Twee jaar bij meester Leon Lecluyse
Ik geloof dat meester Leon Lecluyse bij allen die ooit voor hem op de klas banken zaten, bekend zal blijven als de man van de wiskunde. Wiskunde? Ach wat! Daaraan deden we nog niet in die tijd. Een van die geleerde woorden waarmee we later pas vertrouwd geraakten. Toen hielden we het bij rekenen. En als je twee jaar bij meester Leon gezeten had, dan kon je rekenen. Tenzij er aan jou helemaal geen zalf te strijken was natuurlijk.
Zeggen dat we helemaal op ons gemak zaten bij meester Leon, ware overdreven. Schromelijk overdreven zelfs. Hij was een man die verbluffend snel en fel uit zijn krammen kon schieten. Voortdurend moest je op je hoede zijn. Nooit mocht je hem uit het oog verliezen. En dan nog! Zijn regeltje kwam als de bliksem aangezwierd als je zat te dromen of te babbelen. Had hij dat niet bij de hand, dan kon hij ook handig zijn plan trekken met het stoffige borsteltje waarmee hij de borden schoon veegde.
Ik heb zelden troef gekregen van hem, hoewel ik er zeer veel verdiend heb. Ik droeg toen reeds een bril zie je en dat hield hem een beetje tegen. Eén keer toch was ik erbij en voor die ene keer dan nog buiten mijn schuld. Nou ja, zo ongeveer buiten mijn schuld. Want waar begint schuld en eindigt onschuld bij een schamel scholier. Om die kwestie op te lossen zou je bijna God zelf moeten wezen. Meester Leon was echter God niet en derhalve was ik erbij.
In die dagen deed de thans achtenswaardige Prof Dr. Med. Gerard Buyse zijn geleerdheid op in de bank achter mij. Op een keer gaf hij mij een stootje in de rug. Het teken dat hij iets te vertellen had. Voorzichtig draaide ik me een paar graden om, maar het was net niet voorzichtig genoeg om de meester te verschalken. Kom naar voor en ga op mijn lessenaar zitten! Het helmde door de klas alsof de Engel des Oordeels een dreigende notendans uit zijn bazuin gestoten had. De anderen zaten zich reeds te verkneukelen. Dat was hun goed recht. Ze zaten ook dikwijls genoeg op dat schavot en dan was ik bij de lachers. Zet je bril af! Ik deed het werktuigelijk. Meester Leon nam zijn haal en even later luidde het in mijn hoofd met alle klokken. Net als voor de hoogmis.
Jaja, zo was meester Leon. Als hij iets deed, dan deed hij het grondig. Pedagogen zouden thans hun zwaargeleerd hoofd schudden. Een kind zo een opdoffer geven. Waar blijf je met de menselijke waardigheid? Moet je er met alle geweld een agressief minderwaardigheidskompleks in hameren? Och arme, die pedagogen! Voor ons was zo een rammeling bijzaak. Iets wat nu eenmaal onvermijdelijk bij de stiel hoorde. Ten andere, vallen er nu geen klappen meer? De haantjes-vooruit die ze van hun onderwijzers niet gekregen hebben, gaan ze thans zoeken bij klabakken van divers pluimage. En ze beroemen er zich nog op als ze troef gekregen hebben!
Behalve voor rekenen, had meester Leon ook een zwak voor land- en tuinbouw. Dat zat hem in het bloed. Hij zou geen Lecluyse geweest zijn anders. Die lessen gaf hij met smaak en hij zou uren kunnen vertellen hebben uit eigen ervaring. Soms had hij van zijn eigen tuinprodukten bij om ons een en ander aanschouwelijk voor te stellen. Toen ik een paar jaar later dik bevriend werd met zijn zoon Henri, heb ik de kwaliteit van zijn kweek meer dan eens volmondig kunnen prijzen. Vooral als het kersen, peren en druiven gold. Die strooptochten in zijn tuin en zijn serre waren echter levensgevaarlijke waagstukken. Altijd kon hij op het meest ongelegen moment komen opdagen, of verbolgen rekenschap vragen over een achteloos weggeworpen klokhuis of een halfkaalgeplukte druiventros. Ook moedertaal had ik graag bij meester Leon. En dit vooral omdat we zeker drie keer per jaar een opstel te maken hadden over: De liefhebberij.
Iedereen snapt natuurlijk dat hiermee niet het hippe gedoe bedoeld was tussen jongens en meisjes. Dat speciale onderwerp was voor ons net zo taboe als dronkenschap voor een trappistenpater. Alhoewel we allemaal wel een leringlief zitten hadden. Neenee, die liefhebberij was iets wat je deed als je helemaal niets te doen had.
Bij meester Leon was dat het handboogschieten. Dat wisten we drommels goed. En laat me nu in dat soort vrijetijdsbesteding van kindsbeen af een halve ekspert geweest zijn. Niet voor niets immers was ik geboren en getogen aan de Persemeers. In mijn opstellen schreef ik dus steevast over het edele bedrijf met pijl en boog. Gevolg? Even steevast rijfde ik massas punten binnen. Heel wat meer in alle geval dan knapen die bladzijden volzeurden over kool- en radijzenteelt. Soms maakten die ook wel eens een goede beurt, maar zelden of nooit haalden ze de hoofdvogel neer.
Bij meester Leon heb ik ooit eens lelijk in de knoei gezeten vanwege houtsnijden. Schud je ongelovig het hoofd? Nou, toch is het de waarheid. In die tijd was een behoorlijk zakmes een weelde die alleen zoons van rijke boeren en van de onmisbare dorpsnotabelen zich konden veroorloven. Behalve de vindingrijkheid, scherpt nood ook het hardste metaal. We zochten een sleutel waarmee men gemeenlijk sardieneblikjes pleegt te openen. Die legden we op de spoorstaven en wachtten geduldig tot een of andere trein erover gedonderd was. Als we geluk hadden vonden we die sleutel terug. En als we nog meer geluk hadden, was hij mooi platgewalst. Zo plat als het lemmet van een mes. We moesten hem nu enkel nog wat aanslijpen tegen een of andere muur en we hadden een mes.
Met dergelijk alaam zat ik eens op kunstige wijze halfverheven beeldhouwwerk te kerven in mijn bank. Ik was zo verdiept in mijn werk dat ik enkel opkeek toen ik de dreiging van meester Leons robuuste gestalte naast me voelde. Tegen alle verwachting in hield hij zijn handen thuis. Misschien weer vanwege die bril. Tijdens de speeltijd echter haalde hij er de oppermeester bij en dat was erger. Meester Algoet keek eens van mij naar mijn kunstwerk en hield zich dan sekondenlang bezig met de sigaret die hij net aan het rollen was. De spanning drupte van het hoge plafond in mijn nek en liet koude rillingen over mijn rug krijzelen. Wat zou het worden? Reken schrijven? Een rammeling?
Kereltje! De stem van de oppermeester kwam zacht maar koud. Kereltje, ik moet de burgemeester waarschuwen. Je hebt opzettelijke schade toegebracht aan meubelen die aan de gemeente behoren. Over een paar dagen hoort je vader wel hoeveel vergoeding hij betalen moet op het gemeentehuis! Heer in de hemel, heb ik ze dan genepen! Telkens ik van school kwam keek ik angstig toe of de fiets van Victor de garde (Victor Goussaert, nvdr)) niet tegen onze gevel stond. Van dat gemeentehuis is nooit iets terechtgekomen. Het gemeentehuis heeft er bij ons trouwens nooit veel van terechtgebracht. Maar van mijn houtsnijmanie was ik genezen. Algoetje, die psycholoog! Hij kon hard slaan zonder dat je het voelde aan je wangen of je achterwerk.
Iemand die in die tijd ook bij onze klas behoorde, was Staf Deroose. Staf, die nu een florissante weverij uitbaat op de Tomberg. Hij was de knuist (troetelkind, nvdr) van meester Leon. Ontegenzeggelijk. Hij mocht nog zo hard zijn best doen om ook eens een rammeling te krijgen, ze ontging hem altijd. Ik herinner me nog goed een les in aardrijkskunde. Vol ijver had de meester gepoogd ons vol te pompen met wetenswaardigheden allerhand over oceanen en zeeën. Daarna wilde hij nagaan wat er van die woordenstroom in onze hersens was blijven hangen. Wie kan me vertellen waarom het zeewater zo zout is? Vorsend keken zijn donkere ogen de klas rond. Voor iemand anders tijd had om te reageren, zat Staf reeds met zijn vinger in de lucht te zwaaien. Ja Staf? De meester lachte welwillend. Dat komt door al die pekelharing, meester! Even stond meester Leon verpaft dit radde antwoord te verwerken. Toen draaide hij zich met verdacht rood aangelopen gezicht om naar het bord.
Had iemand anders dergelijke wijsheid moeten verkondigen, hij zou zoveel als de dood met de kogel gekregen hebben. Staf mocht dat. Blijkbaar was het zijn goed recht. Zoals die keer toen de meester vroeg hoe de sardientjes gevangen worden en Staf met stalen aangezicht beweerde dat ze in blikjes bovengehaald worden. Of die andere keer toen hij van de Saharawoestijn de Sarma-woestijn maakte. We waren trots op Staf. Trots dat we iemand in onze klas hadden die zoiets aandurfde, zonder zich om mogelijke aansuizende regels of bordvegers te bekommeren.
Eén keer echter heb ik hem zichtbaar verlegen geweten. Zelfs een beetje bang voor de gevolgen van iets wat eigenlijk buiten zijn schuld gebeurd was. 's Winters moest Staf de kachel aanmaken. Een gunst waar je niet zo makkelijk aankwam. Niemand van ons die enige kans had als Staf in de buurt was. Dat karweitje was hem wel toevertrouwd ten andere. Hij knapte het op met heilige ernst. Op een morgen was hij zo weer de klas binnengekomen om zijn taak te vervullen. Hij droeg bruine pantoffels met rubberzolen, zoals nogal dikwijls het geval was. Buiten smuikte (smuiken = motregenen, nvdr) het een beetje en de speelplaats lag nat en erg morsig. Stafs pantoffelzolen waren derhalve niet van de properste. Ondertussen was ikzelf ook de klas binnengekomen, samen met nog een paar anderen. We hadden daar niets te zoeken eigenlijk, maar Staf bood ons grootmoedig onderdak. Blijkbaar verkeerde hij in een gekke bui. Hij stootte plots een soort onkristelijk gejodel uit en wierp armen en benen in de lucht. Een van zijn pantoffels dacht blijkbaar dat het toegestaan was mee te spelen. Hij liet in alle geval Stafs voet los en ging in dolle vaart zijn morsige zool tegen het witte plafond aankwakken. Nooit heeft iemand mooier fresko gezien. Zo scherp omlijnd stond de afdruk van die zool daar en zo duidelijk. Net alsof een akrobaat op vuile pantoffels erin geslaagd was met één been aan het plafond te hangen. Van uitvegen was geen sprake. Nergens konden we een borstel vinden waarmee we hoog genoeg konden reiken.
Staf heeft toen in de penarie gezeten. Dagenlang. Voor de zoveelste keer echter had hij geluk. Hoezeer we ook ons best deden om bij het geven van een antwoord peinzend naar het plafond te staren, meester Leon volgde nooit onze blik. Hij dacht blijkbaar dat hij daar niets verloren had.
Eén was er in onze klas die het op dat verblijf bij Leon Lecluyse helemaal niet begrepen had. Dat was meesters bloedeigen zoon Henri. Denk je dat zoons van onderwijzers een voetje voor hebben in hun vaders klas? Ocharme! Ook Hubert Algoet heeft het later voor geen liedje zingen gehad (het niet gemakkelijk hebben, nvdr) in de klas van de oppermeester. Henri Lecluyse had echter nog dit tegen dat hij zo spaansdonker van huid was. Een erfenis van zijn vader. Natuurlijk. Maar die had er blijkbaar geen erg in. Zo kon een oppervlakkig waarnemer nogal vlug denken dat hij zich in een paar weken niet gewassen had. Ook meester Leon heeft zich een paar keer misvat op die basis. Toen hij zich dan realiseerde dat het een zuivere huidkwestie betrof waaraan water noch zeep iets verhelpen konden, zat zoon Henri reeds met een ongelukkig gezicht over zijn zere wang te wrijven. Ach, Henri! Hoelang is het nu geleden reeds dat we je in Deerlijk ten grave gedragen hebben. Het was te vroeg. Jaren en jaren te vroeg.
Meester Leon had het echt niet begrepen op vuile halzen en dito handen. Zo heeft hij eens een hard- en zwartnekkig zondaar een publieke schrobbing gegeven op de koer. Ik steek je met je kop voor in een emmer water als je morgen niet gewassen bent had hij reeds een paar keer gedreigd. Vergeefs echter. Iedere morgen was de nek een tikje zwarter en liep meester Leon een beetje roder aan. De bom moest barsten. Onvermijdelijk. Een emmer water, een spartelend slachtoffer en een onverzettelijke meester Leon werden derhalve de ingrediënten van een toneelvoorstelling die ons dagenlang aan het gnuiven hield. Jaja, als hij iets deed, dan deed hij het grondig. Meester Leon had een stem om kolen te kloppen. Hij kon er niets aan doen. Hij was ermee geboren.
Derhalve kwam meester Stevens ons iedere week een uurtje zangles geven. Een oude kennis dus die we hier terugzagen. Mens, hebben we toen mooie liederen geleerd! Ik herinner me er nog een paar van: Gondellied en Avondlied. Vooral het meerstemmig zingen was iets waar we met hart en ziel in opgingen. Telkens als meester Leon na zo een zangles opnieuw zijn klas overnam, moesten we even laten horen wat we geleerd hadden. Hij zat daar dan achter zijn lessenaar. Gelukkig glimlachend en stilletjes de maat meewiegend. Het was zijn klas die zong, zie je. Zijn klas. En dat betekende iets voor hem. ...
18-07-2009 om 00:00
geschreven door Beverse Weetjes
Categorie:Kroniek van zeven...
|