Gebrand op het noodlot geef ik de fakkel door
wil stoofhout maken van het huis van angst
van elke deur die niet sluit voor de boeman
met zijn masker en dode kikkerogen
voor zijn ijzige adem die een gat blaast
in mijn hoofd dat bibbert in zijn binnenkamers
Van elke kamer die de duisternis verhaalt
die haar sombere schaduwen projecteert op
mijn muren van twijfel die Jan Klaas me opwerpt.
Van elke zoldering waar het dak kraakt
en ik mij verloren waan als op een knekelveld
waar een trein mij ooit als een zwartzak bespuwde
Opboksen tegen elk verlies van die dagen
toen de donkere rivier buiten haar oevers trad
de westenwind zijn staart tegen de Reep sloeg
en de het licht weerkaatste in het grauwe water
toen het dochtertje van de bakker vermoord werd
en ik mijn vriendinnetje voor eeuwsig kwijt was.
Ingrid Lenaerts
|