De
volgende ochtend is het opnieuw onophoudelijk aan het sneeuwen. Onbegonnen
moeite om hierdoor te fietsen. Het kerkplein ligt er verlaten bij. Het schiet
hem te binnen om hiervan een foto te nemen. Hij draait de digitale camera op
het statief en richt vanuit de open voordeur, het toestel half beschermd , naar
het sneeuwgordijn. Het is zes uur s
morgens.
De geparkeerde autos die anders het dorpsplein schulddelgend ontsieren worden
opgeslokt in een uitgestrekte sneeuwbal. Het dorp slaapt in een bijna gemiste
winter.
Enthousiast gaat hij naar de slaapkamer waar
zij zich niets vermoedend de
voorlaatste keer omdraait onder de lakens.
Het is opnieuw aan het sneeuwen!
Wat zeg je?
Alles is ondergesneeuwd, kijk maar naar het raam boven het bed.
Ze verheft haar hoofd schuin naar het dakvenster, zucht en trekt dan het laken
tot net boven haar voorhoofd. Ze heeft nog recht op een uurtje slaperige
zaligheid. Je gaat toch niet met de fiets naar het werk?
Ik twijfel, alhoewel
Neem de auto. D. zal me naar de luchthaven brengen.
Ze heeft gelijk. Fietsen kan hij morgen in klaarlichte dag. Nu hij met de wagen
gaat schiet er extra tijd over voor een tas koffie en een sigaret die hij in de
deuropening genotzuchtig oplurkt.
De rit naar de stad verloopt traag. Het wordt dag. Natvoetige kinderpret is nu
niet aan de orde. Het land wordt lamgelegd door vijftien centimeter sneeuw. Wie
het zich kan permitteren pleegt onschuldig verzuim op deze laatste werkdag. Het
verkeer sukkelt en strandt halverwege. Overmacht krijst overal. De ambtenarij
is met onbesproken verlof. In Rusland zouden ze om zon interludium giechelen,
maar hier, die vrijdag, is het ernst.
Het tast de economie op het dagmenu aan; de witte vleugels houden alles in hun
greep. Er wordt haast vergaderd over het rampenfonds in préfase één.
Als hij s avonds thuis komt veegt hij de sneeuw van de terrastafel en legt er
een marmeren plaat op zodat het schrijfpapier droog blijft. Hopelijk begint het
niet opnieuw te sneeuwen want de alle seizoenen trotserende parasol blijft
nukkig dicht. De ochtendsneeuw is blijven liggen. Het witte stuifsel glinstert
in het oranje straatlicht van die enige pilaar vlakbij. Een stilistisch fragment
op dit vroegavonduur. De loshangende flappen van de parasol bewegen uitdagend
in zachte bries. Het is vredig hier zo te niksen om een ongemist moment. Er
dwarrelt fris sneeuwvocht uit de hemel dat de inkt doet uitvloeien. Woorden
verwateren op den duur in doorweekt schrijfpapier. Het wordt tijd om onderdaks
te gaan en veel koffie te drinken.
Willekeurig uitgelopen schrijfsel, voorovergebogen met gespreide armen in het
droge aan een houten tafel herschreven. Weerspiegeling van de boom in de
jaarringen van het tafelblad, net zoals de patine van messneden en opgeslorpte
vervuiling de tafelaars ontsluiert. Wachten op de wispelturigheid van ongeboren
woorden in het nachtelijk uur. Zo zit hij tijdloos over een bladzijde gebogen krabbels
te herschrijven.
Ze heeft hem gebeld. Door het winterweer heeft het luchtverkeer vertraging
opgelopen. Teletext blijft in het ongewisse over vlucht FT175 vanuit Rome. Het
vliegtuig stond nog aan de grond. Ze zou hem terugbellen als ze geland zijn. De
overdosis koffie begint ondertussen zijn nut te verliezen. Zijn gedachten slaan
ijsberend op hol. Zou Mozes de staat Israël opgericht hebben? Waarom zijn ronde
vormen vrouwelijk? Zal de wieleromloop afgelast worden wegens te guur
winterweer? De vragen tollen willekeurig in het rond en breken zijn door de
tijd losgeslagen brein tot de telefoon om kwart na drie opnieuw bevrijdend
rinkelt. Kom me halen, klinkt een vermoeide stem. Zijn laatste kennis vandaag
is dat het in Rome koud was en dat ze het vliegtuig moeilijk terug aan de grond
kregen.
Daarna verkiest hij om slapeloos te bevriezen in het buitenleven in een
ondergesneeuwd woud. Hij ziet de bomen als levende pilaren in een tempel waar
krakende voetstappen de stilte breken. Hij is van het bospad in niemandsland
gesukkeld en volgt onbewust een hondenspoor. Nu weet hij waarom mieren sporen.
Ze doen het gewoon. Zijn versufte geest ontneemt hem elke innerlijke dialoog.
Gedachten ontstaan en worden telkens abrupt afgebroken. Op den duur blijft er
niets meer over. Alles is nieuw en wordt vernieuwd. Deze dag is het hoogtij van
niemandsland.
Besneeuwd land als een ongeschonden doek,
Maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog
Van Oost naar West.
Doorkloven geest omhuld in wit satijn,
Vermomd in schrijfgebaar,
Geen enkele gedachte ongeschonden
Bevroren in dit rijk.
Moest melancholie de grootste vijand en
Liefde het opperwezen zijn,
Zou dit schrijven niet geschreven zijn.
Een indianenritueel. Ze wikkelden hun doden in dierenhuiden en zongen droevig, sprakeloos. Afstandig keek ik ernaar. Dan kwam het doodsgelaat van een oude vrouw opnieuw tot leven. Ze propeerde mij met haar lijkgeur te omhelzen. Ze willen mij levend begraven, fluisterde ze. Afstandig stond ik daar. De stront van een verstopt wc gleed stinkend over de vloer. Dan begon de aarde te beven en viel mijn huis in de tuin van mijn vader in duigen. Trek het u niet aan zei hij. Morgen beginnen we opnieuw.
Wanneer
het metaal van een muntstuk meer waard is dan zijn eigen waarde gaat het slecht
met de economie.
Droogfris. Vandaag stoof ik een konijn.
Mijn vader is onverwacht bij mij thuis gekomen. Bloedrood op zijn
achtenzeventigste ouderdom.
"Ik ben met de fiets gekomen" schreeuwt hij halfdoof. Meteen belt hij
naar ons ma om te zeggen dat hij ongedeerd aangekomen is.
Pa, ge zijt toch niet langs de verkeersweg naar hier gekomen?
Neen, ik heb de hellewegen genomen langs de diepe straat.
Het konijn is halfgaar.
Dan is hij weer verdwenen.
Wanneer het donker is: asejee vous dans la froidir de cette soirée.
Ta geulle, jankt ze tegen mijn blaffende hond. Ik heb een toevallig
voorbijkomende wilde verstandige dame voor een paar seconden aan de buitentafel
uitgenodigd.
"Ik heb liefdesverdriet. Ik ben het beu om afgewezen te worden" zegt
ze. Je suis seul.
Ik stamel wat filosofisch gespalk uit mijn bek.
Jouw woorden dringen niet tot me door, zegt ze nog voor ze verder gaat.
Het konijn is te gaar. Alleen het bot blijft over in het casserol. Het vlees is
met de saus verzooid.
In dit
dagrestant
wil ik voor ik het vergeet
mij nog herinneren
zowel slachtoffer als vrijwilliger te zijn
Zoekend naar woorden en zinnen
schrijf ik voor het eerst in de buitenlucht
gevangen in het onbelichte donker
ver weg van de lichtvlek
van een bewoonde wereld
Mijn hand beweegt
een pen in het pikkedonker
varend
lichtwoorden uit mijn geest.
Middag
droog en wind. Het moet zo een zeven graden zijn. Zeevruchtencoctail
met kaasbeschuit. Ik zit in een schuilhok min of meer beschermd tegen de wind. Al sinds vanmorgen
ben ik onderweg, piekerend over een
plotse vroegtijdige dood.
Door dit
buitenleven in gure wind raakt mijn lichaam verkild, tranen mijn ogen. Het landschap is bruin en grijs. Alleen de weiden met modderige drinktroggen zijn groen gebleven. De dagen beginnen te lengen.
Niemand die hier voorbij komt.De stad hier vandaan ruist. Net voor
de lente begint zullen molshopen verschijnen en gaat het zachter waaien. Ook
het vuur hoeft dan minder gestookt in korter wordende avonden. Zijbijmij, ik zie de lente in haar ogen verschijnen. Nog een
keer kuis ik mijn pen met inktzwart bevlekt verfrommeld papier vooraleer het weg te
gooien in bewaarsel.
10h30: Ik ben Theo tegen gekomen. Theo heeft net zoals ik voor
dezelfde aannemer gewerkt. We zijn ondertussen vijf jaar ouder
geworden. Theo is onveranderd gebleven. Hij draagt nog altijd zijn
grijs meesterschapspak. Alleen zijn bril heeft hij gemakkelijkshalve
geruild voor lenzen.
En hoe gaat het professioneel?
Goed. Fantastisch. Ik voel me veel beter.
Het is goed om Theo nog eens te ontmoeten. Kortstondig dan.
Verder nog is er een voorlopige conciërge met overgewicht en één
boventand. Dom maar goedaardig. Alhoewel, uit simplisme heeft hij iets
tegen Afrikanen.
Vergevingsgezind luister ik halfdoof naar hem. Tijd om een sandwich te eten, iets te drinken en te masturberen.
Aan de abdij zijn de kasseileggers niet geweest. Net zoals gisteren
zullen ze in het schemer opdagen. Ondertussen fotografeer ik een paar
wolken en een ezel.
Iemand, geslaagd in een cursus natuurbeheer, komt de ezel
voederen. Pas op, hij bijt zegt hij tegen mij. Terwijl leunen we over
het weidehek. Tijd om verder te gaan.
in maanlicht op een boomstam
geschreven
staan sterren aan de hemel
mooi is dat
en die maanschaduw
verlicht de nacht
Niet vergeten voor morgen-zondag he?
En breng wat stoute schoenen en stormkledij mee. Je weet maar nooit.
De slaapkamer wordt verlucht, de badkamer proper gemaakt. Alleen de sifon moet ik morgenvroeg nog ontstoppen.
Ultieme grijswaarde is hier troef. Ik bedoel het weer. De wind die
waait. Soms valt er nattigheid uit de lucht. Ja, uit die grijze lucht
kletsen regendruppels neer.
De houtstoof jankt de hitte uit haar gietijzeren lijf. Ik zorg ervoor dat haar vuur niet voor middernacht zal uitgaan.
Ondertussen riek ik aan de zoetigheid van een vinger, een deel van
mijn pols. Die van haar en die van mij. In een flits heb ik ouderwets
welgenoegen ontdekt. Heerlijk is deze stommeliggenhilariteit. Opnieuw leunt zijbijmij dicht bij mij en zoenen we mekaar. Zo wereldwijds.
Tussen twee veldwegen tuur ik naar
voorbijgaand verkeer vanop een bank in het geschemerte. Zelfs in het halfdonker
blijven regendruppels aan een twijg als parels bestaan. Ik plas uitbundigheid
uit mijn lijf. De regen striemt mijn ogen bloeddoorlopen in een kort
vergezicht. Ik vervolg mijn weg. Straks arriveren is mijn doel.
Het stormt over dit land.
De berk ruift zijn wintertwijgen,
het overgebleven riet buigt
en danst met windvlagen...
het kapblok staat ernaast.
Zijbijmij leunt liefkijk zwaar op mijn schouder
en leest wat ik schrijf.
Ik schrijf terwijl ze leest
zoen haar zoals die eerste keer.
Dan gaat ze slapen,
blijf ik alleen achter in deze avond.
Mijn kleren hangen te drogen over stoelen.
Ik ben in tegenwind terug gekomen,
stroomopwaarts in de storm, met pijn en welgenoegen.
De omgeving leeft.
Met tussenpozen ga ik buiten staan.
Alles beweegt zo heftig....
het lijkt op een voorteken van het einde van de winter.
Misschien is het verbeelding die me spraakzaam maakt.
Er is geen hout meer. De deur blijft dicht. Hij kijkt naar de aankomende avond met een J.D.,
een inktpot en tabak. De vrouw brengt hout. Binnen zijn ze blij. Hij is blij.
De vrouw is blij. De bergrug is blij. Zelfs dit blad papier is blij. Het wordt
duister. Hij ziet niet meer wat hij schrijft.
Ik wordt wakker en zeg: ik rijd naar Leuven.
Ge zijt zot, zucht ze.
Vannacht reed ik langs onderbroken wegen en stond ik in een fietswinkel waar niemand kwam.
In het bos zag ik een panter vanuit een verlaten huis.
Ik kwam een kwartier te laat op het werk door een wegversperring.
Aan het station miste ik de tram en nam wat verder de bus aan een roltrap met veel volk.
Nu nog een schil soepvlees bakken en opeten. Dan mijn eerste sigaret in de wind.
Daarna snuit ik mezelf een bloedneus. De rest komt vanzelf.
De buurvrouw van een honderdtal meter verder stapt met haar keffer
voorbij. Ze is naar de krantenwinkel geweest. Onze hond raast als een
woeste beer naar de poort. Ze kan erom lachen en wuift me vriendelijk
een goede morgen toe.
Een beetje verliefd op zoveel genegenheid knipper ik wederzijds met
mijn rechteroor. Het is een begin van een droge winderige dag met
opklaringen.
Ik fiets naar de stad en neem mijn klassiek fototoestel mee dat ik al
twintig jaar bezit. Een handbediend zwaar metalen apparaat met een
zwart-wit film erin. Ik heb er een groothoeklens opgevezen. Daarmee ga
ik straks op het trottoir aan portretfotografie doen.
10h55: ik koop in een grootwarenhuis groentesap. Net voor de kassa krijg ik weer een bloedneus. Gênant is dat.
Met mijn neus in de weer geef ik aan de dame achter mij mijn portefeuille en vraag om te betalen.
Als ik buiten kom schijnt de zon en is na vijf minuten het bloed in mijn neus gestold.
12h10: ik eet alleen gezeten op de oude markt een dagschotel. De wind waait het stof van de weg.
Daarna laat ik op een bank in het begijnhof mijn eten verteren in bijtend zonlicht.
Op de terugweg langs het veld heerst tegenwind. Het overbevolkt hoge
gras woelt met de wind. Coureurs snellen mij regelmatig voorbij. Mijn
fiets waait omver.
Ze wil schijn en illusie ontgoochelen
niet meer op zoek
streelt ze verbeelding
verstopt om gezien te worden
Ze weet nooit hoe laat het is
het lijkt altijd nacht
met slijk in haar aders.
Och ja, zwijgzaam zit ik nu
zij die dit willen lezen,
lezen niets
Tesamen gestrengd in een menseleven
kneed ik het gedrocht wat men wijsheid noemt.
Snol gedrocht!!!
Ikbijhaar is als
laatste opgestaan. Volle maan bakt spiegelei.
Voor u drie? Ja, drie voor mij.
Na het ontbijt
ruimt ikbijhaar de tafel af en stopt Marco het vuile servies in het afvasmachien.
Er klinkt muziek door het huis. Vandaag is het windstil. Ikbijhaar heeft slecht
geslapen. Hij had over zijn vader en zijn broer gedroomd. Zijn vader was een
verbitterd man die niemand genegen was. Ikbijhaar moest op een bijeenkomst een
door iemand anders geschreven tekst voorlezen. Hij wist bij voorbaat dat de
tekst slecht geschreven zou zijn. Bovendien kende hij het onderwerp niet eens.
Daarom had hij gevraagd hem voorafgaandelijk te mogen lezen, maar de schrijver
bleek spoorloos te zijn.
Hij ging naar hem
op zoek in een groot gebouw waar mensen van alle soort pluimage logeerden. Het
was ingedeeld in ontelbare kleine schemerige kamers die verbonden werden door
centrale gangen. De mensen lagen er door elkaar. Plots zag hij zijn broer in
één van de gangen. Haast u naar buiten. Iemand zal u de tekst overhandigen
riep hij.
Eens buiten kwam
zijn vader aangelopen. Hij stopte haastig iets in zijn fietszak. Nog voor hij
hem kon aanspreken verdween hij alweer in het duister.
Het is snikheet.
Kleine fragiele wolken vatten vuur in de azuurblauwe hemel. Volle maan heeft
het ook gezien. Zijbijmij zit in de schaduw van een struik.
Moeders, we zijn
blij door julie gebaard te zijn, het nageslacht te vereeuwigen en niet gedoemd
in armoede geschapen te zijn.
Volle maan heeft
hoog boven de vallei twee roofvogels gezien. De hoofdpijn is verdwenen. Wie
kent deze laaiende maan?
Ikbijhaar zou een
lied in dit landschap van stilte willen zingen maar zijn stem is te schor,
verschrompeld door de roes van genot.
Niet ver vandaan
breekt een vlinder uit haar eerste gedaante. In een zonnestraal proeft ze voor
het eerst nectar uit het bloeisel. Zolang zal het duren tot haar veelkleurige
dunne vleugels verschrompelen in haar kortstondig bestaan.
Zijbijmij en Volle
maan gaan naar het dorp. Marco heeft in de zetel een deken over zich heen
getrokken. Hij slaapt. Ikbijhaar zit aan een tafel bij de deuropening. De zon
schijnt over de bergkam. De wind komt eraan. De kat zit naast hem op de stoel.
Het voorlaatste ontbijt...de laatste brunch op deze plaats. Nog geen afscheid.
Dat komt morgen wel.
Langzaam glijdt
het daglicht van de heuvel en doet de wind onverwacht het blad papier op en
neer bewegen. Schichtig proberen zijn gerimpelde handen alles te bedaren.
Weeral hangt in het Oosten een onbeweeglijk wolkendek over de bergen. Voor de
avond valt zal het hen niet bereiken.
Hij zweet en
stinkt door de hitte van de dag. Hij zal zijn voeten baden, zijn oksels wassen
met geurige zeep om bekoorlijk voor zijn geliefden te zijn. Hij is de tijd vergeten.
Hij weet niet wanneer Zijbij en Volle maan terug komen. Het lijkt of de avond
niet gaat vallen, dat het licht onbeweeglijk blijft.
De wind is opnieuw
gaan liggen. Hij kwam vanuit het Oosten. Er komt rook uit de schouw. Marco
heeft het vuur aangestoken. Een teken dat de dag ten einde gaat.
Pas in het
avondrood komen Volle maan en zijbijmij van het bergpad gewandeld. Het was de
laatste keer dit jaar.
Vanmorgen meer blauw dan wolken.
Windsdronk. Nachtelijke verzen opgeborgen tot ze opnieuw verschijnen om
vergeten te worden. Zijbijmij heeft goed geslapen. Nog een tijdszucht en de zon
spreidt haar licht en warmte over het dal.
Ik ijhaar loopt heen en weer rond het huis,
de brede voegen van het plaveisel ontwijkend. Dan gaat hij naar het
boventerras. In het Oosten hangt onbeweeglijk een dicht wolkenveld. Het lijkt
op bergen achter de bergen. Het lied van de wind kan hij door zijn doofheid
niet horen maar hij ziet de willekeurige beweging in de citroenbomen. Zelden heeft
hij zich zo intens en doelloos verbonden
gevoeld met de elementen van het leven: vuurzon, windadem en bewegende
schaduwen. Levensroes. De compagneros lezen een boek. Het is winter.
Hier dragen de bomen nu hun vruchten,
bloeien de bloemen en groeit het kruid over de heuvels. Onderweg plukken ze
mandarijnen, appelsienen, citroenen en rode cactusvruchten. Citroengeel,
oranje, olijfgroen en Bordeauxrood kleuren dit landschap. Het wordt tijd om
langs de bergpas naar het dorp te gaan. Hij gaat alleen. Zij pikken hem later
op. Ze rijden naar een verdergelegen dorp.
Net bij avondval zijn ze terug aan het
huis. Volle maan heeft hoofdpijn. Ze slaapt in de zetel terwijl ikbijhaar kip
ala rattatouille klaar maakt. Zijbijmij en Marco lezen. Het is muisstil in
huis. Je kan hier voetstappen op sokken horen. Zijbijmij snuffelt in de keuken.
Het eten moet nog anderhalf uur in de oven staan.
Niemand, behalve ikbijhaar, zal nog zin
hebben in een laatavondmaal. Alleen hongerige heksen uit het dal eten mee.
Dacht hij maar.
De ochtend nadien drijven donkergrijze
wolken haastig over hen heen. Miskende Godin der stormen, bemin ons met uw
toorn. Omhels ons met mistdampen, grijp ons met uw zwaarmoedigheid. Tappas! Een festijn met witte wijn. Voor
mij varkensnier in een gekruide sherry-saus. Ze rijden naar Malaga. In Malaga
wordt veel verbouwd. Aan het plein van de kathedraal lopen ze toevallig met hun
neus door een wijdopenstaand deurgat van een Ierse pub. Een pint Guines please.
Er scharrelen een vijftal duiven rond. Ze moeten zien dat ze voor het donker
aan het huis zijn. Op de terugweg breekt de zon door knoopsgaten
in het wolkendek. De hond en de katten verschijnen uit het struikgewas. Niet
veel later staan er opnieuw sterren aan de hemel. De kosmische avondroes begint.
De stormgod is gezwicht voor de nacht. Uitbundigheid maakt zich meester van
deze Goddeloze geesten, verlangend naar zintuiglijk genot. Marco en ikbijhaar hebben bij het vuur muziek
gespeeld. Ikbijhaar wil nog wat schrijven. De hond en de katten vliegen buiten. Ga niet over uw limiet. Drie dagen geleden
hebt ge uw grens al eens overschreden.. Dat is voor niks nodig. Dit middernachtuur ver overschreden gaat ikbijhaar
buiten staan en kijkt hij naar wat hem als kind fascineerde: de wijdsheid van
de sterrenhemel. Hij kust de maan, kilte en wind. Dierbaren gaan nu slapen. Zijbijmij
blijft bij hem omdat ze het niet vertrouwt hem alleen achter te laten in de
wellusten van het leven. Zwakkelingen zouden het beschamend vinden, maar hij,
een ridder in de nacht, vind het een voordeel tot z on liefde veroordeeld te
zijn. Het is tijd om te besluiten slapen te gaan. Zijn lichaam te laten rusten
dicht bij haar, haar lichaam, haar geest dicht bij hem.
Ik
ben nog niet wakker zegt volle maan. Nog zeven kilometer te rijden. Ze zijn gestopt in
bergachtig gebied Het
houtskool gloeit. Het ruikt hier naar braadsel.Varkensrib voor hem. De kerstsfeer is
verdwenen. Er kruipen zomervliegen
over de tafel. Na
het eten laat ikbijhaar een wind, krijgt hij nog een half glas wijn en dopt
volle maan een vetplekje op dit blad papier. Ze weet dat het mag. Dan rijden ze naar het
huis.Marco is zo gelukkig en
beschonken dat hij ikbijhaar op het voorhoofd kust. Er komt iemand met een beladen muilezel uit het gebergte. Het pad is zo
smal dat de man achter de muilezel loopt. Bergopwaarts houdt hij de staart vast. Zijbijmij
steekt het haardsvuur aan met dennenappels. Het schemert. Ikbijhaar voelt de stilte. De
bergkammen hebben een levenslijn. Het duurt niet lang meer of het wordt donker.
Marco zal moe worden. De
avond valt over de vallei. Sidder...sidder...siddert het bloed door hun aders.
Het is nooit genoeg geweest.Ongevleugeld zitten ze daar. Marco
ligt nu in foeutushouding in de zetel. Ze nemen er een foto van. Uiteindelijk
wordt hij wakker en gritst hij ikbijhaar zijn asbak weg. Volle maan ontkurkt een fles wijn. Uit nieuwsgierigheid eet ikbijhaar
iets wat op een dwerg-groenepeper lijkt in één hap op. Blussen
met brood en spoelen met ijskoud water! roept volle maan. Op deze plaats
klinkt gelach. Rond
zes uur s morgens verschijnt er licht in de lucht. Als ikbijhaar buiten gaat
komt de hond aangelopen. Na de koffie kijkt hij vanop het boventerras naar de
bergruggen. Het is fris. De tafel is met dauw bedekt. Ook zijn vingers worden
koud en vochtig. Langzaam begint het zonlicht in het Oosten langs de toppen van
een bergflank te glijden. De maan is nog duidelijk zichtbaar. Halve maan. Volle
maan komt in kamerjas op het terras. Het is hier stil. De dauw kleeft nu ook aan
zijn vingers. Hij wacht tot de zon over de bergrug verschijnt. Dan fotograferen
ze hun schaduw op de witgekalkte muur. Thuis waait wellicht natte kilte door de
naakte bomen. De zon beschijnt deze plaats van negen tot vier. Na
het ontbijt schenkt Marco zichzelf een glas witte wijn. Het is de laatste dag
van het jaar. Ze hebben een boodschappenlijst gemaakt voor het avondmaal. Eten
en drinken is belangrijk. Wanneer
het zonlicht laag komt te staan gaan ikbijhaar en volle maan appelsienen en
citroenen plukken. Daarna volgen ze een smal pad naast een lager gelegen kleine
rivier. Nog voor het schemert zijn ze terug. Zijbijmij heeft het vuur
aangestoken. Champagne in overvloed. Ze pokeren naar het nieuwe jaar. De
dag daarna maakt Zijbij ikbijhaar s middags wakker. Hij zal met Marco eier- en
tonijnsla maken. De dames wachten op het terras. Brunch! Daarna
gebeurt wat iedereen verwacht had: ikbijhaar plonst in het zwembad. Hij trekt
zijn kleren aan, kijkt naar de schaduw van zijn pen en legt die neer op een
verroeste tafel. De wind streelt de zonnewarmte van zijn rug. Hij gaat French-coffie
maken. Toch
beter niet doen, zegt Zijbijmij. Het
plaveisel blijft warm aan zijn blote voeten. Er hangt een blaadje aan een
draadje in de struik naast hem. De wolken staan stil. De kat ligt tussen zijn
benen. Er is geen hout meer. De deur blijft dicht. Hij kijkt naar de aankomende
avond met een J.D., een inktpot en tabak. De vrouw brengt hout. Binnen zijn ze
blij. Hij is blij. De vrouw is blij. De bergrug is blij. Zelfs dit blad papier
is blij. Het wordt duister. Hij zie niet meer wat hij schrijft. Toost
met olijven. Zijbijmij en Marco zitten bij het vuur. Zij leest. Hij staart,
beluistert muziek. Dan neemt hij zijn instrument als een Gitan bij vuur.
Laatste werkdag dit jaar. Veertienuurdertig en ik verveel me dood. 's Middags op café. Niet zomaar een café maar een bomvol Leuvens volkscafé gehuld in sigarettenrook. Kettingrokende senioren met naar achter gekamde kalende grijze haren. De gitannes van de jaren zeventig. Pure roch-and-roll. Er klinkt geen muziek. De tafels zijn volzet. Toch wordt op de banken nog opgeschoven als er iemand binnen komt. Waar geen plaats is wordt plaats gemaakt. De patron, klein van gestalte met een scheve rug, serveert onophoudelijk. Zijn vrouw tapt het bier. Een ding is zeker: er wordt professioneel en betaalbaar geserveerd. Iedereen kent hier iedereen. Er zitten ook een handsvol koffie drinkende vrouwen verspreidt tussen de mannen. Gepensioneerde loodgieters, schrijnwerkers, magazijniers en huismoeders zonder pensioen. Het heeft wel iets. Geen dronkaards aan de toog, ook al vloeit het bier hier overvloedig. Die komen pas later na hun uitgeslapen roes. Op de houten muurbank zit een dame bijna op mijn schoot. Ik schuif een asbak dichterbij als ze een sigaret opsteekt. Ze drinkt een Duvel net zoals ik, maar dan in een sneller tempo. Zwijgzaam kijk ik rond in dit volkscafé.
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.