te gast bij Wim Helsen, Jeanne Devos met de Exodus uit het Oude Testament
3/05 Toen sprak Jahwe "Doe uw schoenen uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond 3/07 Ik heb de ellende van mijn volk gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord. Ik ken hun lijden en ik daal af om mijn volk te bevrijden. 3/10 Ga er dus heen, ik zend u. Gij moet mijn volk naar de vrijheid leiden." 3/11 Maar Mozes sprak tot God: "Wie ben ik dat ik naar Farao zou gaan en dat ik uw volk uit Egypte zou leiden?" God antwoordde: "Ik zal er zijn." 4/10 Maar Mozes sprak tot Jahwe: "Ik ben geen redenaar, ik ben dat nooit geweest en ik ben het ook nu niet. Ik spreek moeilijk en traag." 4/12 "Ga nu maar, ik zal u bijstaan als ge spreekt en u ingeven wat ge moet zeggen." Maar Mozes bracht hier tegenin: "Neem mij niet kwalijk Heer, zend liever iemand anders." 4/14 Jahwe sprak "Uw broer Aaron de Leviet is er toch nog? Ik weet dat hij een goed spreker is. Ik zal u beiden bijstaan als ge moet spreken en u ingeven wat ge moet doen. Hij zal uw mond zijn." Exodus – Oud Testament
sociale geplogenheden Nieuwe buren welkom gaan heten, gaan aanbellen, dat hebben LM & ik nog nooit gedaan. En voor ik LM kende heb ik het zelf ook nooit gedaan.
Gedeeltelijk uit schroom (willen die mensen dat wel?) en voor het overgrote deel omdat de nieuwkomers, die we van haar noch pluim kennen, niet van in het begin moesten weten dat onze woonst 12 maanden op de 24 onbewoond was vanwege contracten bij de koopvaardij. Want bij een kennismakingsgesprek komt ook de job ter sprake hé. Dus eerst gaan kennismaken om vervolgens te zeggen dat we de helft van de tijd afwezig waren, kweeni.
In ons geval heeft de job een duidelijk merkbare stempel gedrukt op ons sociaal leven. Maar dat wisten we van in het begin, dat maakt deel uit van de neveneffecten.
‘k Zal de nieuwe buren wel aanspreken, bij gelegenheid en we doen dan een babbeltje op de stoep, op het tuinpad, op de inrit, op het pleintje tussen de garages, bij de vuilnisbakken, op weg naar de bushalte, op weg naar de supermarkt …
Maar gaan aanbellen om hen te verwelkomen? Nee. Liever niet, ‘k zou mezelf opdringerig vinden.
uit de reeks keukenblunders : de elastiekjes Het was de dag na vertrek uit haven en we hadden verse proviand aan boord. De chef-kok had ongeveer de hele voormiddag in de koelkamers doorgebracht om de marchandise te herschikken tot alle artikelen op hun eigen plaats gestouwd waren. De tweede kok/bakker had voor de lunch gezorgd en na de middagservice konden we van 13h tot 15h gaan siësten. (service coupé, heette dat toen)
Behalve de koksmaat, hij mocht die zondag overuren doen. Peterselie hakken. Niet één bosje, het waren een paar bakken vol bosjes. Die moesten allemaal fijngehakt worden en ingepakt worden, klaar voor de diepvriezers. Dat zijn de koelkamers op -20°C De chef zei in het buitengaan "De steeltjes moogt ge in de grosse caisse doen".
De grosse caisse is de allergrootste kookpot van de keukenbatterij. Ik denk een 80L inhoud. Hij wordt nooit vol gebruikt natuurlijk. Wel halfvol, om bouillon te trekken. Dus 40L bouillon per keer, goed voor ongeveer vier à vijf dagen. En daar mochten al de steeltjes van al de bosjes peterselie bij. De pot bouillon was het troetelkindje van die chef.
’s Anderendaags neemt de chef de nodige bouillon om aan de soep te beginnen. Dat gaat met pollepels van een liter. Op hoog vuur begon de soep vreemd te ruiken. Naar rubber. Soep die naar rubber ruikt …? Misschien lag er ergens een paar keukenhandschoenen op een te warme plek ?
Wat was er gebeurd: de koksmaat had voor hij de peterselie begon te hakken alle steeltjes van de bosjes gesneden en die pakjes met steeltjes in de bouillon gekiept, met de elastiekjes er nog aan. Met de elastiekjes er nog aan! Op laag vuur in de bouillon gaven de elastiekjes geen merkbare geur af. En wanneer een keuken in bedrijf is zijn er zoveel aroma’s die een geur kunnen maskeren. Maar ’s anderendaags in de voormiddag op hoog vuur begonnen die elastiekjes wél merkbare geur af te geven. Ramp³.
Hoe had de chef die elastiekjes niet zien liggen in de liter-pollepels? Toen waren ze nog beige. Nu zijn elastiekjes in de voeding blauw. Toen nog niet.
Ongeveer 40 L bouillon was verkorven. En er was weer 24hrs of langer nodig om opnieuw bouillon te trekken.
De soep van die dag mocht overboord, de bouillon mocht overboord en als het aan de chef gelegen had ging de koksmaat ook overboord.
40+, niet de meest rustige periode in een mens haar leven. De kinderen zijn aan het puberen, de echtgenoot heeft een midlife en Pa & Ma leven alweer lang genoeg alleen om hun eigen eigenaardigheden óók tot volle bloei gebracht te hebben. Kortom, de fleur van het leven, de leeftijd van 40+.
Pa had jaren geleden de oude tuinroller weggedaan en vervangen door het model dat voor gebruik met water gevuld wordt om gewicht te maken en na gebruik, voor gemakkelijk transport, weer kan worden geleegd.
Een concept waarin hij zich toen kon vinden. Zijn dochters hadden ook moestuinen en die roller kon licht & vlot & handig van tuin naar tuin vervoerd worden. Het toestel zou overwinteren bij de oudste dochter in de garage, daar was meer plaats dan in zijn tuinhuis. Vandaag kwam ze de roller ophalen.
Na het koffietje met Ma stond het toestel al gereed naast haar wagen. "Da's echt onze Pa hé, zo zorgzaam", dacht ze met een glimlach.
Toen ze de roller in de kofferbak wou heffen bewoog het ding geen millimeter. Zij ging terug naar de keuken en vroeg waar ergens ze de roller mocht legen. Waarop Pa, tamelijk tevreden over zichzelf met zijn oplossing van eigen vinding: "Die moet ge niet meer legen, meiske, nooit meer. Daar zijt ge van af. Uw zuster zei dat het water daarin zo vreselijk-rot gaat stinken, daarom heb ik hem gevuld met cement."
oma heeft een scooter ! De Steenstraat is afgezet. Er zijn ingrepen gepland. Het verkeer wordt omgeleid langs bij ons.
Daardoor zijn wij sinds een week of wat een drukke straat. Tijdens de spitsuren dan. En ’t is dorpsdrukte, niet echt storend. 16h : schoolkinderen, bussen & busjes en gisteren ook een Oma met een seniorenscooter. Een tamelijk jonge Oma voor zo’n scooter.
Op de stoep hier rechtover zag ik tussen de kinderwagens en de fietsjes de scooter behoedzaam naar voor wielen. De oma had zo’n ouderwets plastic regenkapje aan. Nog van háár Oma? En op haar schoot zat een kostbare vracht in een sjaal gebonden : een kleuter.
Dat moet zalig zijn, op de schoot bij Oma in een scooter naar huis rijden. Veel gezelliger dan helemaal alleen achterop de fiets vastgesnoerd zitten in een plastic kuip waar enkel zijdelings iets te bekijken valt. Of moeten meerijden in zo’n kinderbak op de hoogte van de uitlaatpijpen van de auto’s. Dan liever op de schoot bij Oma!
Het drizzelt een beetje, maar dat maakt niet uit. Seffes zijn ze thuis daar is het droog. Daar zijn warme handdoeken. En misschien is er een pannekoek. Met choco.
‘k Kan me voorstellen dat de Oma echt blij was toen haar scooter geleverd werd : nu kan ze terug de kleine gaan afhalen van school en haar kabouter een uurtje of wat bijhouden.
m Ja, met choco, 'k ben er bijna zeker van. EZW-06/2012, HiH-12/2014, herzien
de Tuinstoel van haar Oma Kort na de zomer was hij bij haar ingetrokken. Hij was mécanicien en hij hij kon overweg met metalen, lassen en zo … Dat zal van pas komen ook, dacht ze, een Handige Harry in huis.
Ze had als eens iets over een barbecue laten horen, maar dat was er nog niet van gekomen. Ze had zo’n uitgesneden metalen ton in gedachten, met daarin een rooster. En met een onderstel. De werkwijze staat uitgelegd op het Net. Maar er was geen haast bij.
En op een dag, ongeveer zes maanden later, stond er een verrassing voor haar klaar. Mevrouw had een barbecue gevraagd? Mevrouw kreeg een barbecue!
Ze kon nog net een gil bedwingen. Dat meubel was vintage! Die stoel had ze nog gekregen van haar grootmoeder! Die stoel stond klaar om opgeknapt te worden …
En ze moest het hoofd buigen voor een feit : in denkwerk is hij een knoeierd. Maar zijn goed hart is een realiteit, dus houdt ze hem, want hij is een goeierd.
aquagym ~ een poging Mijn zus doet sinds kort aquagym en dat ik ab-so-lúút mee moet! 'k Ben helemaal overtuigd van het nut en de heilzame werking van aquagym maar ik vind zwembaden akelig.
Het galmt er.
Als kind vond ik dat niet erg, integendeel, het gejoel dat men al hoorde bij het binnenkomen maakte deel uit van de sfeer, was een deel van de voorpret. Later heette dat gejoel lawaai en kreeg ik er hoofdpijn van.
Er hangt chloor in de lucht.
Vroeger vond ik dat ook de chloorgeur erbij hoorde, tot de dag dat die geur me de ademhaling bemoeilijkte. Met bleekwater voor huishoudelijk gebruik heb ik geen moeite. Die geur vult niet de hele ruimte en die geur is ook zo weer weg. Maar als alle beschikbare ademlucht chloor bevat wordt het ineens iets anders. Dan moet ík daar weg. 'k Denk dat het van '86 of '88 geleden is dat ik nog in een overdekt zwembad geweest ben.
Een openluchtzwembad dan? Daar is de lucht oké ... Nee, daar is op warme zomerdagen teveel volk & ook herrie soms. Ik heb geen zin om aan de ingang rechtsomkeer te maken en onverrichter zake naar huis te komen. Daarom ga ik gewoon niet.
Een zwemvijver? Nee ook niet. Liever niet. Eigenlijk helemaal niet. In vijvers zitten beesten. Ik ben dan wel het grootste beest in die poel, maar ik moet niet hebben van dat klein gekrioel in stilstaand water. Dus blijf ik eruit.
Een meer dan? Daar zit zowat stroming in en dat beweegt dan toch. Nee ook niet. Ik ben bang van groot stilstaand water want de onderliggende stromingen betrouw ik niet. En die zoetwaterbewoners ook niet. Ooit ben ik eens samen met mijn zus Laura en haar 4 kinderen naar een meer geweest en ik heb heel de namiddag op de uitkijk gestaan of niet een of ander monster de kinderen zou meesleuren naar donkere koude diepten. Ja, iémand moet toch met die onwaarschijnlijkheden rekening houden hé. En dan die moddergeur...
De zee! Dat is geen stilstaand water. Welke zee? In de Noordzee zitten kwallen, de Middellandse zee is een open riool/beerput en in nog zuidelijker wateren zitten haaien.
Het enige wat me rest is een privé openluchtzwembadje : geen galm, geen chloorlucht, geen beestjes, monsters, riooltoestanden, kwallen of haaien. Maar een zwembadje zal hier op het terras (2 hoog) moeilijk worden. Jammer. 'k Had graag iets over water geschreven vandaag, maar dat lukt dus niet. m EZW-12/2011, HiH-12/2014, bijgewerkt
een achtergelaten boodschappenlijstje 1 flesje tabasco 1 pak water keukenpapier
En dat is het. Op een stukje karton van 4 op 4 cm. Een keurig handschrift, goed leesbaar, men heeft de tijd genomen om het te schrijven. Vermoedelijk een oudere persoon. Denkelijk een man. Hij heeft het zelf opgeschreven, op een stukje karton omdat niks bruikbaars weggegooid wordt. Misschien heeft hij in een atelier gewerkt? Daar wordt ook op van alles geschreven, op hout, lei, karton, het hoeft geen papier te zijn.
Zijn echtgenote heeft het gedicteerd. Of zijn dochter. Die twee vrouwen waken er over dat ze hem bezig houden en in beweging houden en zijn ego onderhouden. Daarom moet Pa het zelf opschrijven.
Omdat de dochter paprika’s aan het spoelen is : schrijft gij dat efkes Pa? Mijn handen zijn nat. Omdat haar moeder ‘haar bril niet vindt’: schrijf gij dat eens, Jean. Hem vooral bezig houden, had de dokter gezegd. En Jean schreef dus zorgvuldig op wat de vrouwen in zijn leven vonden dat hij nog aankon:
- een flesje tabasco Pa, voor bij de spaghetti. - een pak water Jean, ’t is de laatste fles. (6 x 1,5L = 9kg) Zo’n pak water van 9 kg kan hij na een leven van fysieke arbeid nog zeker heffen. Daarover waren de moeder, de dochter en de huisarts het eens. - een pak keukenrollen, dat weegt niks, maar het maakt wel de caddie vol. Dan heeft hij het gevoel dat hij met een volle kar naar huis komt, dat hij het zwaar werk doet en aankan, voor de vrouwen in het huis.
het lijstje bevat iets voor fysieke kracht : 9 kg aan water, iets voor het ego, de caddie vol maken en iets voor de focus, een flesje/doosje tabasco vinden in de afdeling kruiderijen en tafelzuren.
Jean gaat niet om boodschappen, hij is op missie. En de vrouwen in zijn leven zien hem graag:
- Ma, zou hij nog weten dat het groene tabasco moet zijn? - Laat maar zo meiske ..., laat maar zo.
Het eist zijn tol, iemand graag zien voor wie de wereld nog 4cm op 4 is.
te gast bij Wim Helsen, Herr Seele met De avonturen van Pa Pinkelman & Tante Pollewop van Godfried Bomans
Tante Pollewop zoekt Pa Pinkelman
Reeds gedurende vijf maanden leeft Tante Pollewop in het Tehuis voor Corpulente Dames en kwijnt daar gestadig weg. Zij wordt steeds neerslachtiger en steeds dikker. Dit nu is aldus gekomen.
Na Kareltje en Flop in Bussum te hebben achtergelaten, is zij met Pa Pinkelman in haar eigen huisje getrokken en daar onmiddellijk thee gaan zetten. U herinnert zich dat toch wel? Maar reeds de volgende dag is er een ambtenaar gekomen om te informeren ‘hoe het eigenlijk zat’. Pa Pinkelman haalde uit de broodtrommel alle formulieren, die hij in zijn lange leven niet had weg gegooid, maar er ontbraken er acht en dertig.
Tante Pollewop vond er toen in haar naaidoosje nog drie, waaronder een verklaring dat zij geboren was en een oud schoolrapport. Maar het was lang niet genoeg voor de ambtenaar. Hij wilde met dertig formulieren genoegen nemen, maar daaronder ging hij niet. Hij liet niet met zich spelen, zei hij. Hij was niet gek.
klompen & de slippers van mijn leven platijn / plattijn : Benaming van zeker schoeisel, dat in verschillende tijden een verschillenden vorm had; inzonderheid een schoeisel, bestaande uit een houten onderstuk, met van boven een riem om het onder den voet te bevestigen.
Trip, muil op houten blok. Eertijds soms ook van een ijzeren beslag voorzien.
De platijnen dienden om den voet in te steken als men dezen bij het gaan niet vuil of nat wilde maken, of om des winters niet met den kouden vloer in aanraking te komen.
‘een schoen met houten zool en lederen bovenbekleding’.
-------
Ziezo, dat weten we ook weeral.
De beschrijvingen doen me denken aan de Zweedse klompen. Zo rond ’81 waren ze nog overal te verkrijgen. Men zag ze ook overal. Ze werden veel gedragen door mensen met staande beroepen. Verpleegkundigen, de mensen van de bakkerij, de mensen van de keuken… Ik wou ook zo’n paar. Witte. Om te dragen aan boord. Klompen met ingebouwde steunzolen! Gedaan met de vermoeide benen en de pijnlijke enkels ’s avonds.
En klompen zijn niet open aan de teen. Dat is een groot voordeel wanneer het schip bulk vervoert en het kolengruis of de bauxiet of het ammoniumsulfaat door de deuren komt binnenwaaien en zich in hoeken en spleten nestelt.
De kok en de bakker droegen ze toch ook, waarom ik dan niet? Kermille, dat ik daar niet eerder aan gedacht had. En ik kocht gelijk twee paar. Witte voor tijdens de service-uren, zwarte voor de uren van onderhoud.
Waar ik niet aan gedacht had, was dat aan boord de vloerbekleding op een stalen plaat ligt en dat daardoor het geluid van de klompen in het kasteel (de bewoning) veel verder draagt dan in een gebouw aan de wal. En aan boord is er altijd wel iémand die slaapt of moet gaan slapen, omdat er de klok rond gevaren, dus gewerkt wordt.
Van de klompen van de kok en de bakker had men zo geen last, onder de keuken liggen geen cabines, daar liggen het magazijn en de koelkamers. En de keuken heeft een betegelde vloer, daar ligt een dikkere chape dan in de andere ruimtes en op alle andere decks, waar een lichtere vloerbekleding ligt. De derde dag werd ik verzocht mijn klompen uit te laten. Oók in de mess, want daaronder lagen de cabines van de bemanning.
Iedereen werd er oren-dol van, van die houten zolen, behalve de keukencollega’s en ik. Ik zweefde op mijn klompjes, maar ik kon ze dus niet meer dragen. Daar ging mijn goed idee. De klompen konden al terug de valies in en het contract zou nog zes maanden duren. ‘k Had wel ander schoeisel bij, maar dat was de bedoeling niet hé. Dat waren trouwens geen werkschoenen.
In Brasil ben ik dan geschikte werkschoenen gaan zoeken. Van het plaatselijk aanbod kwamen enkel slippers in aanmerking. De solide versie van het strandschoeisel, op stevige rubber plateau’s van ongeveer 2cm dik. Antislip-slippers, met onder de zool ribbels tegen de aquaplaning. Heel stille en stevige, veerkrachtige, heel bruikbare en comfortabele werkslippers, gevonden in een onooglijk winkeltje in een havenbuurt. ‘k Mis ze soms nog, ze liepen zo mals! ‘k Had toen drie paar moeten kopen. Of 30 paar, van ’81 tot nu.
te gast bij Wim Helsen, Johan Braeckman met 'De Elementen' van Euclides
Algemeenheden
Dingen die aan een ander ding gelijk zijn, zijn ook aan elkaar gelijk. Als men aan gelijke dingen, gelijke dingen toevoegt, zijn de totalen ook gelijk. Als men van gelijke dingen gelijke dingen afneemt, zijn de resten ook gelijk. Dingen die met elkaar overeen komen zijn gelijk. Het geheel is groter dan het deel. De Elementen, Euclides
De invloed van de Elementen is enorm groot, het bleef een basiswerk in het onderwijs en de meetkunde tot in de twintigste eeuw. De strikte methode om met behulp van de rede vanuit slechts enkele axioma's verscheidene theorema's te bewijzen bleef van belang in de ontwikkeling van de wetenschap en de wiskunde. Het beïnvloedde ook het werk van wetenschappers - zoals Nicolaus Copernicus en Isaac Newton, wiskundigen en logici - bijvoorbeeld Bertrand Russell en Alfred North Whitehead en filosofen als René Descartes en Baruch Spinoza.
‘k Ben geen arachnofoob die wild begint rond te stampen bij het zien van een spin, maar ik ben evenmin een arachnofiel die de diertjes in saaie bakjes verzamelt.
‘k Wil gewoon eerst laten horen dat ik die twee moeilijke woorden opgezocht heb.
Dood maken doe ik niet, spinnen eten insecten. Ik niet. Dus zijn spinnen nuttiger diertjes. Volgens mij is er genoeg plaats op deze planeet en ook in ons appartement voor, buiten ons twee, nog een aantal wezens.
Behalve in de douche. Douchen doe ik liefst alleen. Sommige spinsoorten hebben vier paar ogen. Dan voelt een mens zich toch bekeken zeker.
Spinnen hebben af en toe water nodig voor het een of ander, iets met chitine, als ik het goed begrepen heb. Er zit al eens een spin in de douche. Die schep ik er dan uit met een stukje karton van de geurstaaltjes. Er zitten genoeg kartonnetjes in dat mandje voor een heel spinnenseizoen. En dan wip ik de spin boven op de kast. Uit het raam gaat niet, we hebben zo’n hoge reep kipraam in de badkamer, ik krijg de spin langs daar niet buiten.
Toen we hier pas woonden, zette ik de spin in de wastafel, maar dat doe ik nu niet meer.
Er zat eens een spin in de douche, op weg naar water. Ik nam haar op een kartonnetje, en ik had geen zin om mijn badjas weer aan te trekken en naar het raam van de slaapkamer te stappen om de spin buiten te zetten. Daarbij, het beestje moest niet in de slaapkamer zijn, het was opzoek naar water. Dus dropte ik de spin in de wastafel. Dat leek me een logisch alternatief voor de douche.
Toen ik uit de douche stapte was ze niet meer te zien. ‘k Was ze eigenlijk al vergeten. Uit het oog, uit het hart.
Toen den echtgenoot de badkamer in gebruik nam begon hij met tandenpoetsen en ging dan over op gebrul. Ik sprong de badkamer binnen klaar om hem alle mogelijke eerste hulp te verstrekken, maar het was de spin die hulp nodig had. Het beestje was uit de afvoer tevoorschijn gekomen en voor LM was het een territoriumkwestie, een van de twee moest wijken.
Aangezien LM de grootste van ons drie was, ordonneerde hij mij de spin weg te maken. Ik opnieuw met een kartonneke in de weer en vermits Spinnekop waarschijnlijk voldoende waterdruppels gevonden had in de afvoerbuis, bracht ik haar naar de vensterbank van de slaapkamer.
Dus nooit nog spinnen in de wastafel. Altijd bovenop de kast. Daar kunnen ze hun beurt afwachten. Daar zitten ze dan in zijn nek te kijken tot hij weg is. Maar dat weet hij niet.
te gast bij Wim Helsen, Koen Fillet met een tekst van Maarten Boudry
Er is een gegevenheid in het talig geschrevene, althans voor zover het zich aandient in inscripties van betekenaars, dat zich ten enenmale onttrekt aan elke betrachting tot aanschouwelijk-worden, als ware het een verdwijnpunt van herme(nue)tische verdichting. Precies dat nu, wat zich aandient als het elusieve/allusieve in elke taligheid (cf. Derrida) verhult een zeker manco (Lacans ‘objet petit a’), de verknoping in het web van betekenaars. Het on-denkbare kan zich niet laten schrijven zonder zichzelf op te heffen, zonder zich als het ware te ver-denken.
over zon en zeep en bloedgeven Bloed geven vond ik een plicht maar ik ben bang van naalden. En dat bang zijn beterde niet met de leeftijd. Echt niet. In de zomer van '88 kreeg ik de kans om komaf te maken met die naaldenfobie.
Het was een zeer zonnige ochtend en ik stapte naar de bakker in het centrum van de gemeente, de berg af. De deur van het café stond open en Josiane (de bazinne) was daarbinnen aan het schrobben dat het schuim tot halverwege de stoep kwamen gezweefd. Gezwoven. Het rook fris naar propereteit en bruine zeep en de vlokken schuim twinkelden in de ochtendzon. De wereld blonk.
- Ge zijt al zo vroeg bezig, Joske, andere openingsuren? - Neenee, ik ga sebiet bloed geven, dus doe nu ik de kuis hé. Straks zal dat niet meer gaan.
En of ik mee ging.
Bloed geven … ikke. Met een naald. In mijn vel. Zelfs tot helemaal in mijn ader. Op slag blonk de wereld vele minder.
Mijn andere hersenhelft hield het rationeel: Josiane had een drukke job, een gezin en was 26j. Ik was 36j, weeral eens met verlof, en ik had buiten de job geen noemenswaardige verplichtingen. Wie van de twee zou er eigenlijk bloed moeten geven. Juist ja. En ik voelde de schaamte van mijn kippevel naar mijn binnenste kruipen. Dus ging ik mee. We moesten verder bergaf en met mijn gemoedsrust ging het ook zo.
In het paviljoentje werd Josiane begroet als een oude bekende en ze stelde mij voor als kandidaat-bloedgeefster. Dat deed ze zó opgetogen dat ik heel efkes dacht dat bloedgevers een premie ontvangen per nieuwe rekruut.
Zij mocht doorlopen, ik moest een vragenlijst invullen. Op die vragenlijst werd ik afgekeurd: ik kwam te vaak in malariagebieden. 'k Mocht geen bloed geven. 'k Ging buiten op het bankje zitten wachten. Ik had geen naald gezien en geen bloed gezien en de zon scheen. Ik was opgelucht. En tegelijk gegeneerd dat ik zo opgelucht was.
- Awel? Waar waart gij nu ? vroeg Josiane toen ze buiten kwam. - Awel, ik ben afgekeurd vanwege de koopvaardij. 'k Ben te vaak in malariagebieden. - Ah. En hébt gij malaria? - Niet dat ik weet ... - Tiens.
Nu nog, wanneer ik aankondigingen zie dat er bloedinzameling georganiseerd wordt en hoewel ik qua leeftijd zelfs niet meer in aanmerking kom, ruik ik zon op vlokken zeep en voel ik een mengeling van opluchting en schaamte.
te gast bij Wim Helsen, Siska Schoeters met 'De romantische komedie' van Stephanie Coorevits
Reeds als kind zag ik opvallende discrepanties tussen de familie Tanner en de familie Coorevits. Tot op de dag van vandaag heb ik bijvoorbeeld nooit tegen mijn ouders, zussen of broer gezegd dat ik van hen hou. Wij zeggen zulke dingen niet tegen elkaar. Niet omdat we elkaar niet graag zien, integendeel – gewoon omdat het nu eenmaal niet in onze aard ligt om kwistig met emoties te sproeien. Mocht ik het ooit in mijn bolle hoofd krijgen om mijn liefde uit te spreken ten aanzien van mijn familie dan zouden ze 1. Wegkijken 2. Ietwat ongemakkelijk op hun stoel beginnen draaien en 3. In het beste geval iets mompelen in de zin van ’dat is goed, kind’ – maar waarschijnlijker is dat ze me keihard zouden uitlachen. Ik vind dat niet erg. Grote emoties geven me een ongemakkelijk gevoel en ik ben van mening dat als je na dertig jaar intensief contact nog steeds blij bent om de ander te zien, dat meer zegt dan drie onnozele woordjes die zo vaak gebruikt worden dat ze hun betekenis volledig hebben verloren.
Dat had ik heel graag gekund, op de vingers fluiten. Niet om er frivole of gekke dingen mee uit te halen maar om signalen te geven naar mensen die te ver af staan om stemgeluid te horen. Of wanneer er teveel lawaai is om iemand te horen. Een fluitgeluid is hoog en scherp en snerpt door de andere geluiden door.
Niet dat ik heelder toonladders zou fluiten, maar als ik een stuk of vier signalen had kunnen fluiten zou ik daar heel blij mee geweest zijn. Toen. Nu is dat zo niet meer nodig. Ons actieterrein is niet zo groot meer.
Oefenen? Oefenen heeft niet geholpen. Ik produceerde hoogstens wat blaasgeluiden gelijk een boze kat. Of ik schoot in een lach. En fluiten en lachen tegelijkertijd, dat gaat niet, mijn lippen wisten niet meer wat ze eerst moesten doen. En ik ookni.
Later, na een paar verbouwingen aan mijn gebit, kon ik zelfs niet meer gewoon fluiten. Dat vond ik eerst eigenaardig. Misschien is het een kwestie van wennen, dacht ik, of oefenen. Maar mijn fluitvaardigheid keerde niet weer. Dat vond ik jammer. Want ik floot toonvast hoor, ook al zing ik vals. Zingen kan daarom enkel onder de douche. Fluiten kon ook in de woonkamer, in de keuken, in de inkom, in de nachthall & de berging, op het balkon, op het terras, in de slaapkamer, in ‘t bureau en in de garage. Eventueel ook in de lift, als er niemand bij was. Fluiten vergrootte dus aanziénlijk mijn toonkunstig territorium. Helaas. Sinds ik niet meer kan fluiten heb ik enkel nog de douche als muzikaal toevluchtsoord.
Mijn zus Laura kan het wel fluiten, en op haar vingers fluiten ook. Wanneer zij haar volk aan tafel moet roepen fluit ze een signaal dat over een prairie van 3 ha hoorbaar is. Zelfs wanneer mist de geluiden dempt. En ook wanneer er sneeuw ligt die de geluiden opslorpt. Zo goed kan mijn zusje fluiten.
Ze heeft eens een jaar en langer met blokskes op haar tanden gelopen. Toen ging het fluiten niet zoals ze het wou. Ze gebruikte bij etenstijd een koebel die had ze nog van in Melchtal. ‘k Wou haar een triangel cadeau doen om buiten aan de keukendeur te hangen. Maar dat vond Ma Dalton toen niet nodig. Ze kan allang terug fluiten nu en dat doet ze weer goed. Nu Grandma Dalton. Een holster aan elke kant van het schortje zou haar tenue compleet maken.
prenten kijken in november Zonnig, koud en droog. Bij zulk herfst- & winterweer mochten we buiten spelen. Zo lang het maar droog bleef. Ingeduffeld als poolreizigers renden wij onszelf blozende wangetjes.
Bij grijs en vochtig novemberweer zoals vandaag werden we binnen gehouden. Dan haalde mijn Ma al eens de prentenboeken uit de kast. Prentenboeken waren geen beeldverhalen hoor. Die kwamen bij ons thuis niet binnen want ‘daar wordt men lui van’.
Mijn Pa zat mee Suske & Wiske te lezen op familiebezoek waar beeldverhalen in huis waren. Daar mocht het dan wél … ?
De prentenboeken waren 'de boeken van Oma' met verhalen en de prenten had men twee generatie vóór ons bijeen gespaard met chocoladepunten. De prenten waren ooit ingekleefd met vloeibare lijm, uit een klein glazen flesje met een rode rubberen dop. Arabische gom. Dat woord snapte ik niet, want een gom diende om te gommen. Maar gom uit Arabië was vloeibaar en men kon er mee lijmen. Er was zelfs een film over Arabië, maar die ging niet over gom. 1962, Lawrence of Arabia , https://nl.wikipedia.org/wiki/Lawrence_of_Arabia_(film)
De prentenboeken waren breder dan ze hoog waren en de prenten stonden afwisselend links en rechts in de tekst. Met die boeken moesten we aan tafel blijven zitten omdat ze nog van Oma geweest waren. Ze werden niet in de sofa of op het tapijt gelezen zoals Jip en Janneke. En niet met betterfoodhandjes ookni! Laura was pas drie maar elk soort illustratie boeide haar. Toen al.
Een paar dagen geleden was ik op zoek naar iets en ik kwam illustraties van Blanche Fisher Wright tegen. Zij tekende helemaal in de sfeer van die prentenboeken van Oma. Over Blanche Fisher Wright zijn zeer weinig gegevens te vinden op ’t Net. Enkel dat ze als illustrator actief was in de jaren 1910. Dat kan kloppen, Oma is geboren in 1908 of daaromtrent. Fisher Wright is niét de illustrator van de prentenboeken van Oma, maar haar tekeningen hebben wel dezelfde sfeer.
Er zijn de prenten over gewone mensenkinderen, zoals u en ik, en er zijn de prenten over prinsen en prinsessen. En pages. Page worden leek me haalbaar.
Amai, als ik de precisie-instructies op TV zie, dan eh, dan zal ik maar ik iets bekennen : ik heb in mijn leven nog nooit een frietketel bediend. Sinds '52, wil dat zeggen.
Dat is zo gegroeid en ik heb dat laten bestaan omdat ik, de geschiedenislessen indachtig, doodsbenauwd was van kokende olie.
Nog voor ik groot genoeg was om met mijn neus boven het aanrecht te komen, mocht ik meehelpen in de keuken. 'k Heb een zeer levendige herinnering aan de keuken in de Mommaertsstraat (Brussel), 'k zal toen vier jaar geweest zijn. Mijn moeder was aan het afwassen, de zon scheen binnen en ik wou per se helpen. Ik drong aan. Ze gaf me een lepeltje om af te drogen. Dat was beneden mijn waardigheid want ik was al bijna een jaar 'grote zus' en wou dus het echte werk.
Ik sleepte een stoel naar de keuken, spreidde een handdoek over de zit en eiste zo ongeveer van mijn moeder dat zij daar een teloor zou opzetten. Ik heb met de vier tippen van de handdoek dat bord staan droog boenen tot mijn moeder klaar was met de afwas. De stoel had springveren in de zitting. Misschien was het dat wat me aan de gang hield.
De zon scheen volop binnen, het was een achterkeuken en de duiven roekoeden. Toen was geluk nog heel gewoon - 1956.
Jaren later woonden we ergens anders en stak ik al een eind boven de potten uit.
In een huishouden waar én Pa én Ma een winkel hebben, was elke hulp welkom. Zodoende leerde mijn Moeder me koken, dieet-koken. Zij hartpatiënte (sinds haar 16j) en hij toen al suikerpatiënt. Dus: eten maken - iedere avond intijds een maaltijd op tafel. Pa & Ma sloten elk hun winkel om 19h en aten thuis om 19h30. Dat is te laat voor de jongsten, zij aten om 18h. Eten opwarmen voor Pa & Ma? Nee, dan wordt het vettige prak en juist zíj twee mochten dat absoluut niet hebben. En microgolf bestond nog niet. Dat betekende twee keer koken hé. Afruimen, afwassen, opruimen, huiswerk maken. Slapen en 's anderendaags om 06h er terug uit. Soms denk ik dat ik nu nog aan het uitrusten ben van toen.
Voor één ding heb ik het been stijf kunnen houden: ik wou niet werken met de frietketel. Die moest uit de kelder naar boven gehaald worden en ik zag me de trap niet doen met zo'n zwaar ding.
Ten tweede, ik wou geen kokende olie met lastige zusjes die mekaar achterna zaten ipv hun huiswerk te maken. Wisten die twee Groten veel wat er thuis allemaal gebeurde wanneer ze er niet waren. Geen frietketel dus. En bij uitbreiding geen oven. Die schotels zijn ook meer dan 100°C wanneer ze er uit komen.
Dat heb ik erdoor gekregen : geen frietketel en geen oven. Ja, het was dat of helemaal geen eten. Dat ik mijn positie toen niet méér uitgebuit heb ligt waarschijnlijk aan mijn ingebakken gemeenschapsgevoel. Lach niet. Ík zit er mee hé, met dat ingebakken.
Later zat ik ergens op een studentenbudgetje te overleven en stond de aankoop van een frietketel op geen enkele lijst. Toen kwam er een huishouden, nogal alternatief, macrobiotisch en zo, geen frietketel nodig. Dat huishouden hield op na een tijd -in peis en vree- want zo wordt men van macrobiotiek. En het leven ging verder zonder echt nood aan kokende olie.
Begin '92 waren LM en ik een huishouden. Eind '92 zijn LM en ik getrouwd. Iets later wou & zou LM een frietketel. Op een dag kwam hij er mee thuis. En dan niet met dat gemakkelijk te onderhouden model waarvoor ik eventueel wou settelen. Ik kon geen kant meer op, tenzij terug in de tijd, naar de Middeleeuwen : geen kokende olie, genade! Er werd een bestand gesloten, hij zou zich bezig houden met dat gedoe.
Voor frietjes hebben we de ketel nooit gebuikt. Hoogstens voor loempia en dat zal het ongeveer zijn. Ook wel voor schijfjes. Of 'Engelse' frietjes: een 7 à 8 mm dik en een 15 à 20 mm breed. Ooit gegeten in Immingham, en verliefd als we toen waren, vonden we dat lekker. vandaar Engelse frietjes. Engelse frietjes aten we zo om de twee maanden. In 2005 kwam het verdict : geen gefrituurd voedsel meer voor LM. Het kostte me geen greintje moeite solidair te zijn. De frietketel staat nu al jaren in de berging. We zouden hem al jaren naar de Kringwinkel brengen, en het is er eindelijk van gekomen, gisteren.
Waarom schrijf ik dat nu allemaal? Dat weet ik zelf niet. Misschien omdat ik heel dat parcours vannacht heb liggen overdenken. Frietjes komen sinds 2005 uit de friterie. Zo om het jaar eens. In november. Gisteren.
woordenschat Woorden die eindigen op -teur hebben als vrouwelijk -trice acteur-actrice, directeur-directrice, …
Met het woord facteur lag het wat moeilijker hier in het gebouw. Voor onze naaste buren was onze dame postbode een facteuse. En zij waren daar categoriek in, haast fanatiek. Zodanig, dat ik omwille van de lieve vrede en de rust in het gebouw de zaak blauwblauw gelaten heb. Ze wat laten bekoelen. Want het was een echte kwestie aan het worden hoor, facteuse/factrice.
Ergens moet een kleinkind toch voor Verlichting gezorgd hebben want sinds de omschakeling van De Post naar B-Post zijn beide woorden goedgekeurd & oké bevonden. De naam van de nieuwe dame was Patricia, genaamd: Patrice, beroep: factrice.
Ooit hadden w’ een facteuse Die dame deed dat reuze Nu hebben w’ een factrice Die doet dat ook niet mis
Als je geen plan maakt voor je eigen leven, wordt je vaak ongevraagd ingezet voor andermans plannen. van P²
Ondanks onze plannen voor een eigen leven werden mijn zussen en ik opgevorderd voor de plannen van Pa, werden we regelmatig voor voldongen feiten gesteld.
Onze plannen waren soms vaag, we kenden enkel de richting. Zo is dat bij opgroeiende mensen. En omdat die plannen (nog) niet vastomlijnd waren, wisten we volgens hem niet wat we wilden en daar zou hij dan iets aan doen, want hij wist wat goed was voor ons : iets dat niks met ons te maken had maar alles met hemzelf en met zijn eigen visie. Zij kinderen waren de accessoires en figuranten in zijn bestaan, lijfeigenen.
Wij zijn het thuis afgebold, weg van de dictator en de tirannie. Ik heb ongeveer mijn meerderjarigheid afgewacht, Tina heeft gemaakt dat ze zwanger werd en Laura ben ik gaan halen toen ze 19 was, na grondig navragen bij jeugdrecht of dat al kon. Ze had onderdak en ik zou mee financieel instaan voor haar.
Tien jaar later, in ’88, -we waren toen al 36, 33 en 29- was hij nog zeer verbaasd dat ik een bepaald papier over een BVBA niet wilde tekenen. Zo vervuld was dat wezen van zijn eigen denken, dat zelfs volwassen kinderen lijfeigenen bleven zonder eigen beslissingsrecht.
Over die avond zou ik eens een schrijfsel moeten maken. Maar dan gaan er weer herinneringen met mij op de loop en dat wil ik niet. Hij is nu overleden en mijn gemoedsrust is van mij.
‘k Weet niet of Tina en Laura al waren aangemaand om te komen tekenen. Want we werden aangemaand hé, niet verzocht. Hij formuleerde geen verzoek : zoudt ge eens kunnen langskomen? Hij gaf een instructie : ge moet eens langskomen!
Nee, ideeën hebben was niet genoeg met een creatuur als hem in de buurt. Daarom zijn mijn zussen en ik het thuis afgebold, om uit zijn buurt te zijn. Om een eigen leven te kunnen bekijken. Om een eigen richting te kunnen kiezen en eventueel plannen te maken. En van ons drie koos ik voor het verst mogelijk weg. Toen Laura in veiligheid was koos ik voor de koopvaardij.