“Of we geconfronteerd zijn met een dergelijk alarm, en of we het
overleefd hebben laat ik jullie zeer spoedig weten!”
Dat was de laatste noodkreet van het Olaba bezoek aan een mijnenjager.
Welnu, er is goed nieuws, we hebben alles nipt overleefd,
in die onheilspellende buik van de Crocus.
Het staat hier vol met de meest extravagante dingen.
Neem nu deze hoop cilinders, met vierkante koppen.
Wat doen ze hier? Niks. Maar wacht tot de Crocus aan het zinken is.
Het zeewater komt volgens de kenners dan waarschijnlijk van beneden.
Deze metalen klompen zet men dan schrap tegen de luiken vanwaar
het zeewater naar boven wil komen.
Door deze knotsgekke buizen uit te rekken kan men ze opspannen
en het luik dichthouden.
Een kurkentrekker in omgekeerde zin als het ware.
We achten het niet voor mogelijk, maar er is nóg een dieper luik om verder
naar beneden te gaan. En ditmaal is het niet voor doetjes, want onder dit luik
is er geen trap, maar een vette vertikale ladder.
We zijn onderweg naar de machinekamer, in de onderbuik van het schip.
De machinist zet op deze ladder ook altijd zijn voeten, met goed geoliede
schoenzolen natuurlijk. Vettig boeltje.
Niets kan Olaba afschrikken. Met ware doodsverachting dalen we toch
naar de kelder van het schip waar de machinist zijn mayonaise maakt.
Diep (letterlijk) onder de indruk aanschouwen we de krachtbron van de Crocus,
met deskundige uitleg van de Commandant. Zelfs de dames worden er stil van.
Heel merkwaardig. Tussen allerlei motoren en technische installaties
zie ik een groot houten stuur waarvan ik gisteren nog een exemplaar zag
op de TV in een film met een Caraïbisch piratenschip.
Als de andere besturingen het laten afweten, kan men hier komen aan draaien.
Dieper kunnen we nu niet meer, of we zitten aan het middelpunt van de aarde.
Allen naar boven dus, tot in de open lucht zelfs.
Aan de rand van het dok staat een reusachtige schoendoos,
(een vorm die onmiddellijk de aandacht trekt van de dames).
Het is een loods, waar de Crocus een vol jaar heeft ingelegen, voor groot onderhoud.
Het lijkt erop alsof andere marinevaartuigen in de rij staan om hun beurt te krijgen.
Op het Crociaans achterdek heerst een drukke activiteit.
Twee matrozen verslepen een zware witte cilinder. Wat is het? Een torpedo?
Een gasfles voor een tapinstallatie? Een vredespijp? Een mini flitspaal?
Een mislukte saxofoon misschien? Een wit product? We weten het nu nog niet.
Aan de andere kant van het achterdek staat het paradezeepaardje van het schip:
de nieuwe spectaculaire supersonar voor het opsporen van zeemijnen.
Marc, de enige échte Zeebruggenaar, voelt de zeekriebels opkomen door zijn aders.
Hij ziet zijn haven, de schepen, de giraffekranen en hij droomt weg, over alle oceanen.
Zijn benen beginnen te trillen van pure drang naar de wijde zee.
Lut, zijn lieftallige echtgenote, heeft alle moeite van de wereld om hem tegen te houden
onmiddellijk een contract tekenen en toe te treden tot de marine.
Uiteindelijk kan ze hem overtuigen met de belofte dat thuis de Blonde Leffe
altijd voor hem klaar zal staan. Daar kunnen enkele golven niet tegenop.
Commandant Frederik stelt ons voor aan Oscar, die hier dag en nacht en langer in
militaire houding staat, altijd paraat om de functie van nepdrenkeling uit te oefenen.
Oscar, je kunt zijn naam zien op zijn borstzak, zit nogal benepen in zijn pak,
en wordt hier gelukkig wat frisse lucht toegediend.
De tijd van de Titanic is blijkbaar voorbij.
Een reddingssloep is een piepklein ding geworden.
Wanneer men de sloep in het water neerlaat, gaat ze even kopje onder,
komt terug naar boven, en blaast dan zichzelf op tot respectabele afmetingen.
Dat idee is waarschijnlijk afgekeken van ergens anders…
De volgende stap is de brug, het ultieme zenuwcentrum van het schip.
Het stuur is een ware ontgoocheling. Te minimaal zelfs voor op de foto.
Het is enkel een klein zwart rond dingetje, dat je in je broekzak kan steken.
We hebben nu ongeveer alles gehad. Voor El Grande Finale keren we terug
naar het salon van de Crocus, waar we onder het goedkeurend oog
van koning Albert en op zijn gezondheid een lekkere Leffe Blond
door onze dorstige zeemanskelen gieten.
Dit kan een mens goed doen, maar de tijd van gaan is helaas gekomen.
De Clash of the Giants kan niet langer uitblijven.
De twee hoofdmannen zijn nu vrienden voor het leven: de President van Olaba,
en Commandant Frederik van de Crocus.
Wanneer en waar zullen onze paden nog eens kruisen?
Hopelijk niet onder water.
We laten de Crocus achter zoals we hem gevonden hebben.
Hij heeft ons bezoek goed verteerd.
Terwijl we van het schip stappen zie ik plots een loens individu op de kade
uit een of ander mangat kruipen. Hoogstwaarschijnlijk een KGB-spion,
die de geheimen van de Crocus wil doorgronden.
Waarlijk een bad guy uit de 007 Bond films!
Even later merken we dat hij wordt ingerekend door het bewakingspersoneel
en achteraf vernemen we nog dat dit sinistere heerschap werd opgesloten
tussen de bezemstelen en de poetsvodden, onder strenge bewaking van Oscar.
Terechte straf.
Einde goed, alles goed, en we wensen de Crocus en zijn bemanning een goede vaart,
met de juiste kaart.
|