“Ecce homo”, zo spreekt in het Johannesevangelie Pontius Pilatus de verzamelde menigte toe, “zie daar de mens”, en met die woorden raakt hij meteen aan de kern van de zaak: de man die hij tezelfdertijd toont aan het volk, Jezus van Nazareth namelijk, beweert van zichzelf nu juist niet zomaar een mens te zijn, niet iemand als u en ik, maar wel degelijk niemand minder dan de Zoon van God. Het is ook die vermeend blasfemische grootspraak die de reden was van zijn arrestatie, en die de Joodse hogepriesters ertoe heeft gebracht Hem dodelijk te laten bestraffen door de genoemde Romeinse prefect.Pilatus echter blijkt met de taak die op zijn schouders rust in het geheel niet ingenomen te zijn. Zijn echtgenote heeft behoorlijk omineus gedroomd over Jezus, die zij “de rechtvaardige” noemt, en ook hijzelf ziet niet in wat Christus nu precies verkeerd heeft gedaan. Dat hij bovendien sowieso een twijfelaar is, blijkt wel uit het feit dat hij op zeker ogenblik zowaar de wijsgerige toer op gaat door woordelijk aan Jezus te vragen: “Wat is waarheid?”
Gelukkig meent hij een manier te hebben gevonden, de wankelmoedige Pilatus, om aan zijn verantwoordelijkheid te ontsnappen. Het is immers de tijd van het Joodse paasfeest, waarop jaarlijks aan een misdadiger amnestie wordt verleend, en de Romein legt hoopvol zijn oor te luisteren bij de massa: wordt de zogenaamde godslasteraar Jezus vrijgelaten, of kiest men tegen elke vorm van gezond verstand en tegen elk gevoel voor rechtvaardigheid in toch liever voor de vrijlating van een heuse moordenaar, een bruut stuk tuig van de richel dat naar de naam Barabbas luistert?
“Kruisig Hem!” roept de menigte terug, waarmee zij als bekend Jezus bedoelt. Een pleidooi voor het gebruik van een volksjury in de rechtbank is het evangelie niet, nee: het volk toont zich bloeddorstig, dom en kwaadaardig, niet voor rede vatbaar en verblind door haat. Ook hier: ecce homo, bekijk toch de mens.
Wat doet Pilatus hierop? Legt hij de wil van de schuimbekkende schreeuwlelijkerds naast zich neer, en neemt hij het alsnog op voor degene die hij liever zou vrijlaten? Nee. Hij laat water brengen, wast ten overstaan van iedereen zijn handen en benadrukt dat hijzelf onschuldig is aan Jezus’ dood. Opnieuw: zie hier de mens, laf, slap en karakterloos als hij is. Bekijk hem, kom, bekijk hem goed, en wend vervolgens vol afschuw je blik af.
Weinig scènes in de wereldliteratuur stemmen even misantropisch als de veroordeling van Christus in de vier evangeliën, en het volk in het algemeen en de mens in het bijzonder komen in een nog kwader daglicht te staan wanneer je in ogenschouw neemt wat eraan voorafgegaan is. Nog geen week voordien, moet je weten, als Jezus op een ezeltje in Jeruzalem aankomt, “spreiden velen hun mantels op de weg uit”, om uit het evangelie van Mattheus te citeren, en is het gejubel en gejuich niet van de lucht. “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hoogste hemel!” klinkt het dan nog alom, dermate luid en overvloedig dat Johannes erop wijst dat de Farizeeërs geen andere keuze resteert dan mismoedig te concluderen: “De hele wereld loopt achter Hem aan.” Nog geen week geleden is dat, herhaal ik.
“Het kan verkeren”: die woorden worden dikwijls aan Bredero toegeschreven, maar ook de laatste dagen van Jezus getuigen van hun waarheid. Zie daar, eens te meer, de mens: hij keert zijn kont als een blad aan een boom, hij is zo wisselvallig als de wind en even beïnvloedbaar als een klein kind. De mens zoals hij in het evangelie ten voeten uit geportretteerd wordt, is behalve dom, kwaadaardig, haatdragend en laf ook en misschien wel vooral onstandvastig.
Des te vreemder dat hij sedertdien geen spat veranderd is.
Iedere dag van de paasvakantie staat een schrijver stil bij een statie van de Kruisweg. Kunstenaar Herr Seele maakt er een eigentijdse reeks taferelen bij.