidde. Het vuur bleef smeulen en hoe meer water hij erop gooide des te meer rook werd veroorzaakt. Zijn eerste vrouw sprak wederom: 'overal zal ik bij je zijn, overal zal ik groeien, in de tuinen, in huizen, zelfs in de gevangenis., mijn lieve man...' Dan opeens hoorde hij de stem van zijn tweede vrouw Luziazinha. Ze was verworden tot een kakkerlak., een dikke vettige bizarre kakkerlak, die in zijn bed kroop en met een rochelende stem zei: 'je hebt mij vernederd, ik was goed voor je, waarom haatte je mij, nu ben ik het mindere voor jou, een kakkerlak, doch ik kom je liefhebben.' De man schopte en sloeg op het dikke vettige koffie bruine geval, maar hij kon haar niet doden.
Ze leek van ijzer, een stalen kakkerlak. Hij stak vuur aan en probeerde haar te verbranden, helaas!
Wat moest hij beginnen? Hij moest weg! Hij pakte zijn koffer en vertrok naar Salvador de Bahia, daar woonde een oude indiaan, een page, hij zou hem kunnen helpen, raad geven.
Aangekomen in Salvador aan de Allerheilige Baai luisterde de oude Indiaan aandachtig naar zijn verhaal en kwam tot de conclusie dat dit warempel een moeilijk geval was. 'Ik kan je niet helpen voor de moorden die je hebt begaan, het is een plaag, een straf. Om verder te leven zonder achtervolging is er maar een oplossing, je moet je ex-vrouwen koesteren en verzorgen, iedere dag weer. Je zult de plant elke dag moeten kussen en haar verhalen vertellen en de kakkerlak zal je leven lang in je buurt zijn. Toch er is één manier om van dit alles af te komen.' Sextus viel op zijn knieën en sprak een smeekbede uit, hij bad tot de oude indiaan om raad. Op de een of andere manier had de page deernis met hem en hij zei: 'Ik brouw je een drank, als je deze drinkt zul je in een diepe slaap vallen... een diepe slaap'
Hij dronk de zwijmel drank en werd vervoerd naar een buitenissige vreemde wereld.: hij zag vreemde wezens, ging naar de maan, speelde in het nationale voetbal elftal naast Garrincha en Vava, schudde de hand van president Cardoso, was werkzaam bij de Funai en de organisatie ter integratie van de Braziliaanse indiaan. Hij had seksuele omgang met zangeres Carmen Miranda in de samba school van Beija Flor, en een naspel met Xuxa, deBraziliaanse televisie ster met de blauwe ogen, hij viste samen met de Xingu indianen en sprak hun taal en ze ving honderden Pirarucu reuzen vissen, hij ontmoette de paus in Rio op het strand van Copacabana, die werd omringd door vrouwen in tanga, die dansten op muziek van Xangó, en werd bijna leider van een straatbende, maar was incapabel, had een lange conversatie met Tiradentes, sprak met Carlos Marighela over een eventuele op hand zijnde revolutie, had een korte ontmoeting met ChicoMendes, die zei dat zijn moordenaar zich ergens in Brasilia bevond, hij sprak met engelen die vanuit China kwamen en danste een tango met een vrouw, die uit het schilderij 'Mulatas' van Cavalcanti was gestapt en hem meenam naar een circus-piste waar, rondom hen, twaalf Argentijnse Falabella paardjes galoppeerden, de kleinste ter wereld. Dan zong hij samen met Gilberto Gil, en danste met Astrid Gilberto op 'The girl from Ipanema', zat in een lemen hut en speelde domino met Mohammedaans kluizenaar, een Maraboet, discussieerde met Lampiâo, de outlaw uit het noordoosten over een betere wereld. en de vernietiging van het kapitalisme. Dan moest hij op de vlucht voor een Mastodont, stond gebonden aan een martelpaal, waar de moederlijke Martha, zuster van Lazarus, zijn van zweepslagen smartelijke rug verzachtte met een zachte vochtige lap, hij sprak met Nietzsche, die hem zei: 'iech lehre auch den Übermenschen. Der mensch ist etwas, das uberwunden werden soll!' Hij luisterde naar een gedicht van Carlos Drummond Andrade die hem boeiend en huilend uit 'Menino Antigo', 'Ouderwets Jongentje' voorlas, hij kwam in wild west film terecht en zat in een post koest naast mannen die zich Roy Rogers en John Wayne noemden, terwijl duizenden indianen schreeuwden over gerechtigheid, hij werd prins carnaval van Rio, liep de zee in en kuste de godin Imanja, vocht een tai-kwan-do met Exú de duivel paljas, ging opnieuw de zee in, dook en kwam op een lange weg terecht die hij volgde naar een dorp waar men koeterwaals sprak, waar eenCerberus, een hellehond met drie koppen waakte, daar waar mensen met witte kappen over hun gezicht de macht hadden en die hem vast bonden aan een kruis, dit oprichtte en in brand staken.
Sextus schrok wakker badend in het zweet. Zijn ogen puilden uit en hij trilde over zijn hele lichaam, waar was hij? De oude indiaan klopte hem gemoedelijk op de schouder. 'Waar ben ik, wie ben ik?' klaagde hij met angst. Je bent hier zojuist aangekomen. Je zei dat je naam Ché was,' sprak de oude indiaan. "Ché?' klonk niet gek en hij krabde zich achter zijn oor. De oude man bracht Ché in contact met enkele jezuïeten, die een klooster bewoonden langs de rivier in de buurt van Salvador. Ché bleek daar een volwaardig mens. Zijn verleden was voorgoed uit zijn gedachten, hij was nu Ché, genoemd naar Guevara, de vrijheidsstrijder. De paters zagen dat hij nu een wellevend mens was, want zij wisten af zijn afgrijselijk verleden. Ché werd ten slotte lekenbroeder en werkte onder de bevolking in de sloppenwijk van Salvador. Het enigste dat hij wist was wat de oude indiaan hem verteld had: dat hij Ché Aldir Trinidade heette en was geboren in Santa Catarina in 1959 als zoon van een arme boer die een infectie kreeg in zijn hersenen en op zijn veertigste stierf. Zijn moeder was gedood tijdens een onweer toen de flitsen haar raakten en opnamen naar een nieuwe wereld.. Ché had geen vragen meer aan zijn eigen ik. Hij wist niets meer van een kakkerlak, niets meer van de planten vrouw. Zijn nieuwe ego begon met het werk voor de armen. Alles ging voorbarig voor precies twee jaar, toen kwam de macht van de genen, zijn bloed had weer de stroming van zijn oude ik hernomen. Zijn cerebraal was nooit veranderd, integendeel, nu kwam de vergelding van de levende hersencellen. Zijn gevoelens van voor de wonder drank van de oude indiaan kwamen terug. In de krottenwijk ontmoette hij Zelita en de vrouw was zijn genot, ja, ik zeg genot, want het had totaal niets te maken met enige liefde. Ze was mooi, gelijk een meermin, met een lichaam slank als een paling. Hij bleef zijn werk doen in de favela, maar er veranderde langzaam ets in het leven van Ché, de voormalige Sextus. Hij ging Zelita verfoeien en in een louche nacht nam hij haar mee naar het strand, neukte haar en sneed haar keel over, haalde het hart naar buiten en at het op. Vervolgens overgoot hij haar met kerosine en stak haar in brand. Hij lachte om zijn afschuwelijk doen en ging beseffen dat hij niet Ché was, maar wie dan wel? Hij was van zijn stuk. Hij ging biechten bij pater Jon, en vroeg om barmhartigheid. Het werd hem niet gegeven, hij werd verbannen uit het klooster en overgeven aan de politie. In zijn cel wachtte hij op zijn lot. Hij werd veroordeeld tot vier maal levenslang. In diezelfde cel werd hij op een dag gestoken door een mug, hij kon het verdomde insectje in dat de vorm van een miniatuur draakje aannam niet doden. Hij sloeg, achtervolgde het mormel in zijn cel, schreeuwde en brulde als een aap, maar de draken mug was snel en hoonde hem. En het kon spreken, de mug kon lachen en huilen. Het was Zelita, de vermoorde Bahiaanse schone: 'je zal sterven Ché, ik heb je besmet met een dodelijk virus, erger dan malaria, erger dan de pleuris en de tyfus samen! Je bent dood over een uur,' en lachend verdween ze door het tralie raam.
Ché was bang, bang voor de dood,
Bang voor het lijden. En hij vroeg zich af waarom God hem dit leven geschonken had, was hij een slachtoffer van de erfzonde? Had hij dit verdiend? Hij was toch altijd een Godvruchtig mens geweest. Hij die niet wist hoe zijn jeugd was geweest, een donkere ruimte, vol bloed en moord, een niets. Ché kreeg pijnen. Doch Sextus? Hij was manmoedig en stierf als vrouwenhater met een kakkerlak die zijn mond binnendrong en een mooie plant die tussen zijn benen groeide.
fim
|