Volgend gedicht is 55 jaar oud. Ik schreef het toen ik 8 jaar was, in het 3de leerjaar.
Ruzie van maan en zon
Als de wereld juist begon waren er alleen de maan en de zon. Ze durven elkaar niet aan te raken de zon was te heet en de maan te koud, De zon waagde het met haar hoofd, maar oei, haar kaken! Ze had zo'n pijn en was nu zo benauwd.
De zon was verlegen en was het twisten moe. Ze zou het vragen, maar... maar hoe? Ze nam rijtuig en reuzeduiven die de kar moeten trekken En door de frisse natuur, waar eksters waren aan 't kwekken. Ze vloog met een kar, en als paarden had ze reuzeduiven, Naast grijze wolken, die de zon waren aan 't nawuiven.
Toen ze bij een witte wolk kwam, vroeg ze: hoe eindigt onze twist? Maar... maar, ze zei o helaas... dat ze het niet wist! Dan maar weer terug naar het paleis. Daaruit geraakte ze maar niet wijs. Wie zou ze het nu vragen? De sterre? Maar o, die woont zo verre!
Toen ze na een uurtje aankwam Klopte ze op de poort boem, boem, bam. Daar klonken de mooie stemmetjes van duizenden sterretjes. In het sleutelgat: knarsekarreknal En ze ging binnen met kar en al.
Ze liet het karretje staan, Om dan bij de sterre te gaan, Ze trad binnen in een lokaal, En had een vriendelijk onthaal. Ze ging zonder a of oe, Naar de sterre toe.
En de sterre zei:: Doe alles wat de maan zegt en dat er vrede zij. En ze keert vlug naar haar paleis terug. En de zon en de maan ziet men altijd tevreden aan de hemel staan.
|