INLEIDING door G. Algoet
Op Sint-Hubertusdag 1979 zette Michel Debrouwere een punt achter het werkstuk dat nu voor ligt. Intussen zijn al meerdere jaren voorbijgegaan. Veel van wat toen nog bestond, is verdwenen of veranderd. Toch vonden we het meer dan de moeite waard, die bijdragen die al eerder verschenen in het Beverse tijdschrift De Missiepost, hier over enkele jaargangen van De Gaverstreke uit te spreiden. Ze brengen ons het leven te Beveren voor ogen zoals hij het meegemaakt heeft heel wat jaren terug. Oudere lezers zullen daarbij -wellicht met een stukje nostalgie- hun eigen jeugd herkennen. Jongere lezers krijgen dan weer een kijk op het leven en de mentaliteit waarin de jeugd vroeger opgroeide. Het geheel werd pittig versierd met tekeningen uit de geest en van de hand van zijn onafscheidelijke compagnon Etienne Ducatteeuw. Niet alleen wie zich voor de geschiedenis van de Gaverstreek interesseert zal hierin zijn gading vinden. Ook al wie belangstelling heeft voor volkskunde in het algemeen, kan ermee zijn hart ophalen. We verplaatsen ons naar de jaren 1930 ...
BIJ HET RAAM
Ik sta hier voor het raam. Boven, aan de achterkant van het huis. Een boogscheut van me af reikt de witte toren van de nieuwe parochiekerk naar de grauwe regenwolken. Het gemeentehuis staat als een enorme steenhoop langs de Pastoor Lebbelaan (thans de Kerkdreef, nvdr) en verbergt hele huizenrijen langs de Kortrijksestraat (thans de Kortrijkseweg, nvdr). Vlak voor me ligt de grote kouter van het duizendjarige Goed te Handelgem. Daar doorheen werden verleden jaar zwarte asfaltwegen getrokken. Naar het oosten toe weeft de regen sluiers over 't Hof van 't Sioen en de huizen van de Reke achter de Rode Poort. Een paar sombere knotwilgen houden grimmig en dreigend de wacht aan de rand van kouterland dat stilaan vol nieuwbouw raakt.
Het onherkenbaar verminkte paradijs van mijn kinderjaren! Het ligt verzopen te treuren onder de jagende voorjaarswind. Ik zie het slechts wazig meer nu. Maar dat hindert niet zoveel. In mij leven scherpe beelden van wit en groen en blauw onder stralend zonnelicht. Ik hoor weer het gejoel van spelende kinderen omheen de hofgrachten van Handelgem. Ik trek weer naar school langs de grintwegen en mulle zandpaadjes, of langs de met eikeboompjes beplante graskanten van de Gentse Baan. Doorheen het gedwarrel van sneeuwvlokken kijk ik uit over een witte vlakte waar slechts boerderijen staan en enkele laaghurkende kortwoonsten.
Hoe het ook wordt hier in het dorp, die beelden kan niemand me ontnemen. Net als vele anderen heb ik ze veilig opgeborgen in mijn herinnering. Jarenlang. Maar nu wil ik ze uithalen. Eén voor één. Nu wil ik ze open en bloot te kijk leggen. Velen zullen ze in een verrast herkennen bekijken. Jonge mensen echter zullen zich wellicht verwonderd afvragen wat paradijselijks daar aan is. Het hindert niet. Ook de jonge mensen van vandaag zullen eenmaal fluisteren: Adieu, oude speeltuin!
Dat zal dan een groet zijn aan hun verloren paradijs.
DE REKE
Ik ben geboren in het eerste huis van de Reke achter de Rode Poort (
herberg op de hoek Deken De Bostraat - Kortrijkseweg, nvdr,
thans de Vleeshove geworden.
De Reke voor 1932Ach, die Reke! Een rij van vijf huisjes, die opgetrokken werden op het erf van een sinds lang verdwenen boerderij. Voor een foto van de Reke, zoals ze er toen bijstond, zouden we thans geld willen geven. Maar wie van ons was toen rijk genoeg om die foto te laten nemen? Als ik graaf in mijn verste herinneringen, zie ik dat die huisjes allemaal een strodak hadden. Eigenlijk was het één groot dak dat over gans de Reke doorliep. Het stro lag erop in dikke lagen en stak donkergrauw af tegen het verweerde rood van de euziepannen (euzie: dakoversteek, nvdr). Links en rechts stond wat koterij.
Oude halfverzakte optrekjes, die vroeger wellicht zwingelkot geweest waren en waarin nu kolen, lemen, aardappelen en stro geborgen werden.
Er waren twee pompen voor de vijf woningen. Die stonden buiten: natuurlijk. Tegen de voorgevel van de huizenrij. Twist over het gebruik van die pompen heb ik nooit geweten. Niet zover ik mij herinneren kan tenminste. Soms kregen de kinderen wel eens een draai om de oren als ze teveel aan de zwengel trokken, maar dat hoorde erbij. Niemand die er graten in vond. Het water uit de pomp was best. Heel wat beter dan het water dat we nu uit onze kraantjes halen.
Het water van de beek die vlak langs de Reke voorbijliep, was niet zo best. Voor het grootste gedeelte was het afkomstig uit de rootput van Mielke Victor, een eind verder op naar het westen. Vooral bij mistig weer kon je het ruiken. Een uur in de wind. Op de bodem van de beek lag een dikke laag grauwe brij. Geen mens ter wereld immers die het ooit nodig gevonden had ze uit te baggeren.
Toch waren we beste maatjes met die gracht. Urenlang hebben we erin rondgeploeterd en gespeeld. Als moeder het niet zag tenminste. Vooral als Mielke Victor een rootput loste, waren we er met geen stokken weg te slaan. Het rosse sop kwam dan gorgelend van onder de straatduiker aangespoeld en stoeide speels en lauw om onze benen.
Het scherpste beeld dat me van de oude Reke overblijft, is dat van de vlierstruik aan de mestvaalt bij de gevel van ons huis. Het was een oude knoestige groenverweerde boom. Met zijn dicht bladerdak goot hij de messing vol schaduwen mocht als beloning zijn wortels laten zuigen in de veie messingbodem.
De geur die om de vlier waarde als hij aan het bloeien ging was verrukkelijk. Geen parfum ter wereld dat het daarbij halen kon. Van de donkerpaarse vlienderbezies maakte moeder siroop. Niets beter dan vliendersiroop om een hardnekkige hoestbui te verzachten tijdens de wintermaanden. Een lepel ervan met een teerling suiker in een tas heet water! En we moesten helemaal niet gepraamd worden om het middeltje in te nemen. Voor het slapengaan begonnen we soms opzettelijk te hoesten, om er een kommetje van los te krijgen.
Ons huis zelf was niet groot. Links de woonkamer, rechts een slaapkamer, dan het washuis met het trapje naar de voutekamer en de kelder, en dan de trap naar de zolder. Dat was alles. Een voordeur hadden we, maar een achterdeur hoorde er niet bij. Door die voordeur viel je direct de woonkamer binnen. Woonkamer? Och, er was geen mens die dat woord gebruikte toen. Te deftig en te onwerkelijk. In die vrij benepen ruimte werd immers alles gedaan. Koken. Eten. Werken. Bij elkaar zitten omheen de buizestoof met onze voeten op de trommel en desnoods een handdoek over onze benen om ze tegen de warmte van de gloeiende pot te beschermen.
Ach, die avonden omheen de buizestoof! De regen kon roffelend tegen de gesloten blaffeturen (vensterluiken, nvdr) slaan. De wind kon huilend over het dak rijden. Het deerde ons niet. We zaten veilig geborgen en luisterden naar het trage vertellen van grootvader, of van Stonkie (Gaston Debaere, nvdr) uit de Rode Poort die soms bij ons buurten kwam. Geef de mensen weer een buizestoof, neem ze hun televisie af, en ze zullen 's avonds weer tijd vinden voor elkaar! ......