Het ouderhuis werd verkocht en staat nu
leeg. Op de bank achteraan in de tuin zitten ze getweeën gevangen in een onbewogen
blik. Het is de laatste dag, tevens de eerste bezitteloze dag. Nu moeten ze weg.
Te laat om opnieuw te beginnen, te vroeg om een einde. Nog voor de nieuwe eigenaars komen, verken
ik de ruimten waarin ik opgegroeid ben. Voor het eerst zie ik leegte in dit huis.
Mijn inscripties in de dwarsbalk op zolder zijn nog duidelijk zichtbaar. Ik had
er een plaats voor mij alleen waar ik me kon terugtrekken in geborgenheid. Ik voel en riek het nog. De slaapkamer die
ik met mijn broer deelde, hun slaapkamer die steeds netjes was, de woonkamer
die gek genoeg nu door haar leegte kleiner lijkt, het waskot met de waterput Een
voor een bezoek ik de lege ruimten en schraap er de herinneringen weg. Ik
bewaar ze in het breekbaarste van mezelf als troost voor die twee op de bank
achteraan in de tuin. Hij heeft haar hand in de zijne gevouwen
alsof hij bang is dat ze zou wegkantelen. Die sterke werkmanshand is
onveranderd gebleven. Ze kijken elkaar niet aan. Ze kijken mij niet aan. Te
broos voor aanspreekbaarheid. Kom, het is tijd om te gaan. De weg is nog
lang. Pas dan raken onze ogen elkaar. Wij drie als enig overgeblevenen uit een onstuimig
leven, nu als een gebroken spiegel in niemandsland.
6h: het
gaat beter met mijn keel, en dat na amper drie capsules antibiotica. De dokter
had pas voor morgen beterschap verwacht. De hond
legt zich klaar voor haar spuitje. Ze weet dat ze daarna haar eerste maaltijd
krijgt. Dan gaat ze buiten een plasje en een kakje doen waarna ze languit in de
zetel verder gaat slapen. Ik kook
drie eieren en maak koffie. De boter heb ik al uit de koelkast gehaald zodat
die zachter wordt.
7h15:
met een boterham, een ei en een tas koffie op een bord sluip ik naar boven, doe
het licht in de slaapkamer aan en roep enthousiast: Verrassing, ontbijt aan
bed!. Het
laken kronkelt. Met dichtgeknepen ogen kreunt ze: Oh neen. Doe dat licht uit. Ik had
het kunnen weten. Voor haar is het nog een uur te vroeg. Bovendien heeft ze
vannacht slecht geslapen. Dat komt door de werkomstandigheden. De zaak werd
onlangs verkocht aan een multinational. De reorganisatie die daarmee gepaard
gaat (goedkoop personeel, geen ondersteuning van het bedrijf, doelstellingen
onevenredig met de middelen ) heeft al geleidt tot het ontslag van haar
collega. Management op hedendaags topniveau, beleden door een universitaire Pipo
die de mensen met gekruiste armen en gespreide benen toespreekt. Wanneer
ze naar het werk vertrekt tranen haar ogen uit wanhoop. Zelf heb
ik het jaren geleden ook meegemaakt. Een mailbox dagelijks volgestouwd met
a.s.a.p.berichten. De klant kan de pot op.
10h: ik
poets mijn tanden en was me grondig. Me scheren doe ik niet. Dat is voor niks
nodig. Niet vergeten om straks de sifon in de badkamer te ontstoppen. Eerst de
keuken opruimen en de vuilbak leeg maken.
12h: aan
de krantenwinkel is de Brusselse filmschool druk bezig met de voorbereiding van
een opname voor een kortspeelfilm. Ze hebben enorme lichtreflectoren geplaatst
rond een grijze luxewagen waarin vier kerels in maatpak met zonnebril zitten.
Verder gebeurt er niets. Ik heb een krant gekocht. L en S
zijn thuis gekomen. Middagpauze. Terwijl
ik de krant lees eten ze tête à tête een boterham. Wanneer S vertrekt speelt
zij haar favorietenspel op de computer. Dat zorgt voor wat afleiding. Dan is
het haar beurt om te gaan. Je komt
er goed voor. Vind je
dat? antwoordt ze ontroostbaar. Als ze
naar de wagen stapt kijk ik haar na vanuit de deuropening. Ze is te gevoelig
geworden voor absurde veranderingen in haar werkomgeving. Mensen met praatjes, een
lange arm en een vingertje is niets voor haar. Prostaatbedrijven, ze krioelen
in dit land.
Krantentitel
van de dag: Openbaar vervoer voldoet niet aan de eisen van gehaaste en
gestresseerde jonge ouders.
15h: niksnutten
is een zalige bezigheid, zowel binnen als buiten. Zoals nu, onder een
wolkenloze hemel die zonlicht en schaduwen impliceert. Een mooier cadeau kan je
niet krijgen. Kijken naar de glinstering van pas geschreven woorden.
Doodbloeden in verveling zal ik niet doen. Ik heb nog een sifon te ontstoppen.
Dat ga ik nu meteen doen.
17h: een
uurtje in de zetel gelegen wegens rugpijn. Is waarschijnlijk een nevenwerking
van de medicijnen. Of zou het de schuld zijn van die twee glazen wijn die ik
gedronken had? Met de pijnstillers ben ik gestopt. Het
lijkt wel of de zon elke dag later begint te zakken. Hier is de lucht voorlopig
nog proper. Hier is het nog relatief rustig. Alleen in het spitsuur van de
razers is er lawaai. Dan doe ik mijn hoorapparaten uit en vertoef ik in de waan
van de stilte. Straks braad ik een haantje met gestoofd witloof. Eerst nog wat
turen naar het avondlicht. Zo kom ik voor het eerst op eigen kracht te weten
dat wind en water geen geluid maken. Het is hun aanraking met de dingen die we
horen. De man van de pastorij zet de vuilniszakken buiten.
Hoe kan
iemand versteend
in verlangen gevangen
in haar ogen als een
verdwaald dier nog
ontkennen niet bedwelmd
te zijn door
haar geur als ze
uitgevouwen in haar vrouwelijkheid doordrenkt
in dit nachtelijk uur zwijgzaam
aan de rand naar het water staart.
Wie dan
nog aarzelt in gedachten of
twijfelt moet een
treuzelaar zijn.
In een
gesprek
een aanraking dan
tranen ogen
schieten woorden tekort
omdat ze zo verontschuldigend zijn
Een knuffel
mensen onder elkaar
troostend
Toch wil ik soms
dat ze mij niet
en ik hen niet zou kennen
Wie weet
zou het ongeluk
van alleen te zijn
goed kunnen zijn.
De
volgende ochtend is het opnieuw onophoudelijk aan het sneeuwen. Onbegonnen
moeite om hierdoor te fietsen. Het kerkplein ligt er verlaten bij. Het schiet
hem te binnen om hiervan een foto te nemen. Hij draait de digitale camera op
het statief en richt vanuit de open voordeur, het toestel half beschermd , naar
het sneeuwgordijn. Het is zes uur s
morgens.
De geparkeerde autos die anders het dorpsplein schulddelgend ontsieren worden
opgeslokt in een uitgestrekte sneeuwbal. Het dorp slaapt in een bijna gemiste
winter.
Enthousiast gaat hij naar de slaapkamer waar
zij zich niets vermoedend de
voorlaatste keer omdraait onder de lakens.
Het is opnieuw aan het sneeuwen!
Wat zeg je?
Alles is ondergesneeuwd, kijk maar naar het raam boven het bed.
Ze verheft haar hoofd schuin naar het dakvenster, zucht en trekt dan het laken
tot net boven haar voorhoofd. Ze heeft nog recht op een uurtje slaperige
zaligheid. Je gaat toch niet met de fiets naar het werk?
Ik twijfel, alhoewel
Neem de auto. D. zal me naar de luchthaven brengen.
Ze heeft gelijk. Fietsen kan hij morgen in klaarlichte dag. Nu hij met de wagen
gaat schiet er extra tijd over voor een tas koffie en een sigaret die hij in de
deuropening genotzuchtig oplurkt.
De rit naar de stad verloopt traag. Het wordt dag. Natvoetige kinderpret is nu
niet aan de orde. Het land wordt lamgelegd door vijftien centimeter sneeuw. Wie
het zich kan permitteren pleegt onschuldig verzuim op deze laatste werkdag. Het
verkeer sukkelt en strandt halverwege. Overmacht krijst overal. De ambtenarij
is met onbesproken verlof. In Rusland zouden ze om zon interludium giechelen,
maar hier, die vrijdag, is het ernst.
Het tast de economie op het dagmenu aan; de witte vleugels houden alles in hun
greep. Er wordt haast vergaderd over het rampenfonds in préfase één.
Als hij s avonds thuis komt veegt hij de sneeuw van de terrastafel en legt er
een marmeren plaat op zodat het schrijfpapier droog blijft. Hopelijk begint het
niet opnieuw te sneeuwen want de alle seizoenen trotserende parasol blijft
nukkig dicht. De ochtendsneeuw is blijven liggen. Het witte stuifsel glinstert
in het oranje straatlicht van die enige pilaar vlakbij. Een stilistisch fragment
op dit vroegavonduur. De loshangende flappen van de parasol bewegen uitdagend
in zachte bries. Het is vredig hier zo te niksen om een ongemist moment. Er
dwarrelt fris sneeuwvocht uit de hemel dat de inkt doet uitvloeien. Woorden
verwateren op den duur in doorweekt schrijfpapier. Het wordt tijd om onderdaks
te gaan en veel koffie te drinken.
Willekeurig uitgelopen schrijfsel, voorovergebogen met gespreide armen in het
droge aan een houten tafel herschreven. Weerspiegeling van de boom in de
jaarringen van het tafelblad, net zoals de patine van messneden en opgeslorpte
vervuiling de tafelaars ontsluiert. Wachten op de wispelturigheid van ongeboren
woorden in het nachtelijk uur. Zo zit hij tijdloos over een bladzijde gebogen krabbels
te herschrijven.
Ze heeft hem gebeld. Door het winterweer heeft het luchtverkeer vertraging
opgelopen. Teletext blijft in het ongewisse over vlucht FT175 vanuit Rome. Het
vliegtuig stond nog aan de grond. Ze zou hem terugbellen als ze geland zijn. De
overdosis koffie begint ondertussen zijn nut te verliezen. Zijn gedachten slaan
ijsberend op hol. Zou Mozes de staat Israël opgericht hebben? Waarom zijn ronde
vormen vrouwelijk? Zal de wieleromloop afgelast worden wegens te guur
winterweer? De vragen tollen willekeurig in het rond en breken zijn door de
tijd losgeslagen brein tot de telefoon om kwart na drie opnieuw bevrijdend
rinkelt. Kom me halen, klinkt een vermoeide stem. Zijn laatste kennis vandaag
is dat het in Rome koud was en dat ze het vliegtuig moeilijk terug aan de grond
kregen.
Daarna verkiest hij om slapeloos te bevriezen in het buitenleven in een
ondergesneeuwd woud. Hij ziet de bomen als levende pilaren in een tempel waar
krakende voetstappen de stilte breken. Hij is van het bospad in niemandsland
gesukkeld en volgt onbewust een hondenspoor. Nu weet hij waarom mieren sporen.
Ze doen het gewoon. Zijn versufte geest ontneemt hem elke innerlijke dialoog.
Gedachten ontstaan en worden telkens abrupt afgebroken. Op den duur blijft er
niets meer over. Alles is nieuw en wordt vernieuwd. Deze dag is het hoogtij van
niemandsland.
Besneeuwd land als een ongeschonden doek,
Maagdelijk onbevolkt en een sneeuwboog
Van Oost naar West.
Doorkloven geest omhuld in wit satijn,
Vermomd in schrijfgebaar,
Geen enkele gedachte ongeschonden
Bevroren in dit rijk.
Moest melancholie de grootste vijand en
Liefde het opperwezen zijn,
Zou dit schrijven niet geschreven zijn.
Een indianenritueel. Ze wikkelden hun doden in dierenhuiden en zongen droevig, sprakeloos. Afstandig keek ik ernaar. Dan kwam het doodsgelaat van een oude vrouw opnieuw tot leven. Ze propeerde mij met haar lijkgeur te omhelzen. Ze willen mij levend begraven, fluisterde ze. Afstandig stond ik daar. De stront van een verstopt wc gleed stinkend over de vloer. Dan begon de aarde te beven en viel mijn huis in de tuin van mijn vader in duigen. Trek het u niet aan zei hij. Morgen beginnen we opnieuw.
Wanneer
het metaal van een muntstuk meer waard is dan zijn eigen waarde gaat het slecht
met de economie.
Droogfris. Vandaag stoof ik een konijn.
Mijn vader is onverwacht bij mij thuis gekomen. Bloedrood op zijn
achtenzeventigste ouderdom.
"Ik ben met de fiets gekomen" schreeuwt hij halfdoof. Meteen belt hij
naar ons ma om te zeggen dat hij ongedeerd aangekomen is.
Pa, ge zijt toch niet langs de verkeersweg naar hier gekomen?
Neen, ik heb de hellewegen genomen langs de diepe straat.
Het konijn is halfgaar.
Dan is hij weer verdwenen.
Wanneer het donker is: asejee vous dans la froidir de cette soirée.
Ta geulle, jankt ze tegen mijn blaffende hond. Ik heb een toevallig
voorbijkomende wilde verstandige dame voor een paar seconden aan de buitentafel
uitgenodigd.
"Ik heb liefdesverdriet. Ik ben het beu om afgewezen te worden" zegt
ze. Je suis seul.
Ik stamel wat filosofisch gespalk uit mijn bek.
Jouw woorden dringen niet tot me door, zegt ze nog voor ze verder gaat.
Het konijn is te gaar. Alleen het bot blijft over in het casserol. Het vlees is
met de saus verzooid.
In dit
dagrestant
wil ik voor ik het vergeet
mij nog herinneren
zowel slachtoffer als vrijwilliger te zijn
Zoekend naar woorden en zinnen
schrijf ik voor het eerst in de buitenlucht
gevangen in het onbelichte donker
ver weg van de lichtvlek
van een bewoonde wereld
Mijn hand beweegt
een pen in het pikkedonker
varend
lichtwoorden uit mijn geest.
Middag
droog en wind. Het moet zo een zeven graden zijn. Zeevruchtencoctail
met kaasbeschuit. Ik zit in een schuilhok min of meer beschermd tegen de wind. Al sinds vanmorgen
ben ik onderweg, piekerend over een
plotse vroegtijdige dood.
Door dit
buitenleven in gure wind raakt mijn lichaam verkild, tranen mijn ogen. Het landschap is bruin en grijs. Alleen de weiden met modderige drinktroggen zijn groen gebleven. De dagen beginnen te lengen.
Niemand die hier voorbij komt.De stad hier vandaan ruist. Net voor
de lente begint zullen molshopen verschijnen en gaat het zachter waaien. Ook
het vuur hoeft dan minder gestookt in korter wordende avonden. Zijbijmij, ik zie de lente in haar ogen verschijnen. Nog een
keer kuis ik mijn pen met inktzwart bevlekt verfrommeld papier vooraleer het weg te
gooien in bewaarsel.
10h30: Ik ben Theo tegen gekomen. Theo heeft net zoals ik voor
dezelfde aannemer gewerkt. We zijn ondertussen vijf jaar ouder
geworden. Theo is onveranderd gebleven. Hij draagt nog altijd zijn
grijs meesterschapspak. Alleen zijn bril heeft hij gemakkelijkshalve
geruild voor lenzen.
En hoe gaat het professioneel?
Goed. Fantastisch. Ik voel me veel beter.
Het is goed om Theo nog eens te ontmoeten. Kortstondig dan.
Verder nog is er een voorlopige conciërge met overgewicht en één
boventand. Dom maar goedaardig. Alhoewel, uit simplisme heeft hij iets
tegen Afrikanen.
Vergevingsgezind luister ik halfdoof naar hem. Tijd om een sandwich te eten, iets te drinken en te masturberen.
Aan de abdij zijn de kasseileggers niet geweest. Net zoals gisteren
zullen ze in het schemer opdagen. Ondertussen fotografeer ik een paar
wolken en een ezel.
Iemand, geslaagd in een cursus natuurbeheer, komt de ezel
voederen. Pas op, hij bijt zegt hij tegen mij. Terwijl leunen we over
het weidehek. Tijd om verder te gaan.
in maanlicht op een boomstam
geschreven
staan sterren aan de hemel
mooi is dat
en die maanschaduw
verlicht de nacht
Niet vergeten voor morgen-zondag he?
En breng wat stoute schoenen en stormkledij mee. Je weet maar nooit.
De slaapkamer wordt verlucht, de badkamer proper gemaakt. Alleen de sifon moet ik morgenvroeg nog ontstoppen.
Ultieme grijswaarde is hier troef. Ik bedoel het weer. De wind die
waait. Soms valt er nattigheid uit de lucht. Ja, uit die grijze lucht
kletsen regendruppels neer.
De houtstoof jankt de hitte uit haar gietijzeren lijf. Ik zorg ervoor dat haar vuur niet voor middernacht zal uitgaan.
Ondertussen riek ik aan de zoetigheid van een vinger, een deel van
mijn pols. Die van haar en die van mij. In een flits heb ik ouderwets
welgenoegen ontdekt. Heerlijk is deze stommeliggenhilariteit. Opnieuw leunt zijbijmij dicht bij mij en zoenen we mekaar. Zo wereldwijds.
Tussen twee veldwegen tuur ik naar
voorbijgaand verkeer vanop een bank in het geschemerte. Zelfs in het halfdonker
blijven regendruppels aan een twijg als parels bestaan. Ik plas uitbundigheid
uit mijn lijf. De regen striemt mijn ogen bloeddoorlopen in een kort
vergezicht. Ik vervolg mijn weg. Straks arriveren is mijn doel.
Het stormt over dit land.
De berk ruift zijn wintertwijgen,
het overgebleven riet buigt
en danst met windvlagen...
het kapblok staat ernaast.
Zijbijmij leunt liefkijk zwaar op mijn schouder
en leest wat ik schrijf.
Ik schrijf terwijl ze leest
zoen haar zoals die eerste keer.
Dan gaat ze slapen,
blijf ik alleen achter in deze avond.
Mijn kleren hangen te drogen over stoelen.
Ik ben in tegenwind terug gekomen,
stroomopwaarts in de storm, met pijn en welgenoegen.
De omgeving leeft.
Met tussenpozen ga ik buiten staan.
Alles beweegt zo heftig....
het lijkt op een voorteken van het einde van de winter.
Misschien is het verbeelding die me spraakzaam maakt.
Er is geen hout meer. De deur blijft dicht. Hij kijkt naar de aankomende avond met een J.D.,
een inktpot en tabak. De vrouw brengt hout. Binnen zijn ze blij. Hij is blij.
De vrouw is blij. De bergrug is blij. Zelfs dit blad papier is blij. Het wordt
duister. Hij ziet niet meer wat hij schrijft.
Ik wordt wakker en zeg: ik rijd naar Leuven.
Ge zijt zot, zucht ze.
Vannacht reed ik langs onderbroken wegen en stond ik in een fietswinkel waar niemand kwam.
In het bos zag ik een panter vanuit een verlaten huis.
Ik kwam een kwartier te laat op het werk door een wegversperring.
Aan het station miste ik de tram en nam wat verder de bus aan een roltrap met veel volk.
Nu nog een schil soepvlees bakken en opeten. Dan mijn eerste sigaret in de wind.
Daarna snuit ik mezelf een bloedneus. De rest komt vanzelf.
De buurvrouw van een honderdtal meter verder stapt met haar keffer
voorbij. Ze is naar de krantenwinkel geweest. Onze hond raast als een
woeste beer naar de poort. Ze kan erom lachen en wuift me vriendelijk
een goede morgen toe.
Een beetje verliefd op zoveel genegenheid knipper ik wederzijds met
mijn rechteroor. Het is een begin van een droge winderige dag met
opklaringen.
Ik fiets naar de stad en neem mijn klassiek fototoestel mee dat ik al
twintig jaar bezit. Een handbediend zwaar metalen apparaat met een
zwart-wit film erin. Ik heb er een groothoeklens opgevezen. Daarmee ga
ik straks op het trottoir aan portretfotografie doen.
10h55: ik koop in een grootwarenhuis groentesap. Net voor de kassa krijg ik weer een bloedneus. Gênant is dat.
Met mijn neus in de weer geef ik aan de dame achter mij mijn portefeuille en vraag om te betalen.
Als ik buiten kom schijnt de zon en is na vijf minuten het bloed in mijn neus gestold.
12h10: ik eet alleen gezeten op de oude markt een dagschotel. De wind waait het stof van de weg.
Daarna laat ik op een bank in het begijnhof mijn eten verteren in bijtend zonlicht.
Op de terugweg langs het veld heerst tegenwind. Het overbevolkt hoge
gras woelt met de wind. Coureurs snellen mij regelmatig voorbij. Mijn
fiets waait omver.
Ze wil schijn en illusie ontgoochelen
niet meer op zoek
streelt ze verbeelding
verstopt om gezien te worden
Ze weet nooit hoe laat het is
het lijkt altijd nacht
met slijk in haar aders.
Och ja, zwijgzaam zit ik nu
zij die dit willen lezen,
lezen niets
Tesamen gestrengd in een menseleven
kneed ik het gedrocht wat men wijsheid noemt.
Snol gedrocht!!!
Ik ben warket, en gebruik soms ook wel de schuilnaam warket.
Ik ben een man en woon in de wereld (de wereld) en mijn beroep is zien bouwen.
Ik ben geboren op 11/09/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: vanalles.