DE DIERENWERELD IN ONS SPEL We hadden levendige belangstelling voor alles wat leefde en bewoog in water, graskant, bos en veld. Geen wetenschappelijke belangstelling. God nee! Wie verwacht dat nu ook van een schooljongen. Beesten en beestjes interesseerden ons slechts in zoverre we ze in ons spel konden betrekken. Het mooiste hoekje van onze Speeltuin wordt dit niet. Akkoord. Er was teveel wreedheid mee gemoeid soms tegenover weerloze dieren. Als volwassene begrijp je niet hoe het ooit mogelijk geweest is. Tot onze verdediging kunnen we echter aanvoeren dat het helemaal geen bewuste harteloosheid was van onze kant. We beseften toen nog niet dat ook het kleinste diertje wanhopig voor zijn leven vecht. Dat het krimpen was van pijn wat een kikker deed als we hem doorstaken en hij met zijn poten gekke bewegingen maakte. Dat een visje het afschuwelijk benauwd gekregen had vooraleer het, met zijn buikje boven, op de bodem van onze bokaal dreef. We hadden de dieren lief en toch martelden wij ze. Och, eigenlijk hebben we geen andere verontschuldiging dan dat we nog kind waren toen. En kinders kunnen lief zijn en wreed tegelijk. Dat hebben we nu allemaal al wel ervaren.
Vogels Ik herinner me nog best dat we meermaals op een stralende zomermorgen wakker werden van het gekwetter der mussen onder de euziepannen (pannen op een dakoversteek, nvdr). Mussen kunnen afschuwelijk veel lawaai maken. Ze zijn zowat de viswijven van de vogelwereld. Mussen waren bij ons ook niet veel in tel. Je kon er eigenlijk niets mee aanvangen. Langer dan een paar dagen hielden ze het in een kooitje niet uit. Ze fladderden wat schuw rond en op een morgen vond je ze dan. Stokkestijf. Doodgetreurd.
Toch maakten we verwoed jacht op die beestjes. Ons beste wapen was het slagijzer. Vogelijzer zeiden we. We stelden het bij voorkeur verdekt op in een hoopje nesse paardekeutels. Het is een publiek geheim immers dat mussen verzot zijn op de havergraantjes die een paardemaag ongemoeid gelaten heeft. Een mus die in zo een vogelijzer gezeten had, was echter niets meer waard. Altijd mankeerde ze iets. Als je ze wilde vangen om ze in een muit je te stoppen, was je heel wat beter met de schar bieldezichter. Trek je de wenkbrauwen op bij dit barbaarse woord. Denk eens even goed na. Waarmee zeefde moeder toentertijde de nog bruikbare kooltjes uit de stoofassen?
Die scharbieldezichter plaatsten we schuin rechtop, op een door mussen drukbezochte plaats. Een stok waaraan een lang touw vastgemaakt was, hield hem overeind. Als lokaas gebruikten we paardevijgen of broodkorsten. Met het touweindje in de hand gingen we ons dan een eind verderop verdekt opstellen. We moesten kattegeduld hebben soms. Mussen kunnen erg argwanend doen. Als ze tenslotte toch begerig op de lekkernij toehupten, trokken we met een korte snok aan het koord en de scharbieldezichter klapte neer op de verschrikt omhoog wippende beestjes.
Ook mussennesten roven was aangename bezigheid. Ze zaten gewoonlijk onder de euziepannen en we konden er gemakkelijk bij. Het meest hadden we het gezien op de eitjes. We konden die uitblazen en aaneenrijgen tot een kralensnoer. De pluimloze jongen, de kwabbies, wierpen we achteloos op de grond. Een of andere kat wist er dan wel raad mee. Niemand die ons scheef bekeek omwille van die genadeloze mussenjacht. Mussen golden nu eenmaal als rovers, die absoluut niet het onderscheid kenden tussen het mijn en het dijn.
De kaarten lagen echter kompleet anders als we durfden raken aan nesten van insekteneters. Precies de aantrekkelijkste voor ons. Zo had ik eens het nest van een blauwe korenmus uitgetrokken en de eiers geroofd. Een van de anderen dreigde ermee het geval aan de meester te gaan vertellen. Hij kon het blijkbaar moeilijk verkroppen dat hij zelf achter het net gevist had. Dagenlang heb ik toen in angst gezeten voor straf. Meester Algoet was niet mals in zulke gevallen.
Als er één soort vogels was die we absoluut met vrede lieten, dan waren het wel de zwaluwen. Niet dat we er meer erbarmen mee hadden dan met de rest. Zwalms boezemden ons echter vrees in. Oudere mensen hadden ons immers verzekerd dat we onvermijdelijk zeren zouden krijgen, als we zo een vogel ook maar van verre durfden aanraken. En zerren waren voor ons zoveel als de pest. De meesten van ons hadden er gehad in hun dreumesjaren en waren nog niet vergeten hoe de dokter dan de korsten van de verdroogde zerren van ons aangezicht trok. Weldra meer
06-12-2009 om 00:00
geschreven door Beverse Weetjes
Categorie:Kroniek van zeven...
|