Commissaris Hongermaat was nog maar eens in alle staten. Er werden handtassen gestolen. Zomaar op straat. Zomaar in ZIJN stad! Zijn versterkte burcht leek aan het wankelen te gaan! Wàt hij er ook maar tegen probeerde in te zetten, het lukte niet.
Het gebeurde zowat altijd na de laatste avondvertoning van de bioscopen. De dader mengde zich tussen het uitstromend publiek, zocht zich een slachtoffer, rukte haar de handtas van de schouder en verdween gewoon. Leek in luttele seconden in rook opgelost te zijn.
En die morgen lag het zevende proces-verbaal ter ondertekening op het bureel van Hongermaat. Ondanks alles wat hij al had geprobeerd bleef de dader toeslaan! Hij had al undercover agenten ingezet op bepaalde dagen en bepaalde plaatsen, maar op dié dagen en plaatsen gebeurde dan niets.
Nu was hij het beu en greep naar zijn laatste redmiddel: Fred en ik. Zijn geheim wapen. En dit keer kwam hij ons zélf, in hoogsteigen persoon, opzoeken in de garage, waar we net onze motos aan het poetsen waren.
- Ofwel kent de dader veel van onze agenten, dus ook in burger, ofwel observeert hij heel grondig de omgeving alvorens toe te slaan. Vond Fred.
- Mogelijk. Maar die kerel moet gesnapt worden. Ik wil geen ongedierte in MIJN stad. Hebben jullie soms ideeën?
- Mijn eigen auto in de omgeving parkeren en afwachten misschien? Opperde Fred. Maar ik vond dat niet zon goed idee.
- Als die kerel inderdaad enige tijd vóór het einde van de voorstelling in de buurt rondhangt zullen twee mannen in een auto hem zéker opvallen!
- Ook waar. Zei Fred. Waar in Gods naam zouden we ons kunnen verschuilen?
En daar ging me plots een licht op! Er stond een verouderde en niet meer gebruikte verkeerscabine op een druk kruispunt. Bovendien een paar meter verhoogd om rondom zicht te hebben op het verkeer. Vanuit die cabine kon je de verkeerslichten regelen als de automatiek het eens niet meer kon bolwerken. Maar die automatiek was in de loop der jaren fel verbeterd, en de cabine was al jaren niet meer gebruikt. We hadden er wél de sleutel van. Bovendien had je vanuit die cabine zicht op drie bioscopen in twee verschillende straten. Juist dié bioscopen die voor de dader het aantrekkelijkste waren. Een betere observatiepost konden we ons niet dromen.
- De verkeerscabine! Gooide ik er uit. Van daaruit hebben we een prachtig zicht.
- Goed gedacht, zei Hongermaat, maar iedereen heeft ook zicht op jullie! Er zijn rondom ruiten.
Dat was ook waar. Maar ik bleef me aan het idee vasthouden.
- Zeg
als we nu eens deden alsof de cabine binnenin moet herschilderd worden?
- Wat bedoel je dààr nou mee?
- Wel, veel mensen die hun interieur herschilderen of zo, hangen soms ook voorlopig krantenpapier voor de ruiten om inkijk te verhinderen?
- En?
- Wel, als we nu, terwijl we toch in overall staan, die ruiten eens gingen behangen met krantenpapier? Vanavond scheuren we er dan een aantal gaten in en kunnen zien zonder gezien te worden. Dat krantenpapier zal toch niemand opvallen!
- Prima idee. Vond Hongermaat. En quasivenijnig voegde hij er aan toe:
- En vanaf vanavond zitten jullie elke avond vast in die cabine en komen er niet uit vóór de dader gevat is.
- En eh
als we hem wél vatten? Hangt er voor ons dan iets aan vast? Deed Fred leep.
- Elk twee extra rustdagen!
- Deal! Zei Fred. Daarvoor kunnen we het doen. Vóór de week om is krijg je de dader op een presenteerblaadje.
Al in de vooravond, om niet op te vallen, betrokken Fred en ik onze stelling, gewapend met verrekijkers. Gewoon in uniform. We zaten toch onzichtbaar, en bij eventuele actie kon ons uniform misverstanden voorkomen.
Drie avonden niets. De vierde avond viel ons een jongeman op die nogal veel op en neer wandelde en duidelijk alles in de gaten hield: de autos, de portieken, zijstraten
maar aan de verkeerscabine schonk hij geen aandacht.
- Zouden we soms beet hebben?
- Goed in de gaten houden die kerel!
Cinema Princes liep uit. Op hoogstens 50 meter van ons. Goed uitkijken nu. Er kwamen eigenlijk maar een twintigtal mensen buiten. Blijkbaar was de film niet zon succes. Ze verspreidden zich in zowat alle richtingen. Een oudere dame en een meisje kwamen onze richting uit en sloegen de hoek van de andere straat om, zodat we ze nog steeds konden blijven volgen. Het meisje was niet interessant voor ons. Jonge meisjes lopen nu eenmaal niet met schatten in de handtas rond. De oudere dame leek op dat gebied interessanter.
- Hé, waar is die kerel nu? Heb je hem nog gevolgd?
Neen dus! Onze aandacht was eventjes afgeleid door de bioscoop die leegliep, en plots leek de jongeman verdwenen.
En toen, terwijl we de dames scherp bleven in het oog houden, kwam hij plots, als vanuit het niets, uit tegengestelde richting afgewandeld. Waar verdorie was die kerel plots uitgekomen? Uit een portiek? Hoedanook, we stonden beiden op scherp! De adrenaline gierde ons door het lijf.
We hielden de adem in toen hij de dames naderde. En
beet! In één ruk had hij de handtas van de oudere dame en rende ermee weg. In onze richting!
De deur van de cabine vloog open, we sprongen de zes trappen af, maar toch was hij ons al voorbij. Er achteraan dan maar. Een blik over de schouder leerde hem dat de politie achter hem aanzat, en hij versnelde zijn loop.
Ik was wat jonger, lichter en fitter dan Fred, en liep daardoor vooraan, maar wanhoopte! Die kerel was waarschijnlijk een sporter, en zéker een spurter. Ik zou hem nooit kunnen inhalen! Maar toen deed hij de stommiteit van zijn leven: stak de brede straat over. Mijn hersenen draaiden op volle toeren: hoe kon ik voordeel halen uit die situatie? Meetkundelesjes uit de lagere school schoten me door het hoofd. De straat veranderde in een lange rechthoek. Hij stak nagenoeg haaks over. Zijn afstand naar het einde van de rechthoek was dus een korte + een lange zijde. Als ik zelf heel schuin overstak en een diagonaal vormde, dan was mijn afstand naar het eind van de rechthoek een stuk korter hé?
Over mijn schouder zag ik dat Fred wél overstak. Preciés wat we nodig hadden om hem in te sluiten!
En nét zou ik aan mijn diagonaal beginnen, toen de dief zijn tweede fout maakte: hij liep nu aan de andere kant, en keek naar mij. En natuurlijk léék ik hem voorbij. Ik had immers nog niet gedwarst! En hij liep er in: dacht dat ik sneller liep dan hij, keerde zich om en liep de andere kant uit
maar daar was Fred! Die had in een fractie van een seconde ook gezien wat er gebeurde en was in een portiek gesprongen. En nét toen de dief hem zou voorbijlopen, sprong hij er uit, vuist naar voor gericht. En de arme jongen liep récht op de ijzeren vuist van onze Fred! Een hevige bloedneus tot gevolg.
Toen we binnenliepen met onze geboeide buit kon het Fred niet schelen of Hongermaat al dan niet te bed lag. Hij pakte de telefoon en belde hem op.
- Euh
commissaris? De buit is binnen hoor! Wilt u niet vergeten om morgen onze twee extra rustdagen op de agenda te plaatsen?
Het kon Hongermaat al evenmin schelen dat hij uit bed was gebeld, want oef! Zijn versterkte burcht was weer ongediertevrij. Nu kon hij weer gaan dromen van elfjes en kaboutertjes.
Ja, dàt was nog eens een commissaris die zich bewust was van zijn taak en nooit zou rusten zo lang er van enige onrust sprake was in de stad. En bovendien ook altijd weer in die opzet slaagde!
Maar euh
in alle bescheidenheid: hij had dan ook een paar geheime wapens!
Willy.
|