In 1963 verscheen van de hand van geboren Retienaar, Prof. Dr. August Keersmaekers, een biobibliografie van dichter Jozef De Voght, die van 1928 tot 1946 pastoor van de Sint-Martinusparochie van Retie was.
De tekst ‘Zomer in de Kempen’, die handelt over de Retiese jaren van Jozef De Voght, zal ik in een aantal delen online plaatsen.
----------------------------------------------------
Bleef pastoor De Voght met deze gedichten binnen zijn parochie, ook daarbuiten bleef hij zijn Vlaamse volk als priester-dichter dienen.
In 1909 waren Lod. De Voght en Aug. Cuppens begonnen met de ‘Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Haard’. Reeds in de inleiding hadden domponist en dichter getuigd: ‘De verzen, gesproten uit innige samenwerking tusschen dichter en componist, zijn bijna uitsluitend lyrisch opgevat en vergroeid met de muziek’. Zo wilden beide kunstenaars het christelijk leven en de ‘onvergelijkbaar-schoone liturgische geest’ tot nieuwe bloei brengen; het werk was bestemd ‘voor het volk, dwz voor de Gemeenschap, die nog den stempel draagt van onvervormd, eenvoudig, natuurlijk mensch-zijn.’ Na het eerste deel –Wintertijd- verscheen in 1911 ‘Lentetijd’. Pas in 1934 en 1935 kwamen de laatste twee bundels: ‘Zomertijd’ en ‘Herfsttijd’. Ondertussen was, in 1924, pastoor Cuppens overleden.
Pastoor De Voght vertelde later zelf: ‘Reeds te Westerlo maakte ik kennis met Lodewijk De Voght, toen deze, te zamen met pastoorke Cuppens, … te Westerlo een liederavond kwam geven. Te Antwerpen troffen wij malkander later veel dikwijlder en veel gemakkelijker aan en toen vroeg de toondichter mij of ik de voortzetting van het werk van Cuppens op mij wilde nemen’. Dit werk ging dan te Retie voort. Hoe dikwijls is er niet geschreven over de samenwerking tussen deze twee naamgenoten-op-één-letter-na!
In zijn gedichten nu werkte pastoor De Voght verder in de geest van Aug. Cuppens, alhoewel zijn verzen minder spontaan klinken. Ook hier werd telkens over drie strofen één hoofdgedachte uitgewerkt; de poëzie staat in dienst van de muziek, biddend of verhalend of beide samen; alhoewel deze gedichten slechts zelden als gedichten mooi zijn, toch getuigen alle van ritmisch kunnen en taalbeheersing. Sommige strofen treffen door hun zuivere lieflijkheid, als voor ‘Maria-Geboorte’:
De heuvelen stonden te gloren, in ’t Oosten ontlook de zon, en toen is Maria geboren, en ver een gezang begon: Ave, Ave Maria, vlekkelooze reine roze Ave Maria, nooit volprezen uitgelezen koningskind.
Mej. Belpaire, aan wie de bundel ‘Zomertijd’ was opgedragen, noemde de voortzetting van de ‘Jaarkrans’ een ‘zoete straal in (haar) levensavond’, terwijl pastoor van Beukering, aan wie het laatste deel, Herfsttijd, was opgedragen, getuigde: ‘Gij, woord- toondichters, hebt aan ons volk ‘geestelijke liederen gegeven: het gebed van de Kerk, voortgezongen rond den Haard, heel het herkelijk jaar door. –Wat zijn ze mooi! Daar geurt de wierook in der kerkhymnen. Ons Christenvolk is U grooten dank schuldig.’ Geldt deze lof dan in de eerste plaats de componist, ook de dichter deelde in de roem.
En hetzelfe geldt voor de bundel ‘Retraite-liederen’, ontstaan in samenwerking met de toondichter Remi Ghesquière. Dat De Voght ware liedern kon dichten, blijkt wel uit de lijst van componisten, die zijn gedichten hebben getoonzet: Flor Peeters, Lode van Dessel, Raf Belmans, Em. Delin, Dalschaert, F. Swinnen, Lod. De Vocht
05-10-2015 om 10:17
geschreven door Gust A.
|