Er was eens een Meisje dat bij haar Vader woonde. Er was eens een Jongen die bij zijn Moeder woonde. Voor die vier personen heb ik namen nodig want ik moet er personages van maken ivm de privacy. En nu zit ik strop. Ik moet vier namen bedenken. Op dit uur kan ik onmogelijk hulp vragen aan LM, hij slaapt nog. Dat hoor ik tot hier. Op hoop van zege dan maar. Het meisje heet Luddy, van Ludmilla. De jongen heet Hannes, van Johannes. Ja zeg, ik weet niks anders. Ziezo, daarmee zullen we het moeten doen. Een pa met dochter Luddy. Een ma met zoon Hannes. Gewoonlijk verzint LM de namen maar hij slaapt.
*
De kinderen kenden mekaar vaagweg van de lagere school. Tijdens hun humaniora-jaren zaten ze in dezelfde afdeling. Later volgden ze allebei kiné. Tijdens hun opleiding hielpen ze mekaar met de studies en er groeide iets. Ze gingen samen op kot, ze werden een studentenhuishouden.
De ouders kenden mekaar vaagweg van toen de kinderen nog op school waren maar er volgde nu wel een officiële kennismaking. En die viel mee.
Hannes werd kind aan huis bij Luddy en Vader, Luddy werd kind aan huis bij Hannes en Moeder. Ook de weekends brachten de kinderen samen door, ofwel bij Luddy thuis ofwel bij Hannes thuis. Zodoende kwamen de Ma en de Pa bij mekaar over de vloer want in het weekend wil men het eigen kind toch zien & spreken, newaar. Niet enkel de was & de strijk afzetten aan de deur. En men bleef eten. Na verloop van tijd kwam men zelfs vroeger, om te helpen koken.
De etentjes waren gewoonlijk een succes. Vooral omdat het niet de kinderen waren die kookten en het was heel gezellig samen koken en met vier aan tafel. De kinderen gingen uit, de Pa en de Ma bleven natafelen.
De kinderen verloofden zich. En toen ging er iets mis, de verloving sprong af. Er kwam geen huwelijk en de kinderen zagen mekaar niet meer.
Maar zo had de Ma het niet begrepen. En de Pa evenmin.
Zij had het wel voor die kolder van Luddy, die kleine plotse gektes. Dat had de jongedame van haar vader. Want die man had dat ook, die zotternijen, maar dan getemperd, zottebollen met een ondertoon van sérieux. Hij had het wel voor het kordate van Hannes, gedecideerd zijn. Dat had de jongeman van zijn moeder. Want zij had dat ook, die beslistheid, maar dan genuanceerder, meer doordacht en daardoor milder.
Luddy en Hannes hebben later elk iemand ontmoet en zij hebben elk een gezin en bij elke familiebijeenkomst zit iedereen aan tafel bij De Pa en De Ma. Want die twee zijn toen getrouwd, nog voor hun kinderen hun nieuwe partner ontmoet hadden. Gek hé. Of misschien gewoon oké. Er is natuurlijk een grotere tafel gekocht, want nu zijn ze al met tien ipv toen met vier.
te gast bij Wim Helsen ~ Fatma Taspinar met twee gedichten van haar ouders
Ik heb je nu eenmaal lief vergeten is niet aan de orde je liefde is in mijn hart verborgen niet enkel in mijn woorden het is aan jou dat mijn hart toebehoort aan niemand anders mijn lief
Papa Hamza Taspinar
De schoorsteen rookt de bergen kleuren bont, mijn geliefde, door het wachten is mijn jeugd vervlogen
Het was al een poos na kinderbedtijd. Tijdens een etentje bij mensen thuis kwamen de twee jonge kinderen des huizes in hun blootje de eetkamer binnenen stapten traag rond de tafel.
De ouders waren zo verbaasd dat ze deden of er niets aan de hand was en zij babbelden er over heen. De gasten gingen daarin mee en zij ook bleven onverstoord alsof er niks ongewoons aan de gang was.
Na hun plechtige ronde schreden de kinderen de kamer uit en aan tafel viel een stilte. Dan hoorde men een helder stemmetje : "Ziet ge wel dat het een Verdwijn Zalf is!"
Ipv te slapen waren ze uit hun bed gekomen omdat mama dat vandaag toch niet hoort -dat is voldoende reden- en ze hadden in de badkamer een heel mooi potje gevonden met dure crème die rimpels doet verdwijnen.
In hun fantasiewereldje was dat een toverzalf. Met die toverzalf hebben ze zich ingesmeerd, daarom moesten de pyjamakes uit. Verdwijnen en onzichtbaar zijn, allemaal goed en wel, maar zoiets moet ook getest worden hé. En dat hebben ze gedaan, voor een relevant aantal proefpersonen, de tafelgasten van hun ouders.
Die ouders zullen nu wel fier zijn want de combinatie van creatief denken -het is een toverzalf die doet verdwijnen- met logisch denken -onzichtbaarheid moet getest worden- is toch magnifiek, voor zo'n jonge kinderen. Volgens mij worden die twee kinders later grote wetenschappers.
Houd moed, Professor Van Broeckhoven, de versterking in uw labo is op komst!
m- met dank aan RD - EZW-07/2012, HiH-09/2014,10/2016 -
te gast bij Wim Helsen ~ Alex Callier met een tekst uit 'Ik ben de drummer van de band Okay' van Toby Litt.
“Mijn oren tuiten verschrikkelijk. Oorsuizingen. Het is niet ernstig, ik weet het, maar het houdt nooit op. Heb ik het je al eens verteld? Ik vergeet het alleen echt als we zelf muziek aan het maken zijn, of als ik naar iets anders luister. Rock meestal, bij klassiek hoor ik het er nog overheen. Net alsof iemand een gitaar tegen een versterker heeft gezet die nog aanstaat en dan binnen in mijn hoofd. Maar rondzingen kent tenminste nog variatie, raakt verwrongen en in een knoop van een noot. (zoals ‘I feel fine’ van de Beatles) Wat ik hoor is het geluid van een televisie als er storing is voordat ze het bordje EVEN GEDULD A.U.B. laten zien. Een biep-geluid met een oneindig aantal ie’s De b heb ik lang geleden gehoord en als ik de p hoor zal ik weten dat ik dood ben.”
over het boek : 'Ik ben de drummer van de band Okay'
Clap, drummer van een Canadese rockband, is de aimabele tegenpool van de ijdele zanger Syph en wordt vaak over het hoofd gezien. Vanuit het perspectief van de drummer kijken we naar het reilen en zeilen van een rockband en alle relationele perikelen die op de achtergrond meespelen. Toby Litt schept er duidelijk genoegen in om de interviews met de rocksterren en de dialogen met de fans met lichte overdrijving en ironie vast te leggen. Seks en drugs passeren de revue, maar dat is niet waar het in deze roman echt om gaat. Litts roman is een feest van herkenning: een roman vol nostalgie, die doet terugverlangen naar de tijd van ongepolijste popbands en rauwe rock-'n - roll. Litt, zoals altijd een speelse verteller, grijpt de muziek aan om te mijmeren over thema's als mannelijkheid, spiritualiteit en het proces van ouder worden. (van 't Net)
over Toby Litt :
Toby Litt werd geboren in Bedfordshire, Engeland, en studeerde Engels en creative writing. Hij schreef onder andere een thriller, twee verhalenbundels, een indringend psychologisch portret en een chicklit-parodie. Wat de boeken van Litt met elkaar verbindt is het alfabet – de titel van elk nieuw boek begint met de volgende letter van het alfabet. Het literaire tijdschrift Granta plaatste Toby Litt in de ereloge van de beste jonge, Engelse literaire auteurs. (tekst van 't Net)
Eerste indruk : Het gesprek gaat niét over de schrijver, noch over de tekst, maar over de oorsuizingen van Callier, wat me eerder een onderwerp voor een Gezondheidsprogramma lijkt.
Een tuin hebben we niet. Bewust niet. Wie op verplaatsing werkt met contracten van 6 maanden (later 4 maanden) komt terug thuis in een wildernis. Of in een woestenij, als het een droge zomer geweest is. Een tuin is niet echt iets voor zeelieden. Tenzij het zoiets is, maar zelfs dan ...
In ons stuk van de straat is wel ruim groenvoorziening, veel kleur en voor ons is er geen werk aan. Dat is het helemaal hé! Het ziet er natuurlijk wel getrimd uit. Parkachtig. Helemaal niks wilds. Maar dat is oké, we krijgen het zicht op heel die parkweelde cadeau, gratis en voor niks, een ontwerp met veel kleur in al dat gebladerte. Dus gaan we niet moeilijk doen over stijl of genre.
Planten hebben we evenmin. Dat is ook gekomen door de job. Wanneer er al eens een noodvervanging moet gebeuren en men moet binnen de 24hrs vertrokken zijn én het appartement afgesloten hebben, dan blijft er geen tijd over om planten naar een tijdelijk onderdak te brengen. Vandaar : geen planten. Vermits we buiten omgeven zijn door groen missen we binnen geen planten.
Wat we wel hebben zijn keien. 'k Bracht van zowat elke los- en laadterminal een steen mee. Die krijgen dan met stift een datum en plaatsnaam. Daarna gaan hij bij in een schotel of schoteltje. Voor als we een presse-papier nodig hebben. In de zomer hebben we er veel nodig want dan staan ramen en deuren hier open. Dreigt er iets weg te waaien? Leg er een steen op.
Die stenen liggen samen in schotels, grote en kleine bij elkaar. 'k Probeerde er al eens een patroon in te krijgen, in een van de twee schotels. Maar dan had LM een presse-papier nodig, merkte niks van de schikking en nam wat hij nodig had. Veel zaaks zal mijn schikking dus niet geweest zijn.
Nu is het al wat duidelijker, nu gebruik ik buiten de keien ook kiezel en zand. Mos mag ook. Maar dat gebruik ik liever niet. Schelpjes mogen zogezegd niet. Die gebruik ik dan weer wel. Ze noemen het zentuintjes, maar in mijn geval zal de benaming zandtuintje al goed zijn.
De foto's op 't Net tonen desktoptuintjes meestal in rechthoekige recipiënten. Hier thuis staan ze in ronde dingen. Soms groot, soms heel klein, maar altijd rond. Er zijn al genoeg hoekige dingen in de woonkamer. En als het kan met een theelichtje of drie erin, maar dat hoeft niet echt. De rijfjes heb ik niet. Ik gebruik keukengerei. Dat gaat ook.
Zo wat zitten krabben in zand vind ik plezant. Dat deed ik als kind al. 't Is misschien niet de meest spectaculaire manier van tuinieren, maar het houdt me rustig. En ik vind die dingen al eens mooi. Nu ja, mooi, soms kan het er mee door. Dat is al iets. Mijn dingen zijn ondertussen al iets strakker dan wat op het fotootje staat hoor. Dat is zo te zien nog niet af. 't Was maar om het gereedschap te laten zien. Een krabbertje.
Er werden nog twee platen uitgebracht met muziek van Joplin, Joshua Rifkin aan de piano. Een staaltje, voor wie tijd en zin heeft : https://www.youtube.com/watch?v=3KxXZOHchtU 11min50 Dit was minder duidelijk. Bij de Jazz dan maar. We moesten Scott Joplin toch érgens een plek geven.
In volle Joplin-folie kwam een klant iets halen voor zijn dochter. Het stond op een papiertje wat ze wou : freedom ‘s just another word for nothing left to lose Oh, dacht ik, wat heeft dat meiske geluk dat haar vader bij mij terecht gekomen is en niét bij mijn pa, want die wenste zich niet bezig te houden met ‘djoemdjoem-muziek’. Daarmee bedoelde hij rock en alle aanverwante.
Dat is een zinnetje uit ‘Me and Bobby McGee’, zei ik, maar die plaat zal ik moeten bestellen. (Pearl, 1971) Dat schikte de meneer, hij moest volgende week toch in de buurt zijn. Mijn pa had halvelings iets gehoord over Joplin enachteraf zei hij : “Van Joplin moogt ge 12 bijbestellen.” Ik zweeg in alle talen en noteerde 13 x Pearl van Janis Joplin in het bestelboek. Toen de levering kwam kreeg Pa bijna een geraaktheid. Rommel in zijn winkel! https://www.youtube.com/watch?v=WXV_QjenbDw 04min28
Janis Joplin Scott Joplin
En toch zijn die 12 ook verkocht en vrij snel zelfs. Een exemplaar vooraan in het uitstalraam zetten en de foto van Janis op de hoes deed de rest. Scott stond er al een tijdje natuurlijk. In het ander uitstalraam.
Een man in de Stad mailt naar zijn vriend in de Polders : In onze buurt is nog altijd om de andere dag een inbraak of een beroving. Ik was dat grondig beu. Onze dure beveiligingsinstallaties zijn onvoldoende. Ons alarmsysteem heb ik losgekoppeld en ik heb me uitgeschreven bij de burgerwacht.
In de hoeken van de voortuin heb ik een Afghaanse en een Pakistaanse vlag geplant en in het midden de zwarte vlag van de IS.
Nu wordt ons huis in het oog gehouden 24/7 x 365 door de politie, de Federale, de Nationale Veiligheid, Binnenlandse zaken, Buitenlandse zaken, MI-5, MI-6, de Mossad en de CIA. En dat alles gratis! Mijn kinderen worden gevolgd wanneer ze naar school gaan en mijn vrouw ook, telkens wanneer ze de deur uit gaat. Ik wordt gevolgd van en naar het werk.
In ons huis geen inbraken meer en onze wagens worden ook met rust gelaten. Mijn vrouw, onze kinderen en ik worden continu bewaakt. Wij hebben ons nog nooit zo veilig gevoeld!
“Ik studeerde af in 1958. Drie jaar hadden wij Engelse les gekregen van één van de beste leerkrachten die we hadden. Enfin best, ik bedoel vriendelijk en begripvol. En toen, ineens kreeg België de eer om een expo neer te poten in Brussel. En toen weer, zei ineens onze liefste leerkracht Engels dat zij vanaf maart tijdelijk geen les meer kon geven want ze was geslaagd voor hostess op de expo. Een opdoffer van formaat.
En een vervangster van niemandal. Een vrouw die dacht dat ze het lauw water had uitgevonden. Ik weet, het was voor haar niet gemakkelijk om zo maar in te vallen bij leerlingen van 16 tot 18 jaar. Maar het was voor ons ook niet gemakkelijk. Haar vorm van lesgeven was nog triester dan triest. Maart, April en half Mei, hadden we nog Engelse les en dan begonnen de voorbereidingen tot de examens. Leg nu maar eens uw eindexamen af bij een juf die je helemaal niet moet, en dat telde voor heel de klas, met wie je geen binding hebt. En iedereen was tegen haar, maar ze verdiende het, je kon niet praten met dat mens.
En wat gebeurde: tijdens het schriftelijk examen werden er briefjes doorgegeven. Maar zo dachten wij, gelukkig had zij niets in de gaten. Dat examen was op een vrijdag. Maandag kwamen wij in de klas en de klasoverste verscheen. Met de melding van de spiekbriefjes. Wij werden naar een grote zaal verbannen, werden meters uit elkaar gezet en moesten opnieuw een examen afleggen. Heel de klas was er maar nipt door, allemaal met de hakken over de sloot. Het mondeling examen daarna was nog erger. Wilde het wel lukken voor mij, dat Engels altijd mijn favoriete vak was, dus schriftelijk met de hakken over de sloot maar toch nog het meeste punten, en mondeling had ik ook de meeste punten, al lagen die ook voor heel de klas aan de lage kant.
Wij zijn met heel de klas naar de expo geweest, onze favoriete juf heeft ons rondgeleid, maar wij hebben haar wel gezegd dat ze ons ferm had liggen. Het was haar vergeven, want ze was een uitstekende hostess, ze heeft zelfs met haar foto in alle kranten gestaan destijds. Wel wij hebben haar toen een flesje parfum cadeau gedaan van Nina Ricci, als dank voor de 3 jaren, of liever voor de bijna 3 jaren.” Jacqueline.
Uw verhaal bracht me helemaal terug naar mijn eigen schooltijd. Wij hadden ook een lerares (Frans) die na Pasen niet zou terug komen. Ze ging trouwen met iemand uit Lyon. Er moest dus een afscheidscadeau gekocht worden Het geld inzamelen was het gemakkelijkste deel. Maar dan … Iets kiezen, dat gaan kopen, de stress achteraf, hadden we wel goed gekozen? En na de paasvakantie dat vreemd gevoel van z' is weg, écht weg. Voor altijd.
Wat er gekozen werd en wat er gekocht werd weet ik niet meer, daar hielden Lieve en Chris zich mee bezig. Maar ik herinner me wel de stress 'als ze het maar goed vindt' en dan achteraf zo dikwijls dat verloren gevoel, toen we les kregen van iemand anders.
m- HiH-09/2016, herwerkt – bovenstaande tekst is geplaatst met de toestemming van Jacqueline
Vijf jaar geleden, 27/10/2013 Die morgen hoorde ik op VRT1-radio een interview met Serge Simonart over Lou Reed. Gek genoeg heb ik de integrale tekst daarvan toen gevonden op de site van Humo.
Serge Simonart herdenkt Lou Reed maandag 28 oktober 2013 - 11u33, door ( ss ) 11 maart 1975. Na het concert van Lou Reed in de Antwerpse Arena Hall, glipt de assertieve opdringerige puber die ik dan ben binnen in de kleedkamer – we spreken over de middeleeuwen, de security was toen nog laks, en mijn Engels was op m’n veertiende al uitstekend, dus de Vlaamse roadies dachten dat ik bij de Amerikaanse roadies hoorde en vice versa.
Bovendien had ik, sluw, gezorgd dat de bassist mij een handtekening gaf ... op de achterkant van een All Area-pasje.
In de kleedkamer zie ik het volgende: Lou snuift iets wits – cocaïne, besef ik pas veel later. Samen met zijn gitarist Bob Kulick vijst hij hun gitaren open. Zijn vriendin Rachel aait over m’n hoofd en gaat naast me zitten en geeft me een drankje dat bitter smaakt. Rachel, die ik op dat moment héél mooi vind, is, en ook dàt besef ik pas veel later, een transseksueel. Op officiële foto’s meldt Lou dat Rachel ‘my boyfriend’ is, ook al ziet hij er uit als een vamp.
Tenminste, in het begin, want ik blijf tweeëneenhalf uur zitten, en aan het eind – het is dan bijna 3 uur ’s ochtends, mijn ouders staan op het punt om de politie hun verdwenen zoon te laten zoeken, bespeur ik op Rachels kin een zwarte schaduw – doorbrekende baardhaartjes. Ik mag Lou’s gitaar vasthouden. Hij leert me een paar akkoorden – ‘Sweet Jane’, denk ik later, maar misschien heb ik dat er bij gefantaseerd. Hij wil mijn elpee signeren, maar de pen werkt niet – ik heb de hoes met de heilige krabbel nog. Niets wijst er op dat ik hem later nog negen keer als muziekjournalist zal spreken.
Tijdens ons eerste interview, backstage op Werchter, zinder ik van anticipatie: ik ben nog steeds piepjong, maar ik hou van zijn werk - mijn drug was: ’s nachts met de koptelefoon naar ‘Berlin’ luisteren -, en ik ben perfect voorbereid, dus wat kan er in godsnaam misgaan?
Maar Lou blijkt koel, zelfs kil, en heel ongeduldig. Ik ben eerder verbaasd, ontgoocheld, maar ik merk dat zijn entourage echt voor hem beeft. En mijn voorganger, een Waalse collega van Télémoustique, een stoere amateurbokser, kwam daarnet na zijn abrupt afgebroken interview huilend buiten!
Gaandeweg ontdooit Lou. Hij blijft bits, maar bekijkt me meer geamuseerd dan vijandig, en antwoordt tenminste op mijn vragen. Aan het eind krijg ik zelfs een compliment, en hij vraagt aan zijn rosse assistente ‘Hebben we een cadeau voor deze jongen?’ Misschien bedoelt hij een gesigneerd T-shirt of tourprogramma. Maar de rosse vindt niets, en Lou concludeert laconiek ‘Apparently not.’
Als ik buiten wil stappen, houdt hij me tegen en zegt: 'Stay true, okay? To yourself and to what you believe in.’ Pas later verneem ik: Lou was toen net afgekickt van een alcoholverslaving, die op haar beurt een lichtgewicht alternatief moest bieden voor zijn heroïneverslaving. En niemand is slechter geluimd dan een alcoholicus die niet meer mag drinken.
In New York ontmoet ik Lou in de Bowery, als ik daar ben voor David Sylvian en Iggy Pop. Hij herkent me niet, maar als ik verontschuldigend zeg ‘Sorry, ik wilde me niet opdringen, enkel beleefd dag zeggen. Ik heb je geïnterviewd...’, nodigt hij me uit voor een drankje in het gore café waar ik op Iggy wacht. Eerst denk ik dat ook hij op Iggy wacht, maar hij vertrekt al eerder. We praten een minuut of twintig over emigranten (toen het Red Star Line museum onlangs opende, dacht ik meteen: ze hadden Lou moeten vragen), en over fotografie.
Pas veel later maakt hij professionele foto’s, en zie ik hem op een vernissage van zijn fotowerk praten met mijn andere held, David Bowie. Ik wuif van ver en laat hen met rust – want zo scoor je als journalist punten, niét door constant aandacht op te eisen.
Als ik hem een paar jaar later weer in New York spreek, is het in het kantoor van zijn manager, in een wolkenkrabber hoog boven Broadway.
Dirk Blanchart heeft me gevraagd om een exemplaar van zijn cd aan Lou te overhandigen – Dirk schreef het nummer ‘Uncle Lou’, dat mooi vat wat jongere muzikanten voor hem voelen. Lou is in hun ogen de norm, het rolmodel, de oudere wijze die ze niet willen teleurstellen.
Meerdere keren zullen andere rocksterren me iets zeggen als ‘Ik wilde een plaat maken die genade zou vinden in de ogen van Lou Reed.’
Het interview wordt pas echt een gesprek als ik de naam Orson Welles laat vallen. Lou blijkt een grote fan. Als hij begint te vertellen hoe hij Welles ooit op het vliegveld tegen het enorme lijf liep, en hij ‘te nerveus was om hem aan te spreken’, zie ik de eerste glimp van de mens, de rockster als fan van de filmster. ‘Lou was blij met jouw interview,’ zegt zijn assistente later. Ik schaam me dat ik met die melding blij ben als een klein kind.
Ten tijde van ‘Magic and Loss’ spreek ik hem in Parijs. Alweer blijkt de hele entourage bloednerveus.
Als ‘Set the twilight reeling’ uitkomt, is de sfeer nog meer gespannen. Noch zijn assistente, noch de mensen van zijn Amerikaanse en Franse platenfirma begrijpen wat die titel precies wil zeggen, en niemand durft het hem te vragen
In zijn hotelsuite blijkt Lou niet alleen. Naast hem zit een vrouw die ik niet ken – type dominatrix, strenge blik, koele stem. Ik begroet Lou. Geen teken van herkenning. Ik stel m’n eerste vraag. Hij heft zwijgend en theatraal z’n hand. Ordent tergend traag zijn aansteker, sigaarsnijder en sigarenetui en telefoon op het smalle koffietafeltje dat ons scheidt. Het lijkt een uur in beslag te nemen. Dan vraagt hij plots korzelig ‘Wel, ga je nog een vraag stellen?’ Na tien minuten verdwijnt de dominatrix – ik ben goedgekeurd. Het gesprek duurt een half uur langer dan voorzien, en nadien geeft Lou me ongevraagd een gesigneerd exemplaar van z’n net verschenen ‘Between thought and Expression’. Met opdracht ‘For my friend Serge, best wishes, Lou.’ Vriend?!
Later besef ik wat een bourgeois Lou is geworden. Geenszins de stoere straatvechter en evenmin het underground spook, maar wel een gezapige man van middelbare leeftijd die pro forma een zware moto voor z’n hotel laat parkeren, en op de hoes poseert met een Blade Runner-achtige valhelm, maar die privé een paar teckels houdt, en een schoothondje, en graag dineert in ouderwetse chique hotels zoals het Royal Monceau en het George V, plekken waar je elk zuchtje rock ’n roll meteen wordt gesmoord.
De kleindochter van een buurvrouw was van de behangtafel gevallen. En die was geleend. - De tafel is nu kapot. Helemaal kapot. En mijn kleindochter is zwanger. - Van de behangtafel gevallen … ? Wat dééd ze op de behangtafel?
Ik deed mijn best om mijn gezicht in de plooi te houden.
- Ze wou de luster afstoffen maar ze kon daar geen stoel zetten omdat de behangtafel daar stond en dan is ze maar op die tafel gaan staan. - Ah, dus de kleindochter wás al zwanger? Gewoon een babbeltje slaan kan soms toch zo ingewikkeld zijn.
- Ja vijf maanden, en dan al die onderzoeken en dan de kosten van die tafel …
Plots viel er niks nog te lachen, zwanger begot. Moeder en kind stellen het wel en de kosten van die behangtafel beschouw ik als een vervroegd kraamcadeau.
- Op een behangtafel kan men niet staan, misschien heeft ze zwangerschapsdementie, zei ik. ’k Zag dat het woord dementie niet in goede aarde viel. Er was wrevel.
- Dat komt door de hormonen, verduidelijkte ik snel. - Ze neemt geen hormonen ! zei ze met heilige verontwaardiging, ik had haar kleindochter beledigd. - Neenee, ik bedoel uit balans, omdat haar eigen hormonen … Eigen hormonen, dat leverde me een argwanende blik op.
Waarom, waaróm draait een simpel babbeltje uit op een moeilijk gesprek?
Het woord zwangerschapsdementie hoorde ik voor het eerst in een spelprogramma waar Maaike Cafmeyer in het panel zat. Wanneer Cafmeyer ergens in meespeelt of meedoet kijk ik, ook al is dat het domste quizprogramma want zij weet daar met zo’n terloopse onbevangenheid actief aanwezig te zijn, dat ik me afvraag of ze soms aan het acteren is. Een vakvrouw. Maar die keer was het écht zwangerschapsdementie, vertelde ze, geen pose of acteerwerk. Niet slim om aan De Slimste Mens deel te nemen wanneer men zwangerschapsdementie heeft.
Vanmiddag hadden we tomatensoep. Een van mijn duizend geïmproviseerde varianten. Ze viel in de smaak blijkbaar, want LM deed er complimenteus over en dat zei ik hem. Dat hij weer te lyrisch bezig was naar mijn zin. 'k Beloofde dat ik de samenstelling zou opschrijven en ik begon heel prozaïsch de ingrediënten op te noemen.
- Ge vergeet de bouillon, zei hij. - Ah ja. Misschien ligt het aan de bouillon dat ge de soep vandaag zo lekker vindt, aan mijn geheime kruidensamenstelling. - Die moet ge niet vertellen, dat is uw liederlijke vrijheid. Hier viel ik stil.
- Liederlijke vrijheid? Weet ge wat dat wil zeggen? - Jaja, maar nu ga ik wat liggen. En hij verdween voor een siëstje.
'k Snap het nu. Denk ik. Hij bedoelde waarschijnlijk dat de samenstelling van een bouillon hoort tot de keukengeheimpjes en deel uitmaakt van de creatieve vrijheid.
Ik had zijn ode aan dit tomatensoepje een te lyrische lofzang genoemd en hij weet vaag ergens dat de woorden gedicht en lied verwant zijn. Zo werd bij hem creatieve vrijheid dichterlijke vrijheid en dan vanzelf naar lied en lied-erlijke vrijheid. Dat alles in minder dan een seconde, in een flits : van creatieve vrijheid over dichterlijke vrijheid naar lied-erlijke vrijheid.
Misschien moet ik hem met Kerstmis de nieuwe editie van de Dikke Van Dale cadeau doen. Alhoewel … hij heeft de vorige nog niet uit.
Enfin, ik heb nu officieel de vrijheid om mijn bouillons samen te stellen zoals ik dat wil. In zijn idee desnoods al zingend.
Die dinsdag had ik moeten vertrekken. Woensdagmorgen belde de rederij mij om te vragen wat er aan de hand was en woensdagavond stond ik aan boord, volle 24hrs te laat en in mijn thuiskledij. Niet eens gedoucht.
Dat komt zo : ik had geen telefoon. Dat vond ik niet nodig omdat ik maar een paar maanden per jaar in België was. TV idem, ook niet nodig. Als contactnummer had ik het telefoonnummer van het cafeetje opgegeven. In '81 keken de werkgevers daar niet van op, veel zeelieden hadden een cafénummer als contact.
Toen ik dinsdag niet aan boord verscheen op de verwachtte tijd, nam het schip in Livorno woensdagmorgen contact op met de rederij in Antwerpen, de rederij nam contact op met de Pool der Zeelieden en de Pool der Zeelieden nam contact op met het buurtcafeetje in Ganshoren. De bazin stuurde iemand de straat op om me te halen en ik ging spoorslag mee naar 't café, om te horen wat er aan de hand was. Met mijn onnozele kop dacht ik dat het schip vertraging had, nog op anker lag, nog niet tegen de kaai lag en dat ik daardoor een dag of wat extra verlof zou hebben. Ik huppelde dus de straat af naar het cafeetje en belde opgewekt de rederij. Toen ik hoorde dat ik al in Livorno had moeten staan, wist ik niet wat me overkwam. Paniek. Regelrechte paniek. 'k Zat al in de schemerzone van contractbreuk want ik was niet intijds aan boord van het schip, ik was niet op mijn werk. Ongewettigd afwezig!
Ik heb aan de bazin gevraagd een taxi te sturen naar mijn thuisadres en tegen dat ik met mijn valies beneden was, stond de taxi daar. ’k Was te vroeg op Zaventem, maar dat vond ik niet erg. Toen ik een beetje tot rust gekomen was besefte ik dat ik best later had kunnen vertrekken van thuis en me na een douche had kunnen omkleden.
's Avond was ik aan boord in Livorno. Eerst me gaan melden bij de kaptein, zeemansboek afgegeven en linea recta onder de douche. Onder de douche in mijn eigen cabine natuurlijk. Het voelde aan als thuis, een cabine. Gelukkig was ik nog geraakt waar ik moest zijn, waar ik voor getekend had.
Van waar die vergissing tussen dinsdag en donderdag ? Nadat ik gemonsterd was bij de Pool der Zeelieden in Antwerpen, moest ik bij het reisagentschap in kwestie mijn vliegticket gaan afhalen en de dame aan de balie zei dat ik de 15de moest vertrekken, om zo-&-zo laat op de luchthaven zijn. Oké, zei ik, de 15de welke dag is dat. Donderdag, zei ze. En ik geloofde dat zonder nakijken, omdat dagen en datums deel uitmaken van die mensen hun beroep. Wat zou ik beroepsmensen controleren? Blind vertrouwen. Dwaas vertrouwen. De 15de was geen donderdag. De 15de was een dinsdag.
En zo kwam het dat ik mijn vlucht kwijt was en ook bijna mijn job kwijt was. Het is nipt goed gekomen.
Maar weet ge waarom ik geen kalender in huis had? Wanneer men in de late lente afmonstert en in België komt, zijn er geen agenda's en geen kalenders meer te koop. Wanneer men dan in de late zomer weer vertrekt, is dat zonder kalender in het hoofd. Een luchtig leven, jawel. Maar met nadelen.
15 september 1981 was een dinsdag. Laat u niks wijsmaken.
Eind september hadden we het efkes over de huisspin (tekst 725, 'een gans jaar maart?' - seniorennet.be ) en dat ze dit jaar wat groter is dan andere jaren, dankzij veel insectjes door het zacht najaar. Spinnen van 7cm diameter. Zelf gezien. Wat als een huisspin zo groot wordt als een bloemkool, een spinisaurus … schreef ik er toen op los. Awel, zulke spinnen bestaan. Groter dan een voetbal. Niet in huis. Maar toch, ze bestaan. In de jungle van Zuid-Amerika. In Guyana en in Suriname werd er een gezien. Dat zijn er al twee.
Een spanwijdte van 30 cm (dertig!), vertelt ene Piotr Naskrecki opgetogen op zijn blog. Het beest is een Goliath vogel-eter Tarantula. Maar het dier eet geen vogels.
LM en ik zijn daar ooit een keer geweest, meer dan 20 jaar geleden. Het was bedoeld als uitstapje. De weg naar de inkom van de hallen was toen een slijk- & modderpoel, we begonnen ons namiddagje al met natte voeten.
We kochten er een kaasje (Goudkuipje) en een rolletje kruidenboter. En gaandeweg merkte ik dat het er muf rook. Bij een tapijtenstand en later ook bij een lederwarenstand viel het me op. Alsof de goederen daar tijdens de week bleven liggen in onverwarmde (vochtige) hallen.
De jongen van de tapijtenstand probeerde ons te doen geloven dat een kelim met de hand geknoopt was. Toen ik hem voorzichtig zei dat kelim geweven werd, niet geknoopt, en dat zoiets toch te zien was aan de draad, waren we plots luid-&-duidelijk geen vrienden meer. Oeioei. Híj zag het verschil niet tussen geweven en geknoopt, maar wíj waren de slechteriken ? Tja … dat soort plots agressief-defensief gedoe kennen we ondertussen al.
Na het nodige geslenter langs standen en kramen kwamen we bij een stand van Ename en LM vond dat hij wel een moment van troost verdiend had. Dat vond ik ook, alleen moest het voor mij geen Ename zijn, want dat woord deed met teveel denken aan ‘enema’, het Engels woord voor lavement.
Terwijl we aan dat tafeltje zaten keek ik eens naar mijn kruidenbotertje en ik zag dat de vervaldatum overplakt was met het etiket van de handelaar. Toeval? Ik prutste het etiket los en zag dat het rolletje kruidenboter al danig over tijd was. Ik ging terug naar de stand. Alleen. LM wil bij dat soort situaties niet aanwezig zijn. Bij de stand kreeg ik mijn centen terug, maar niet zonder discussie. Dat rolletje kwam zogezegd niet van bij hen … Gelukkig hing hun naam & adres nog aan het kruidenbotertje. ’k Ben gewoon wat luider beginnen praten om de omstaanders en de voorbijgangers te laten horen dat … en plots kwam het in orde. ’k Kreeg ineens wél mijn centjes terug.
Bij de auto vroeg LM of ik wou rijden. Watte? Ikke? En ik rij niet graag! Er hielp geen soebatten, ik moest rijden.
Was het de Ename, waren het schimmelige wasems in de hallen, waren het de uren in natte schoenen … Toen we thuiskwamen voelden we ons ellendig, rillerig en moe.
Wat me direct te binnen schiet over die namiddag, meer dat twintig jaar geleden: het was er toen muf, het was er toen klef. En wanneer ik ’s anderendaags het Goudkuipje open deed rook dat naar schimmel.
Hoe het nu is in de hallen zou ik begot niet weten. Nog altijd onverwarmd? Naar de beelden van Google Earth zijn de modderplassen toch al weggewerkt.
Fotograaf Max Ellis (UK) noemt zichtzelf een creatieve natuurfotograaf. Hij gebruikt aangepaste accessoires en voedsel om de modellen te lokken.
En natuurlijk, wanneer kleine pompoentjes gereed hangen, met daarin lekkere hapjes, dan komen ze en duwen ze hun kopje er in om de lekkernij er uit te halen. Dat levert plezierige foto’s op. De eekhoorn hierboven houdt alvast een verkleedpartijtje achterin de tuin van de fotograaf.
“De eekhoorns op deze foto’s wonen in hoge bomen achter mijn tuin. Ze komen elke dag om te kijken wat er voor nieuws hangt of ligt en onderzoeken het, gaan er mee aan de slag. Photoshop gebruik ik zeer weinig, enkel om onzuiverheden uit sommige beelden te halen. Om de accessoires op te hangen gebruik ik vislijn. Alles wat ge op mijn foto’s ziet zijn ware beelden.” Max Ellis
Zij die nooit eens angst kennen, kennen vaak geen moed, want werkelijke moed, is soms het overwinnen van de angst.van P²
Dat klinkt me zo heldhaftig. Een uitspraak die men zou toeschrijven aan een Romeins veldheer. Iets dat geschreven werd als slogan. Geschreven geweest gehad is. Hoe voltooider de verleden tijd hoe liever. Voort doen ondanks de angst … Dat soort moedig-zijn ken ik wel. Van horen zeggen en van zien.
Het heeft onder andere te maken met uithoudingsvermogen. Mantelzorgers zijn moedige mensen. Het uithouden ondanks de kommer van 'wat zal het vandaag weer zijn' … Telt uithoudingsvermogen dan als moed? Ja. Volgens mij wel. Er is kommer genoeg mee gemoeid.
----- Van iemand van de kinderen van Laura, ik denk dat het Uma was, hoorde ik ooit : “dapper is als ge bang zijt en het tóch doen.” Dat vond ik een zeer rake en ook een zeer mooie omschrijving. Dat er gradaties zijn van bang naar angst moest het kind nog ontdekken. Met dat parcours is ze bezig en ik hou mijn hart vast voor wanneer ze angst zal moeten leren hanteren. -----
‘want werkelijke moed, is soms het overwinnen van de angst’
Dat is een waarheid als een koe, ik heb het nu minder maar in mijn jeugd heb ik eens zo'n angst gehad voor een mondeling examen, dat ik na het laatste woord dat ik nog uit mijn mond kon persen, begon te janken. De juryleden, drie leerkrachten waaronder ons klastitularis, waren helemaal van hun stuk : “ Maar enfin je hebt het zo goed gedaan wat is het probleem !?! ” Daar had ik tussen mijn snikken door geen antwoord op. Ik mag er niet aan denken of de angst slaat me weer om het hart. RSC 2015
Kan dat wenen van opluchting geweest zijn? De ontlading, de decompressie. De druk moest er af. Opluchting is iets raars hé. De ene mens slaat blij de hand voor de mond, de andere springt een gat in de lucht. De ene mens slaakt een zucht à la oef, de andere mens barst in tranen uit. Soms heb ik al gedacht dat men pas aan de opluchting voelt hoe zwaar iets gewogen heeft.
Als men na een geslaagd mondeling examen in tranen uitbarst, dan denk ik dat de druk toen héél groot geweest is. Een buurmeisje had dat ook. Zij was onze oppas. Ze was elk jaar met glans en glorie geslaagd en ze kwam elk jaar eind juni wat zitten wenen bij mijn Ma. Van opluchting dat de examens voorbij waren.
'k Vind het eigenaardig dat uw leerkrachten het verschijnsel niet kenden, wenen van opluchting. Als kind zagen we het elk jaar bij de oppas. Decompressie.
Uw (klein)kind wil in nabije toekomst een boomhut. In kinder-tijd wil de nabije toekomst zeggen : vandaag nog. Ge ziet dat getimmer vandaag niet zitten. Dan is dit een mogelijk antwoord :
Een boomhut bouwen is grof hoor. Eerst een boom dood maken en dan aan een vriendje van hem vragen om heel dat gedoe te dragen … grof, zeer grof.Demetri Martin, overdenker
-----
“Mijn kleinkinderen hadden een boomhut tot vorig jaar, ze zijn nu te groot geworden, de boom was zeker niet dood, want hij staat er nog, de boomhut zelf raakte versleten en een beetje gevaarlijk.” Oei nee, natuurlijk sterft die boom niet van een boomhut. 't Zou maar erg zijn als een boom die de boomhut moet dragen daar óók zou aan dood zou gaan. En zo staat het er ook niet, dat die boom daaraan dood gaat. Het gaat over twee bomen. Het is de éérste boom die doodgemaakt wordt, die verzaagd wordt tot balken en planken voor een boomhut.
foto van ’t Net
En dan verlangt men van een twééde boom dat hij het gebinte voor de boomhut draagt, dat hij het gebeente van de dode boom vasthoudt, het gedurende jaren in zijn armen houdt.
Chot, 'k hoop dat het Demetri Martin nooit ter ore komt dat ik hier zijn bedenksel heb gedissecteerd.
Vooraanstaande kattefielen zijn het erover eens dat You Tube op poten gezet werd om met de medemens kattefilmkes te kunnen delen. Zelfverklaarde lifecoaches zijn het erover eens dat als een mens af en toe een kattefilmke kijkt, die mens er weer tegen kan voor een tijdje.
Natuurlijk zit er een hoop sentimentele rommel tussen de filmpjes -en ook de idee mijn kat, schoon kat- maar er zitten evenzeer pareltjes tussen, waarbij een mens vanzelf gaat glimlachen. Hier komt een jonge kattin haar kroost voorstellen aan haar vriend/in, die van geboorte hond is.
Bewonder hoe vlot en soepel de hond bij de ontmoeting overgaat van een speelse begroeting met de kattenmoeder naar de voorzichtige kennismaking met de jonkies en dan weer naar speels met de moeder.
Op dat erfje genieten de dieren, het baasje blijkbaar ook, en wij, wij mogen efkes meekijken naar een tafereeltje over affectie, zomaar ergens ter wereld op een achterkoertje.
Toen LM en ik hier pas kwamen wonen, 02/98, hielden we ons gedurende een paar weken bezig met de buurt verkennen. Te voet. De rust-stop na een uur wandelen was een café aan de kerk. Dat werd toen opengehouden door Tinneke en haar man. Zij waren bijna 70, of 70+. Zij met haar vlotte babbel was onze hoedster voor alle mogelijke malheuren die ons zouden kunnen gebeuren in de jungle van het dorpsleven. Een geboren caféhoudster.
Toen we na zes maanden terug kwamen van een contract aan boord was het café overgenomen. We snapten wel dat Tinneke en haar man het genoeg vonden na zoveel jaren maar voor mezelf vond ik het enorm jammer. Alsof ik een wijze tante kwijt was. Niet dat LM & ik zo vaak in dat café kwamen, maar áls we kwamen, was er het zonnig gelaat van Tinneke en was er haar babbel om ons en andere aanwezigen wegwijs te maken in de Ekerse geplogenheden en op de kronkelige paden van het Leven in Het Algemeen.
En er was de rustige aanwezigheid van haar man. Hoe hij heette weet ik niet meer. Eigenlijk weet ik niet of ik het ooit geweten heb. 'k Herinner me hem als 'de man van Tinneke'. Een stille schaduwfiguur, bezig met leeggoed en bakken drank en glazen spoelen. Tinneke was de ster in de straat rond de kerk. Hij gedijde in de rand van haar glorie.
---
Woensdagmiddag (30/09) was het zomers warm aan de bushalte bij Palfijn. Palfijn Merksem. Want er is een Palfijn Gent ook. In de krant vergissen ze zich al eens van foto. Als er iets te melden valt over het ene ziekenhuis plakken ze gegarandeerd de foto van het andere. Jan Palfijn was een BV avant la lettre hé.
Er zat een vriendelijk meneerke op de zitjes in het bushokje. 'k Ging zitten op het andere uiteinde van het bankje, of hoe die drie metalen zitjes heten. We knikten eens.
Plots klonk er een harde tik. Ik had hen zien aankomen en ik had hét zien aankomen. Vier jonge testosteron-wezens die van school kwamen en het nodig vonden om ons met een harde tik op het glas te doen schrikken. Zelf schrok ik niet maar het meneerke wel. Geldingsdrang. Storend gedrag heet zoiets nu. 'k Keek eens naar de andere jongens die stonden te wachten. Zij waren in het blauw gekleed. Een andere school. Ze keken vóór zich en zij hadden duidelijk geen zaken met het gedragsgedoe en de oergeluiden van de alfa-schepsels die zojuist langsgekomen waren.
Het meneerke reageerde niet. Misschien had hij buiten die tik niks meer gehoord. Misschien was hij hardhorig. 't Zou kunnen.
In de bus zat hij recht over mij en ik had het gevoel dat ik hem moest kennen van ergens. Maar van waar?
Toen we uitstapten, allebei aan de eindhalte in Ekeren, ging hij traag, met de handen op de rug, dezelfde kant uit als ik. Ik stap voorlopig nog iets minder traag en ik ging hem voorbij. Toen ik onze voordeur bereikt had was ik het meneerke al helemaal vergeten, want er moest soep gemaakt worden.
Vanmorgen werd ik wakker met de gedachte 'de man van Tinneke'. Ik wist ineens van waar ik die blauwe ogen kende en die betrouwbare wangen, het meneerke was de man van Tinneke.
Wat zat hij alleen te doen in dat bushokje in Merksem? Wat liep hij alleen te doen aan de eindhalte in Ekeren? Ik had hem nog nooit alleen gezien. Met de handen op de rug, had ik hem zien stappen, niet met Tinneke aan zijn arm.
Ik vrees dat Tinneke naar Le Grand Café is, en hij wacht nu tot hij bij haar de glazen mag gaan spoelen.